Een preek uitgesproken op zondagavond 8 november 1857, door C.H. Spurgeon in The New Park Street Chapel, Southwark. The New Park Street Pulpit preek nr. 174
Want zovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder de vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Galaten 3:10
Geliefde toehoorder, bent u gelovig of niet? Want in overeenstemming met uw antwoord op die vraag zal de manier zijn waarop ik me vanavond tot u richt. Ik zou u willen vragen, als een grote weldaad voor uw eigen ziel, om deze avond afstand te doen van de gedachte dat u in een kerk zit en naar een dominee luistert die tot een grote gemeente staat te preken. Stelt u zich voor dat u in uw eigen huis zit, in uw eigen stoel, en stelt u zich voor dat ik naast u sta, met uw hand in de mijne, en dat ik persoonlijk tot u spreek, tot u alleen. Want zo wil ik vanavond tot een ieder van mijn toehoorders preken – één voor één.
Voordat ik begin, wil ik dan dat u me voor het aangezicht van God antwoord geeft op deze allerbelangrijkste en ernstige vraag: Bent u in Christus of bent u dat niet? Hebt u de toevlucht genomen tot Hem, Die de enige Hoop voor zondaren is? Of bent u nog vreemd van het gemenebest van Israël, onbekend met God en met Zijn heilig evangelie? Kom aan, wees oprecht tegenover uw eigen hart en laat uw geweten ja of nee zeggen. Want het is voor u vanavond van tweeën één: of u ligt onder de toorn van God, of u bent ervan verlost. Vanavond bent u of een erfgenaam van de toorn of een erfgenaam van het koninkrijk der genade. Welke van deze twee? Zet geen ’’maar” of ”ach” in uw antwoord. Geef eerlijk antwoord aan uw eigen ziel. En als er nog enige twijfel waar dan ook over bestaat, smeek ik u niet te rusten voordat die twijfel weggenomen is. Haal voor uzelf geen voordeel uit die twijfel, maar eerder nadeel. Reken er maar op dat u het veel eerder fout dan goed hebt. Ga nu zelf in de weegschaal zitten en als u niet helemaal omhoog gaat maar halverwege blijft hangen en u zegt: ”lk weet niet welke”, is het beter dat u in uw nadeel besluit, al smart het uzelf, dan dat u in uw voordeel zou besluiten en bedrogen uit zou komen en zo laatdunkend voortgaan totdat de poel van de hel u uit uw zelfmisleiding zal doen ontwaken.
Kunt u dan, met één hand op Gods heilig Woord en met de andere op uw eigen hart, uw ogen naar de hemel opslaan en zeggen: ”Eén ding weet ik, dat ik blind was, en nu zie. Ik weet dat ik overgegaan ben uit de dood in het leven. Ik ben nu anders dan vroeger. Ik ben de voornaamste der zondaren, maar Jezus is voor mij gestoven. En als ik niet vreselijk bedrogen uitkom, ben ik vanavond een zondaar, gered door het bloed, een monument van genade.” Geliefde broeder, God zij met u. De zegen van de Allerhoogste zij met u. Mijn tekst heeft voor u geen donderslagen in zich. Ga in plaats van dit vers naar het dertiende en lees daar uw erfenis: ’’Christus heeft onsverlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een ieder, die aan het hout hangt.” Zo werd Christus vervloekt in uw plaats en bent u geborgen, als u waarlijk bekeerd bent en echt een wedergeboren kind van God.
Maar, geliefde toehoorder, ik ben er plechtig van overtuigd dat een groot deel van deze gemeente dit niet durft zeggen. En vergeet u vanavond niet (want ik spreek persoonlijk tot u) dat u een van diegenen bent die dit niet durven zeggen, want de genade van God is u vreemd. U durft voor God en uw eigen geweten niet te liegen. Daarom zegt u oprecht: ”Ik weet dat ik nooit wedergeboren ben. Ik ben nu zoals ik altijd geweest ben, en dat is alles wat ik te zeggen heb.” Welnu, met u moet ik me nu bezighouden. En ik beveel u door Hem, Die de levenden en de doden zal oordelen, voor Wie u en ik spoedig moeten verschijnen, te luisteren naar de woorden die ik spreek. Want het is misschien de laatste waarschuwing die u krijgt. Ik beveel ook mijn eigen ziel: Wees getrouw tot deze mensen des doods opdat op uw pand niet misschien het bloed van hun zielen gevonden zou worden en uzelf verworpen zou worden. O God, maak ons vanavond getrouw en geef een luisterend oor, een goed geheugen en een geweten aangeraakt door de Geest, om Jezus’ wil.
Vanavond zullen we ten eerste de gevangene berechten.Ten tweede zullen wezijn vonnis bekendmaken.En ten derde zullen we, als we hem schuldbelijdend en boetvaardig aan treffen, zijn verlossing afkondigen’,maar alleen als we hem zo aantreffen.
1. Ten eerste gaan we dan DE GEVANGENE BERECHTEN. De tekst zegt: ’’Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Onbekeerde, bent u schuldig of niet schuldig? Bent u gebleven ”in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen”? U zult, me dunkt, uw schuld niet durven ontkennen. Ik zal echter vooralsnog aannemen dat u brutaal genoeg bent om dat wel te doen. Nu goed dan, mijnheer, u bedoelt te verklaren dat u gebleven bent ”in al hetgeen geschreven is in het boek der wet”. Het lezen van de wet alleen al zou toch voldoende moeten zijn om u ervan te overtuigen dat u zich vergist. Weet u wel wat de wet zegt? Kom, ik zal aan u doorgeven wat ik dc buitenkant ervan kan noemen, maar vergeet niet dat er vanbinnen een diepere geest zit dan de letter alleen.
Hoor deze woorden van de wet: “Gij zult geen andere góden voor Mijn aangezicht hebben.” Wat? Hebt u nooit iets anders meer liefgehad dan God? Hebt u nog nooit een god gemaakt van uw buik, of van uw zaak, of van uw gezin, of van uw eigen persoon? Och, u durft toch niet zeggen dat u hieraan onschuldig bent.
“U zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van wat boven in de hemel is, noch van wat onder op de aarde is, noch van wat in de wateren onder de aarde is.”Wat? Hebt u nog nooit van uw leven iets in de plaats van God gezet? Als u dat niet gedaan hebt, ik wel, menigmaal. En ik weet heel goed dat als mijn geweten de waarheid zou spreken, het zou zeggen: ”Man, je hebt de Mammon gediend, je hebt jc buik vereerd, je hebt voor goud en zilver geknield, je hebt je voor eerbewijzen neergeworpen, je hebt je voor genietingen gebogen, je hebt een god van je dronkenschap gemaakt, een god van je begeerte, een god van je onreinheid, een god van je lusten!”
Durft u te zeggen dat u nog nooit de Naam van de HE ERE uw God ijdel gebruikt hebt? Al hebt u nog nooit godslasterlijk gezworen, dan hebt u toch in gewone gesprekken soms Gods Naam gebruikt toen u dat niet behoorde te doen? Zeg, hebt u die allerheiligste Naam altijd geheiligd? Hebt u God nooit aangesproken zonder dat het nodig was? Hebt u nooit Zijn Woord met weinig geestdrift gelezen? Hebt u nooit Zijn evangelie gehoord zonder er diepe eerbied aan te betonen? Hier bent u toch schuldig aan geworden?
En wat het vierde gebod betreft, dat betrekking heeft op het houden van de sabbat Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt”, hebt u dat nooit overtreden? Och, houd uw mond maar en erken uw schuld, want deze vier geboden waren al genoeg om u te veroordelen!
”Eert uw vader en uw moeder.”Wat? Wilt u zeggen dat u dat gehouden hebt? Bent u in uw jeugd nooit ongehoorzaam geweest? Hebt u nooit tegen de liefde van uw moeder getrapt en bent u nooit tegen de berisping van uw vader ingegaan? Blader door de bladzijden van uw geschiedenis heen tot u bij uw jeugd bent. Kijk of u het daar niet beschreven vindt. Ja, en uw volwassenheid moet misschien ook erkennen dat u niet altijd tegen uw ouders gesproken hebt zoals het behoort, of hen niet altijd behandeld hebt met die eer die ze verdienden en waarvan God u bevolen had die aan hen te geven.
“Gij zult niet doodslaanU hebt misschien nooit iemand gedood, maar bent u nog nooit boos geweest? Degene die boos op zijn broeder is, is een moordenaar. Hieraan bent u schuldig geworden.
”Gij zult geen overspel doen.”Wellicht hebt u onreine dingen gedaan en zit u hier juist vandaag bezoedeld met wellust. Maar al bent u nog zo rein geweest, ik weet zeker dat u hier niet helemaal onschuldig aan bent. De Meester zegt immers: ”Wie een vrouw aanziet, om haar te begeren, die heeft reeds overspel in zijn hart met haar gedaan.” Is er nog nooit een wellustige gedachte bij u opgekomen? Heeft nooit enige onzedigheid uw fantasie geprikkeld? Als u dit zou durven ontkennen, zou u toch onbeschaamd van schaamteloosheid zijn?
En hebt u nog nooit gestolen? ”Gij zult niet stelen.”U zit hier vanavond in de menigte misschien met de opbrengst van een diefstal. U hebt de daad begaan, u hebt iemand bestolen. Maar ook al bent u nog nooit zo eerlijk geweest als nu, toch waren er vast momenten waarop u de neiging hebt gevoeld om uw naaste iets onrechtmatig te onthouden. En er hebben misschien een paar kleine, of wellicht grove oplichtingen plaatsgevonden die u in het geheim en in stilte gepleegd hebt, waar de wet van het land haar vinger niet bij kon leggen maar die niettemin een overtreding van deze wet betekenden.
En wie durft er te beweren dat hij geen valse getuigenis tegen zijn naaste gesproken heeft? Hebben we nooit een onwaarheid naverteld waardoor de goede naam van onze naaste aangetast werd? Hebben we zijn beweegredenen nooit verkeerd opgevat? Hebben we zijn plannen nooit verkeerd uitgelegd?
En wie onder ons durft te zeggen dat hij onschuldig is aan het laatste: ”Gij zult niet begeren”? We hebben immers allen verlangd naar meer dan God ons gegeven heeft. En soms heeft ons dwalende hart dingen begeerd die God ons niet verleend had. Welnu, schuld ontkennen is onze eigen dwaasheid toegeven. Want waarlijk, geliefden, het lezen van de wet is al voldoende om ons, wanneer we door de Geest begiftigd worden, te doen roepen: ’’Schuldig, o Heere, schuldig!”
Desondanks roept er iemand: ”Ik zal mijn schuld ontkennen want al ben ik me goed bewust dat ik niet gebleven ben ‘in al hetgeen geschreven is in het boek der wet’, toch heb ik alles gedaan wat ik kon.” Niet waar! Dat is een leugen – een onwaarheid voor God. U hebt niet alles gedaan wat u kon. Er zijn veel gelegenheden geweest waarbij u beter had kunnen presteren. Durft die jongeman me te vertellen dat hij nualles doet wat hij kan? Dat hij niet kan nalaten in het huis van God te lachen? Het kan zijn dat dat moeilijk voor hem is, maar het is goed mogelijk dat hij, als hij zou willen, stopt met het beledigen van zijn Schepper in Diens gezicht. We hebben toch geen van allen alles gedaan wat we konden? In ieder stadium, op ieder moment zijn er kansen geweest om de verleiding te ontvluchten. Als we geen vrijheid hadden gehad om de zonde te ontvluchten, dan zou er misschien een excuus voor geweest zijn. Er zijn echter toch keerpunten in ons leven geweest waarop we een keuze ten goede of ten kwade hadden kunnen maken? We hebben toen echter het kwade gekozen en het goede gevloden, en zijn de weg ingeslagen die naar de hel leidt.
”Ach”, zegt een ander, ’’maar ik verklaar, mijnheer, dat ik, hoewel ik die wet zonder twijfel overtreden heb, niet slechter ben geweest dan mijn medemensen.” Wat is dat een armzalige uitvlucht, want wat baat het u? In een menigte veroordeeld te worden is niet aangenamer dan alleen veroordeeld te worden, liet is waar dat u niet slechter dan uw medemensen geweest bent, maar hier zult u erg weinig aan hebben. Als de goddelozen in de hel geworpen worden, zal het u een schrale troost zijn dal God zal zeggen: ’’Gaat weg van Mij, gij vervloekten” tot een ontelbare massa mensen samen met u. Vergeet niet dat Gods vervloeking, als zij een menigte mensen zal wegvoeren in de hel, net zo sterk door ieder individu in de menigte gevoeld zal worden als wanneer er maar één mens gestraft werd. God is niet als onze aardse rechters. Als hun rechtszalen overladen met gevangenen zouden zijn, waren ze misschien geneigd veel zaken lichtvaardig door de vingers te zien. Maar zo is de Heere niet. Hij is zo oneindig in Zijn gedachten dat een overvloed aan misdadigers voor Hem geen enkel probleem zal blijken te zijn. Hij zal net zo streng en net zo rechtvaardig uw zaak behandelen alsof er in de hele wereld geen andere zondaar zou zijn. En mag ik u vragen wat u te maken hebt met de zonden van andere mensen? U bent niet verantwoordelijk voor hen. God zorgde ervoor dat u helemaal zelfstandig zou staan of vallen. Naar uw eigen daden zult u beoordeeld worden. De zonde van een hoer is misschien grover dan de uwe, maar u zult niet voor haar ongerechtigheden veroordeeld worden. De zonde van een moordenaar gaat uw overtredingen misschien ver te boven, maar u zult niet voor de moordenaar verdoemd worden. Godsvrucht is een zaak tussen God en uw eigen ziel, o mens. Daarom dring ik er bij u op aan: Zie niet op het hart van uw naaste, maar op uw eigen hart.
”Ja maar”, roept iemand anders, ”ik heb me menigmaal ingespannen om de wet te houden en ik denk dat ik dat een tijdje gedaan heb.” Luister als het vonnis opnieuw gelezen wordt: ’’Vervloekt is een ieder, die niet blijftin al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Och mijn toehoorders, het is geen koortsachtige blos op de wang van tuberculeuze besluiteloosheid die God als de gezondheid van gehoorzaamheid telt. Het is niet de een of andere vluchtige gehoorzaamheid van een uur die God op de dag des oordeels zal aanvaarden. Hij zegt ’’blijft”, en als ik niet vanaf mijn vroege kinderjaren tot de dag waarop mijn grijze haren in het graf nederdalen, gehoorzaam aan God gebleven zal zijn, moet ik wel veroordeeld worden. Als ik niet vanaf het moment dat ik mijn verstand kreeg en voor het eerst verantwoordelijk werd God gehoorzaam gediend heb, totdat ik, als een schoof koren, verzameld word in de schuur van mijn Meester, zal de zaligheid door de werken onmogelijk voor mij zijn en moet ik (staande op mijn eigen fundament) veroordeeld worden. Het is niet de een of andere vluchtige gehoorzaamheid, zeg ik u, die een ziel zal behouden. U bent niet gebleven ”in al hetgeen geschreven is in het boek der wet” en om die reden wordt u veroordeeld.
”Ja maar”, zegt weer een ander, ’’hoewel er veel is wat ik niet gedaan heb, ben ik toch erg deugdzaam geweest.” Wat is dat ook een armzalig excuus. Stel dat u deugdzaam geweest bent, stel dat u veel ondeugden gemeden hebt, raadpleeg dan mijn tekst. Het is niet het woord van mij, maar van God. Kijk maar: ‘’ar.Er staat niet ”enkele zaken”.’’Vervloekt is een ieder, die niet blijft in alhetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Nou, hebt u alle deugden verricht? Hebt u alle ondeugden geschuwd? Gaat u zich staan verdedigen: ”Ik ben nog nooit een dronkaard geweest”? Toch zult u verdoemd worden als u overspel gepleegd hebt.
nog nooit onrein geweest”? Toch hebt u de sabbat ontheiligd. Ontkent u uw schuld aan die aanklacht? Verklaart u dat u de sabbat nog nooit ontheiligd hebt? U hebt toch Gods Naam ijdel gebruikt? Gods wet kan u waar dan ook treffen. Het is zeker (laat uw geweten nu spreken en bevestigen wat ik beweer), het is zeker dat u niet gebleven bent ”in alhetgeen geschreven is in het boek der wet”.
Ja, sterker nog, ik geloof niet dat u zelfs in één enkel gebod van God ten volle gebleven bent, want het gebod is buitengewoon ruim. Het is niet de openlijke daad alleen die een mens zal verdoemen. De gedachte aan de zonde, de verbeelding, de voorstelling ervan is al voldoende om een ziel in het verderf te storten. Vergeet niet, mijn geliefde toehoorders, dat ik nu Gods eigen Woord sta te verkondigen en geen hard leerstuk van mijzelf. Al had u nooit één enkele zondige daad begaan, zou toch de gedachte aan de zonde, de verbeelding ervan genoeg zijn om uw ziel voor eeuwig naar de hel te voeren. Al was u in een cel geboren en nooit in staat geweest de wereld in te gaan om daden van wellust, moord of diefstal te plegen, zou de gedachte aan het kwade in die eenzame cel al voldoende zijn om uw ziel voor eeuwig van voor Gods aangezicht te verwerpen*Och, er is hier geen mens die mag hopen te ontkomen. We moeten één voor één ons hoofd voor God buigen en roepen: ’’Schuldig, Heere, schuldig – een ieder van ons schuldig.” ’’Vervloekt is een ieder,die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.” Wanneer ik u in de ogen kijk, o wet, huivert mijn geest. Wanneer ik uw donderslagen hoor, smelt mijn hart als was in het midden van mijn ingewanden. Hoe kan ik u verduren? Als ik ten laatste voor mijn leven terecht zal staan, heb ik zeker geen rechter nodig, want ik zal mijn eigen snelle aanklager zijn en mijn geweten een getuige a charge.
Ik denk dat ik over dit punt niet verder hoef uit te weiden. O u, die buiten Christus bent en zonder God, staat u niet veroordeeld voor Hem? Af met al uw maskers en weg met alle verontschuldigingen. Laat een ieder van ons onze loze voorwendsels vaarwel zeggen. Tenzij we het bloed en de gerechtigheid van Jezus Christus hebben om ons mee te bedekken, moet een ieder van ons erkennen dat dit vonnis de poorten van de hemel voor ons sluit en ons slechts voorbereidt op de vlammen van het verderf.
2. Aldus heb ik de persoon eruitgelicht, en hij is schuldig bevonden. Nu moet ik HET VONNIS BEKENDMAKEN. De dienaren van God houden niet van dit soort werk. Ik zou liever vanaf deze kansel twintig preken over de liefde van Jezus staan verkondigen dan zo een. Het gebeurt maar zelden dat ik me met dit thema inlaat, omdat ik niet weet of het dikwijls nodig is. Toch heb ik het gevoel dat de Meester als deze zaken op de achtergrond zouden blijven en de wet niet gepredikt zou worden, dit evangelie niet zou willen kennen. Want Hij wil dat beide in de juiste proporties verkondigd worden en elk ervan moet op de juiste manier duidelijk aanwezig zijn. Welnu, luister daarom als ik u met smart vertel welk vonnis uitgesproken wordt over u allen die vanavond buiten Christus zijn. Zondaar, u wordt vanavond vervloekt. U wordt vervloekt,niet door de een of andere tovenaar wiens vermeende betovering alleen onnozele mensen schrik kan aanjagen. U wordt vervloekt, niet vervloekt door de een of andere aardse koning die zijn soldaten tegen u zou kunnen ophitsen en uw huis en uw erfdeel snel in beslag nemen. Vervloekt! Och, wat is een vervloeking trouwens! Wat is de vervloeking door een vader afschuwelijk. We hebben gehoord over vaders, door het ongehoorzame en onbeleefde gedrag van hun kinderen tot razernij gedreven, die hun handen ten hemel hebben geheven en een vloek hebben afgesmeekt, een vernietigende vloek over hun kinderen. We kunnen de dwaze en onbezonnen daad van de vader niet goedpraten. God verhoede dat we hem van de zonde vrijstellen. Maar och, een vervloeking door een vader moet wel afschuwelijk zijn. Ik kan me niet voorstellen wat het betekent om vervloekt te worden door diegene die mij verwekt heeft. Het zou zeker voor altijd het zonlicht in mijn bestaan doven, al was het verdiend.
Maar door God vervloekt te worden – ik heb er geen woorden voor om te zeggen wat dat moet betekenen. ”Onee”, zegt u, ”dat is iets van de toekomst. We maken ons geen zorgen over de vloek van God. Die valt nu toch niet op ons.” Jazeker, ziel, dat gebeurt wél. De toom van God blijftzelfs nu op u. U bent alleen nog niet zover dat u de volle omvang van die vervloeking kent, maar u bent op ditzelfde moment vervloekt. U bevindt zich nog niet in de hel. Nog niet heeft het God behaagd de innerlijke bewegingen van Zijn barmhartigheid toe te sluiten en u voor eeuwig van Zijn aangezicht te verwerpen. Toch bent u, niettegenstaande dat alles, vervloekt. Zoek de passage in het boek Deuteronomium maar op en lees hoe de vervloeking op het huidige moment op de zondaar ligt.
In Deuteronomium 28, vanaf het vijftiende vers, lezen we dit alles als het vonnis van de zondaar: “Vervloekt zult gij zijn in de stad” – waar u uw werk doet, zal God u vervloeken. “Vervloekt zult gij zijn in het veld” – waar u zich ontspant, waar u rondwandelt, daar zal de vloek u treffen. ’’Vervloekt zal zijn uw korf, en uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht van uw buik, en de vrucht van uw land, de worp van uw koeien, en de kudden van uw kleinvee. Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.” Er zijn mensen aan wie deze vervloeking duidelijk te zien is. Wat ze ook doen, is vervloekt. Ze verwerven rijkdommen, maar toch komt Gods vloek met de rijkdom. Ik zou het goud van die mensen niet willen ruilen voor alle sterren. En al zou ik alle schatten van de wereld hebben en ik dan de hebzucht van een gierigaard erbij moest nemen, dan zou ik liever arm blijven dan zoveel hebben. Er zijn mensen die zichtbaar vervloekt zijn. Ziet u die dronkaard niet? Hij is vervloekt; laat hem maar gaan waarheen hij wil. Als hij zijn huis binnengaat, rennen zijn kleine kinderen de trap op naar bed, want ze zijn bang om hun eigen vader te zien. En als ze wat ouder worden, beginnen ze net als hij te drinken en zullen ze hem gaan nadoen. Zij zullen ook beginnen te vloeken, zodat hij vervloekt is in de vrucht van zijn lichaam. Hij dacht dat het voor hem niet zo erg was om dronken te zijn en te vloeken. Maar och, wat een pijnsteek schiet er door het geweten van die vader -als hij al een geweten heeft- wanneer hij ziet dat zijn kind in zijn voetsporen treedt. Dronkenschap brengt zo’n vervloeking op een mens dat hij ook niet kan genieten van wat hij eet. Hij is vervloekt in zijn korf, vervloekt in zijn baktrog. En waarlijk, al lijkt de ene ondeugd misschien sneller voor een vervloeking te zorgen dan de andere, alle zonden brengen vervloeking met zich mee, al zien we dat niet altijd zo.
O, u buiten God, buiten Christus en die een vreemde van Jezus bent, u bent vervloekt waar u zit, vervloekt waar u staat. Vervloekt is het bed waarop u ligt, vervloekt is het brood dat u eet, vervloekt is de lucht die u inademt. Alles is voor u vervloekt. Ga maar heen waar u wilt, u bent een vervloekte. Ah, dat is een vreselijke gedachte. Och, er zijn er onder u die vanavond vervloekt zijn. Och, dat een mens dat van zijn broeders moet zeggen! Toch moeten we het doorgeven want anders zijn wc ontrouw aan uw arme stervende zielen. Och, God geve dat een arme ziel aan deze plaats zal zeggen: ”Dan ben ik vanavond vervloekt. Ik ben vervloekt door God en vervloekt door Zijn heilige engelen -vervloekt! vervloekt! vervloekt!- want ik ben onder de wet.” Ik ben echt van mening dat er onder de zegen van God de Geest niets anders nodig is wat een eind aan onze zorgeloosheid kan maken dan dat ene woord: ’’Vervloekt!”. ’’Vervloekt is een ieder, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”
Niettemin, mijn toehoorders, jegens u die zich in deze staat bevindt, onboetvaardig en ongelovig, heb ik nog wat te doen voordat ik afsluit. Denk eraan dat de vervloeking die mensen in dit leven dragen niets is vergeleken met de vervloeking die na dit leven op hen zal vallen. Binnen niet al te lange tijd moeten u en ik sterven. Kom, vriend, ik zal weer even persoonlijk met u praten. Jongeman, we zullen weldra oud zijn of we sterven misschien voor die tijd. En dan liggen we op ons bed -het laatste bed waarop we ooit zullen slapen- en zullen we uit onze laatste sluimering ontwaken om de droeve tijding te vernemen dat er geen hoop is. De arts zal onze hartslag opnemen en plechtig onze familieleden verzekeren dat alles voorbij is! Wij zullen in die stille kamer liggen, waar alles tot zwijgen is gebracht, behalve het tikken van de klok en het wenen van onze vrouw en kinderen. We moeten sterven. O, wat zal dat een plechtig moment zijn als we moeten strijden met die vijand, de dood! Het doodsgerochel is in onze keel. We kunnen ons nauwelijks verstaanbaar maken. We proberen wat te zeggen. Een doods- waas ligt over de ogen. De dood heeft zijn vingers op die vensters van het lichaam gelegd en het licht voor eeuwig buitengesloten. De handen weigeren nagenoeg zichzelf op te tillen. Daar liggen we dan, dicht aan de rand van het graf! Ah, dat moment, waarop de geest zijn bestemming ziet. Dat moment, van alle momenten het meest plechtige, wanneer de ziel door de tralies van zijn kooi kijkt naar de toekomende wereld! Nee, ik kan u niet zeggen hoe de geest zich voelt als het een goddeloze geest is, wanneer hij een vurige troon des oordeels ziet en het donderen van de toorn van de Almachtige hoort, terwijl er slechts één moment tussen dat en de hel zit. Ik kan u niet beschrijven wat voor schrik de mensen zullen ervaren als zij inzien waar ze zo vaak van gehoord hebben!
Ach, het is prima dat u me vanavond uitlacht. Als u weggaat, is het natuurlijk prima een grapje te maken over wat de predikant heeft gezegd, om er met elkaar over te praten en erom te lachen. Maar als u op uw sterfbed komt te liggen, zult u niet meer lachen. Nu het gordijn nog dicht is en u de toekomende dingen niet kunt zien, is het natuurlijk prima om erom te lachen. Als God dat gordijn echter heeft weggeschoven en u de ernst van de realiteit ontdekt, zult u het niet in uw hoofd halen om er grappen over te maken. Achab lachte op zijn troon Micha uit. We lezen niet dat Achab Micha uitlachte toen de pijl tussen de geledingen van zijn harnas bleef vastzitten. In de dagen van Noach lachte men de oude man uit. Ze noemden hem een grijze dwaas, zeker weten, omdat hij hun vertelde dat God van plan was de aarde met een zondvloed te verdelgen. Maar ach, u smaders, u lachte niet op die dag dat de stortbuien uit de hemel vielen, toen God de sluizen van de diepe zeeën had losgemaakt en al de verborgen wateren had bevolen naar de oppervlakte te springen. Toen wist u dat Noach gelijk had. En als u gaat sterven, zult u mij wellicht niet uitlachen. Als u daar ligt, zult u zeggen: ”Ik herinner me die en die avond toen ik de Park Street in slenterde. Ik hoorde een man zeer ernstig praten. Ik dacht toen dat het niets voor mij was, maar ik wist dat hij meende wat hij zei. Ik ben er heel zeker van dat hij het goede met mij voorhad. Och, had ik maar naar zijn raad geluisterd! Och, had ik maar acht op zijn woorden geslagen! Wat zou ik er veel voor over hebben om hem weer te horen!”
Ach, het was nog niet zo lang geleden dat iemand, die me zeer dikwijls uitgelachen en bespot had, een keer op de sabbatdag op excursie naar Brighton ging. Hij kwam die avond terug om te sterven! Op maandagmorgen, toen hij op sterven lag, wie dacht u dat hij wilde spreken? Hij wilde meneer Spurgeon spreken, de man die hij altijd uitgelachen had! Hij wilde dat die naar hem toekwam om hem de weg ten hemel voor te houden en hem heen te wijzen naar de Heiland. En hoewel ik zeer verheugd was dat ik kon gaan, was het een treurige zaak met iemand te praten die zojuist de sabbat ontheiligd had, zijn tijd in dienst van de satan doorgebracht had en thuisgekomen was om te sterven. Hij stierf inderdaad, zonder Bijbel in zijn huis, zonder dat er één gebed voor hem opgezonden was, behalve dat gebed dat alleen ik aan zijn bed opz.ond. Ach, het is vreemd hoe de aanblik van een sterfbed gezegend kan worden tot het opwekken van onze ijver. Ik stond een jaar of wat geleden aan het bed van een arme knul van ongeveer zestien jaar, die zich in een drinkgelag, ongeveer een week daarvoor, bijna dood gedronken had. Toen ik met hem sprak over zonde, gerechtigheid en het toekomende oordeel, was ik me ervan bewust dat hij sidderde en dacht ik dat hij zich Jezus toegeëigend had. Toen ik die trap af kwam, na menigmaal voor hem gebeden te hebben, na geprobeerd te hebben hem heen Ie wijzen naar Jezus en ik slechts een flauwe hoop op zijn uiteindelijk behoud had, dacht ik bij mijzelf: “O God, ik wilde wel dat ik ieder uur, ieder moment van de dag de onnaspeurlijke rijkdom van Christus zou kunnen verkondigen!” Want wat is het vreselijk om zonder Zaligmaker te sterven. En toen dacht ik eraan hoe vaak ik al op de kansel had gestaan en niet zo vurig gepreekt had als ik had behoren te doen, hoe onbewogen ik het verhaal van de Zaligmaker al verteld had terwijl ik eigenlijk, overmand door emotie, stromen van tranen had behoren te wenen. Ik heb me zeer dikwijls op bed in slaap gehuild, omdat ik niet gepreekt had zoals ik had gewenst. En zo zal het vanavond ook zijn. Maar och, de toekomende toom, de toekomende toom, de toekomende toom!
Geliefde toehoorders, de zaken waarover ik nu spreek, zijn geen droom, geen bedrog, geen opwelling, geen kletspraat. Het is de realiteit en u zult dat spoedig ervaren. O zondaar, u die niet bent gebleven in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, u die geen Christus hebt, de dag komt waarop deze zaken voor u zullen staan als ontzagwekkende, ernstige, wezenlijke zaken. En dan, ach dan, ach dan! Ach, wat zult u dan doen? ”En na de dood het oordeel.”O, kunt u zich de pracht van die ontzagwekkende dag voorstellen als Christus zal komen op de wolken? Ik zie die vreselijke dag voor me. De klok van de tijd heeft voor de dag des oordeels geslagen. Nu komt de begrafenis van de verdoemde zielen. Uw lichaam is zojuist opgekomen uit het graf en u wikkelt uw grafdoeken af. U kijkt omhoog. Wat zie ik? O, wat hoor ik? Ik hoor één afschrikwekkende bazuinstoot, die de pilaren des hemels schudt en het uitspansel van vrees doet wankelen. De bazuin, de bazuin, de bazuin van de aartsengel doet het einde van de schepping dreunen. U staat in verwondering te kijken. Plotsklaps wordt er een stem gehoord, geschreeuw van enkelen en gezang van anderen – Hij komt, Hij komt. Hij komt en elk oog zal Hem zien. Daar is Hij. De troon is gevestigd op een wolk, zo wit als albast. Daar zit Hij. Het is de Man Die op Golgotha stierf -ik kan Zijn doorboorde handen zien- maar ah, hoe anders! Nu geen doornenkroon. Hij stond voor de rechterstoel van Pilatus, maar nu zal de hele wereld voor Zijn rechterstoel staan. Maar hoor, de bazuin klinkt opnieuw! De Rechter opent het boek en het is stil in de hemel, een plechtige stilte. De schepping is stil. ’’Vergader Mijn uitverkorenen en Mijn verlosten bijeen uit de vier winden des hemels.” Schielijk worden zij bijéénvergaderd. Als met een bliksemschicht verdeelt de vleugel van een engel de mensenmassa. Hier worden de rechtvaardigen allen verzameld. En, zondaar, daar staat u aan de linkerhand, buitengesloten, achtergelaten om het brandende oordeel van de eeuwige toom te verduren.
Hoor, de harpen des hemels spelen liefelijke melodieën! Voor u brengen zij echter geen vreugde, al herhalen de engelen de verwelkoming van de Zaligmaker aan Zijn heiligen. ’’Komt, gij gezegenden, beërft dat Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld.” U hebt het respijt van dat ogenblik gehad, maar nu komt er op Zijn gezicht een bedekking van toom. Zijn gelaat staat op onweer. Hij ziet neer op u die Hem veracht hebt, u die op Zijn genade geschimpt hebt en Zijn barmhartigheid versmaad, u die Zijn sabbat ontheiligd hebt en Zijn kruis bespot, u die niet wilde dat Hij over u Koning zou zijn. En met een stem luider dan tienduizend donderslagen, roept Hij: ’’Gaat weg van Mij, gij vervloekte.” En dan – nee, ik zal u niet volgen. Ik zal niet van de onuitblusbare vlammen verhalen. Ik zal niet over de pijn van het lichaam praten, noch over de kwelling van de geest. Maar de hel is vreselijk, de verdoemenis is akelig. O, vlied! Vlied! Vlied, uit vrees misschien, vanwaar u zich ook bevindt, opdat u niet hoeft te leren wat de verschrikking van de eeuwigheid betekent, in de peilloze diepte van het eeuwige verderf. ’’Vervloekt is de mens, die niet blijft in alhetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen.”
3. DE VERLOSSING AFGEKONDIGD. ”U hebt ons allen veroordeeld”, roept er iemand. Ja, maar niet ik: God heeft het gedaan. Bent u veroordeeld? Voelt u zich vanavond zo? Kom dan, geliefde broeder, en laat me u weer bij de hand nemen. Ja, ik kan in deze gehele gemeente om me heen kijken en ik kan zeggen dat er nu niet één aan deze plaats is die ik niet als broeder liefheb. Als ik streng jegens iemand van u spreek, is het alleen opdat u zult weten wat rechtvaardig is. Mijn hart en mijn gehele geest zijn met u bewogen. Mijn scherpste woorden bevatten veel meer liefde dan de vleiende woorden van vriendelijke dominees die ’’Vrede, vrede” zeggen, waar geen vrede is. Denkt u dat ik er enig behagen in schep om op deze wijze te preken? Zo? Ik zou veel liever over Jezus preken, over Zijn liefelijke, Zijn luisterrijke Persoon en Zijn algenoegzame gerechtigheid. Kom aan, we zullen nu iets aangenaams zeggen voordat we besluiten. Beseft u dat u veroordeeld bent? Zegt u: ”0 God, ik erken dat U rechtvaardig zou zijn als U zo met mij zou handelen”? Ziet u in dat u nooit door uw eigen werken behouden kan worden? Hebt u een afkeer van de zonde? Hebt u oprecht berouw? Laat me u dan vertellen hoe u kunt vlieden.
Geliefden, Jezus Christus, uit het geslacht van David, is gekruisigd, gestorven en begraven. Hij is nu opgewekt en Hij zit ter rechterhand Gods, waar Hij ook voor ons bidt. Hij kwam in de wereld om door Zijn dood zondaren zalig te maken. Hij zag dat arme zondaren vervloekt waren. Hij nam de vloek op Zijn eigen schouders en Hij verloste ons ervan. Welnu, als God Christus voor ieder mens vervloekt heeft, zal Hij die mens niet opnieuw vervloeken. U vraagt me daarop: ”Is Christus voor mij vervloekt?”
Geef eens antwoord op de volgende vraag en ik zal het u zeggen: heeft God de Heilige Geest u doen inzien dat u vervloekt bent? Heeft Hij u de bitterheid van de zonde laten voelen? Heeft Hij u laten roepen: ’’Heere, wees mij zondaar genadig”? Dan, geliefde vriend, is Christus voor u vervloekt. U wordt nu niet vervloekt. Christus is voor u vervloekt. Wees goedsmoeds: als Christus voor u vervloekt is, kunt u niet opnieuw vervloekt worden.
”Och”, zegt iemand, ”kon ik het maar geloven dat Hij voor mij vervloekt werd.” Ziet u Hem bloeden aan het hout? Ziet u Zijn handen en voeten, helemaal druipend van het bloed? Zie op Hem, arme zondaar. Kijk niet langer naar uzelf, noch naar uw zonde. Zie op Hem en word behouden. Het enige wat Hij u vraagt om te doen is te kijken, en zelfs daarmee zal Hij u nog helpen. Kom naar Hem, stel uw vertrouwen op Hem, geloof in Hem. God de Heilige Geest heeft u geleerd dat u een schuldig verklaarde zondaar bent. Welnu, smeek ik u, hoor dit woord en geloof het: ”Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken.” O, kunt u zeggen: ”Ik geloof dit Woord, het is waar. Geprezen zij Zijn liefelijke Naam. Het is waar voor mij, want wat ik ook niet mag zijn, ik weet dat ik een zondaar ben. De preek van vanavond overtuigt me daarvan. En, goede God, U weet dat ik, als ik het woord zondaar gebruik, niet bedoel wat ik vroeger met dat woord bedoelde. Ik bedoel nu dat ik een ware zondaar ben. Ik bedoel dat ik het waard ben als U me zou verdoemen. Als U me voor eeuwig van voor Uw aangezicht zou verwerpen, is het slechts wat ik volkomen verdiend heb. O mijn Heere, ik ben een zondaar. Ik ben een hopeloze zondaar, tenzij U me redt. Ik ben een hulpeloze zondaar, tenzij U me verlost. Ik vestig geen hoop op mijn eigengerechtigheid. En Heere, ik prijs Uw Naam. Er is nog iets anders: ik ben een bedroefde zondaar, want de zonde smart me. Ik kan geen rust vinden, ik word gekweld. O, kon ik de zonde maar kwijtraken, dan zou ik heilig zijn, namelijk zoals God heilig is. Heere, ik geloof.” Ik hoor iemand ech
ter bezwaar maken: ”Wat, mijnheer, geloven dat Christus voor mij gestorven is, enkel omdat ik een zondaar ben!” Ja, desondanks. ”Nee, mijnheer. Maar als ik nu wat rechtvaardigheid had, als ik maar goed kon bidden, dan zou ik wel mogen geloven dat Christus voor mij gestorven is.” Nee, dat zou helemaal geen geloof zijn, maar juist zelfverzekerdheid. Het geloof gelooft in Chrstus wanneer het ziet dat de zonde zwart is, en vertrouwt erop dat Hij alles ervan wegneemt.
Welnu, arme zondaar, met al uw zonden beladen, neem deze belofte in ontvangst. Ga vanavond naar huis -of als het kan, doe het voordat u thuiskomt-, ga naar huis, zeg ik u, naar boven, alleen, ga op de knieën voor het bed en stort uw hart uit: ”0 Heere, het is allemaal waar wat die man zei. Ik ben schuldig verklaard en, Heere, ik verdien het. O Heere, ik heb geprobeerd om beter te worden en ik heb er helemaal niets mee bereikt, maar ben alleen slechter geworden. O Heere, ik heb Uw goedertierenheid versmaad, ik heb Uw evangelie veracht. Ik verwonder me erover dat U me jaren geleden niet verdoemd hebt. Heere, het verbaast mij dat U zo’n verachtelijke stakker als ik vergunt te leven. Ik heb het onderwijs van mijn moeder veracht, ik ben de gebeden van mijn vader vergeten. Heere, ik ben U vergeten. Ik heb Uw sabbat ontheiligd en Uw Naam ijdel gebruikt. Ik heb alles gedaan wat fout is. Als U me zou verdoemen, wat kan ik daarop dan zeggen? Heere, ik sta verstomd voor Uw aangezicht. Ik heb niets om me mee te verontschuldigen. Desondanks, Heere, kom ik U vanavond vertellen dat U in Uw Woord gezegd hebt: Die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Heere, ik kom. Mijn enige pleitgrond is dat U gezegd hebt: Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken. Heere, ik ben een zondaar. Hij is gekomen om mijte behouden. Ik vertrouw erop, op leven en dood. Heere, dit is mijn enige hoop. Ik verwerp al het andere en het spijt me heel erg dat ik ooit iets anders gehad heb. Heere, ik vertrouw op Jezus alleen. Behoud me alstublieft. En hoewel ik niet mag verwachten dat mijn toekomstige leven mijn bedreven zonden teniet zal doen, wil ik U, o Heere, vragen mij een nieuw hart en een vaste geest te geven. Dan kan ik vanaf nu en voor altijd de weg van Uw geboden lopen. Want, Heere, ik verlang naar niets anders dan Uw kind te zijn. U weet, o Heere, dat ik alles ervoor over zou hebben als U me maar liefhebt. En ik word aangemoedigd te geloven dat U me inderdaad liefhebt, want mijn hart gevoelt dat. Ik ben schuldig. Ik zou echter nooit geweten hebben dat ik schuldig was, als U me dat niet geleerd had. Ik ben ellendig. Ik zou mijn ellende echter nooit geweten hebben, als U dat niet geopenbaard had. U zult me toch niet verdelgen, o God, nadat U me dit geleerd hebt? Als u dat wel doet, bent U rechtvaardig, maar, Heere, red een bevende zondaar.” Als u zo’n lang gebed niet kunt bidden, zal ik u vertellen wat u thuis moet zeggen. Zeg dan maar: ’’Heere Jezus, ik weet dat ik helemaal niets voorstel. Wees U mijn dierbare alles in allen.”
O, ik vertrouw op God dat er vanavond enkelen zullen zijn, die zo zullen kunnen bidden. En als dat zo is: luid, klokken des hemels; zing, serafs; juich, verlosten, want de Heere heeft het gedaan. Lof zij Zijn Naam van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.