Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke Johannes 6:44
Het ‘tot Christus komen’ is een heel bekende uitdrukking in de Bijbel. Deze woorden worden wel gebruikt om uitdrukking te geven aan datgene wat een ziel doet die tot Christus vlucht: het spontaan afleggen van haar eigen-gerechtigheid en van haar zonden. Tevens: het ontvangen van Zijn rechtvaardigheid als onze bedekking en Zijn bloed als onze verzoening. Het ‘tot Christus komen’ houdt in: berouw over uw zonden, zelfverloochening en geloof in de Heere Jezus Christus. Het is een samenvatting van de noodzakelijke dingen, zoals geloof in de waarheid van Gods woord, oprecht gebed tot God en het zich onderwerpen aan de bevelen van Gods woord.
Al deze zaken vergezellen het begin van nieuw leven in een ziel. Het ‘tot Christus komen’ is precies het wezenlijke voor het behoud van een zondaar. Hij die niet tot Christus komt – hij mag doen wat hij wil, hij mag denken wat hij wil – is toch “in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid” (Hand. 8:23). ‘Tot Christus komen’ is het eerste gevolg van de wedergeboorte. Een ziel wordt verlevendigd, wanneer een mens zijn verloren staat ziet en daarover met afschuw vervuld is. Terwijl hij uitziet naar een borg en gelooft dat Christus een geschikte Borg is. Dan vlucht hij tot Hem en vertrouwt op Hem.
Waar dit ‘tot Christus komen’ niet gevonden wordt, is het zeker dat er ook geen verlevendiging is. En waar geen verlevendiging is, is de ziel “dood door de misdaden en de zonden” (Ef. 2:1). En een dode ziel kan het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan.
De tekst die wij voor ons hebben, is heel alarmerend; sommige mensen zeggen: ‘erg aanstootgevend’. Hoewel anderen beweren dat het ‘tot Christus komen’ het gemakkelijkste is van alle dingen in de wereld, zegt onze tekst juist het tegenovergestelde. Er staat dat het voor elk mens totaal onmogelijk is, tenzij de Vader die mens tot Christus trekt. Het is nu aan ons om deze verklaring uitgebreid te behandelen. Ongetwijfeld zijn deze woorden altijd aanstootgevend voor onze vleselijke natuur. Maar desondanks vormt juist die weerstand van het vlees vaak de eerste stap om de ziel voor God te doen bukken. En als dat de vrucht mag zijn van een pijnlijke zaak, kunnen we de pijn wel vergeten en ons verblijden over de heerlijke gevolgen.
Ik wil trachten u in de eerste plaats te laten zien waarin de onmogelijkheid van de mens bestaat. Daarna zullen we spreken over het trekken van de Vader, wat dat precies is en hoe dat trekken op de ziel uitgeoefend wordt. En dan wil ik eindigen met een zoete vertroosting die uit deze schijnbaar onvruchtbare en afschrikwekkende tekst volgt.
1. De onmogelijkheid van de mens.
Onze tekst luidt: “Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke”. Maar wat is die onmogelijkheid dan wel? Allereerst zeg ik dat het geen lichamelijk gebrek is. Als het voortbewegen van het lichaam of het verplaatsen van de voeten behulpzaam zouden zijn om tot Christus te komen, zou een mens in dat opzicht beschikken over alle lichamelijke kracht die daarvoor nodig is. Ik herinner me heel goed dat ik eens een dwaas heb horen zeggen ‘dat hij niet geloofde dat enig mens de kracht had om naar Gods huis te komen, tenzij de Vader die mens zou trekken’. Laat het duidelijk zijn dat dit domme praat is. Want de man moet in zijn leven gezien hebben dat het voor iemand die voeten heeft, net zo gemakkelijk is om naar de kerk te lopen als naar het huis van de duivel.
Als het ‘tot Christus komen’ inhoudt dat we een gebed moeten opzenden, heeft een mens in dat opzicht geen lichamelijke gebreken. Als hij niet stom is, kan hij net zo gemakkelijk een gebed uiten als dat hij godslasterlijke taal kan uitslaan. Het is voor een mens net zo gemakkelijk om een psalm te zingen als een wellustig lied. In het ‘tot Christus komen’ bestaat geen gebrek aan lichamelijke kracht. Een mens beschikt over alles wat nodig zou kunnen zijn met betrekking tot lichamelijke kracht. Ieder deel van de zaligheid wat op lichaamskracht berust, is volkomen en geheel in de macht van de mens, zonder enige hulp van de Geest van God.
Deze onmogelijkheid berust ook niet op enig mentaal gebrek. Het is net zo gemakkelijk om te geloven dat deze Bijbel waar is, als te geloven dat een ander willekeurig boek waar is. In zoverre het geloven in Christus een daad is van mijn verstand, ben ik net zo gemakkelijk in staat in Christus te geloven als dat ik een willekeurig mens geloof.
Het is voor mij net zo eenvoudig om verstandelijk aan God te denken, als dat ik denk aan eer en roem. Als verstandelijke vermogens op enige wijze nodig zijn tot de zaligheid, heb ik die alle tot mijn beschikking. Nee, niemand is zo dwaas dat hij een gebrek aan intelligentie kan aanvoeren als een argument om het evangelie af te wijzen. Het gebrek is dus niet gelegen in het lichaam. Het is ook geen gebrek of tekort aan verstand, hoewel het alles te maken heeft met het bederf daarvan.
Sta mij toe dat ik u laat zien waarin de onmogelijkheid van een mens werkelijk gelegen is. Die onmogelijkheid schuilt diep in de aard van de mens! Door de val in het paradijs en door zijn eigen zonden, is de aard van de mens geheel ontwricht en verdorven. Zonder de hulp van de Heilige Geest is het voor de mens onmogelijk om tot Christus te komen. Om u te laten zien hoe de aard van de mens het voor hemzelf onmogelijk maakt om tot Christus te komen, wil ik het volgende beeld gebruiken:
Denk u eens in dat u een schaap in een weide ziet. Hoe vreedzaam graast dat dier in het malse gras. U zult nooit een schaap zien dat hunkert naar het vlees van een kadaver; het dier kàn zich niet voeden met leeuwenvoedsel. Denk nu eens aan een wolf. U vraagt me waarom een wolf zich niet kan voeden met gras? Kan dat beest niet even volgzaam en mak zijn als een schaap? Ik antwoord: ‘Nee! dat kan niet, want zijn aard is helemaal tegengesteld’. U zegt: ‘Ja maar, een wolf heeft toch ook oren en poten; waarom hoort dat beest dan de stem van de herder niet; waarom volgt het de herder niet overal waar hij heen gaat?’ En dan zeg ik u dat u gelijk hebt; het dier heeft geen lichamelijk gebrek waardoor hij dat niet zou kunnen doen. Maar zijn natuur belet het hem! Daarom zeg ik dat het beest dat niet kàn doen. ‘Kan dat dier dan niet getemd worden? Kan zijn woestheid niet afgeleerd worden?’ Misschien lukt het wel om een wolf zover te onderwerpen dat hij uiterlijk tam is. Maar er zal altijd een opmerkelijk verschil blijven tussen een wolf en een schaap, want zij hebben een verschillende natuur.
Welnu, de ware reden waarom een mens niet tot Christus kan komen, is niet daarin gelegen dat hij niet kan komen vanwege zijn lichamelijke gesteldheid. Maar zijn natuur is zo verdorven dat hij noch de wil noch de kracht heeft om tot Christus te gaan, tenzij hij getrokken wordt door de Geest.
Maar laat me u een beter beeld geven. Denk u eens aan een moeder met haar baby in haar armen. Geef die moeder eens een mes, en vraag haar dat mes in het hart van haar kindje te steken. Zij zal u in waarheid zeggen: ‘Dat kan ik niet!’ Dat ligt niet aan haar lichamelijke toestand. Ze heeft het mes èn ze heeft het kind op haar schoot. Het kind kan geen weerstand bieden, en de moeder heeft kracht genoeg om het mes te hanteren. Maar zij heeft helemaal gelijk als ze zegt ‘dat kan ik niet!’ Het is gewoon onmogelijk dat ze zou kunnen denken aan zoiets als het vermoorden van haar kind. Haar natuur als moeder belet haar iets te doen waarvan haar ziel walgt. Omdat zij de moeder van het kind is, voelt ze terdege dat ze dit niet kan doen. En zo is het nu ook met een zondaar. ‘Tot Christus komen’ is volkomen tegenstrijdig met zijn natuur. Hoewel, als we alleen letten op lichaamskracht en verstandelijke vermogens, zou een mens kunnen komen als hij wilde. Maar strikt genomen is het correct om te zeggen dat mensen niet kunnen en niet willen, tenzij de Vader Die Christus gezonden heeft, hen trekke.
Laten we nu wat dieper op dit onderwerp ingaan. Dan zal ik trachten u duidelijk te maken waarin die onmogelijkheid van een mens, tot in de kleinste bijzonderheden bestaat.
Deze onmogelijkheid is gelegen in de weerspannigheid van de menselijke wil.
O’, roept de Arminiaan, ‘een mens kàn wel behouden worden, als hij maar wil’. Dan antwoord ik: ‘Mijn beste man, dat geloven we allemaal; maar de moeilijkheid zit ‘m precies in die woorden: als hij maar wil’. Ik beweer dat niemand tot Christus wil komen, tenzij hij getrokken wordt. Sterker nog, ík beweer dit niet, Christus Zelf zegt dat! “Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.’ (Joh. 5:40). En zolang dat “gij wilt niet” in de Heilige Schrift staat, zal ik niet tot het geloof in de vrije wil van de mens gebracht kunnen worden.
Het is merkwaardig dat mensen, als zij spreken over de ‘vrije wil’, spreken over iets waar zij niets van begrijpen. Iemand beweert ‘dat hij toch gelooft dat mensen zalig kunnen worden als zij maar
willen’. Maar man, dat is de vraag helemaal niet! De vraag is deze: zijn er ooit mensen gevonden die van nature bereid zijn zich te onderwerpen aan de voorwaarden van het evangelie van Christus? Op gezag van de Heilige Schrift verklaar ik dat de wil van de mens zozeer geneigd is tot het verkeerde, zo bedorven en verdorven, dat die mens zonder de krachtige, onweerstaanbare en bovennatuurlijke kracht van de Heilige Geest nimmer tot Christus gedwongen wordt.
Een ander merkt op ‘dat mensen soms gewillig zijn zonder de hulp van de Heilige Geest’. Maar dan vraag ik of u ooit zo’n mens ontmoet hebt? Ik heb met menigten, met honderden, nee, met duizenden christenen gesproken. Mensen met zeer uiteenlopende opvattingen, met jongeren zowel als ouderen. Maar ik heb nog nooit iemand aangetroffen die bevestigde dat hij uit zichzelf tot Christus gekomen was, zonder getrokken te worden.
Alle ware gelovigen hebben deze belijdenis gemeenschappelijk: ‘Als Christus mij niet opgezocht had toen ik als een vreemdeling ver van God leefde, zou ik tot op dit ogenblik nog steeds ver van Hem verkeren’. Op grote afstand van Hem, en zonder dat te betreuren! Alle oprechte gelovigen stemmen in met de waarheid dat mensen niet tot Christus komen, tenzij de Vader Die Hem gezonden heeft, hen trekt.
Niet alleen de wil is weerspannig, het verstand is ook verduisterd.
Van dit laatste hebben we meer dan genoeg bewijzen in de Schrift. Ik sta hier niet maar wat te beweren, maar citeer slechts leerstukken die duidelijk in de Bijbel staan. Iedere christen weet in zijn hart dat het verstand van een mens zozeer verduisterd is, dat hij met geen mogelijkheid “de dingen die des Geestes Gods zijn” kan begrijpen, totdat zijn verstand verlicht wordt. Een mens is van nature geestelijk blind. Het kruis van Christus bekoort hem niet. Want hij is ziende blind, daarom ziet hij die heerlijkheid niet. Wijs hem op de wonderen van de schepping en laat hem de schoonheid van de regenboog zien. Richt zijn aandacht op de heerlijkheid van het landschap, hij zal het allemaal zien en bewonderen. Maar spreek dan eens over het wonder van het verbond der genade. Vertel hem dat een gelovige in Christus geborgen is, en wijs hem op de schoonheid van de persoon van de Verlosser. Hij blijkt echter helemaal doof voor uw woorden. U bent als één die een mooie melodie speelt, maar hij let er niet op. Hij is doof, hij heeft geen begrip.
Of, ga eens terug naar de tekst die wij daar straks aangehaald hebben: “Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden” (1 Kor. 2:14). En aangezien hij een natuurlijk mens is, is het niet in zijn macht de dingen van God te onderscheiden. ’Goed’, zegt iemand, ‘ik denk dat ik wel een redelijk oordeel heb in theologische kwesties; ik begrijp waar het om draait’. Ja, het kan zijn dat u dit naar de letter gesproken wel begrijpt. Maar naar de geest gesproken, is het voor u onmogelijk, tenzij u getrokken bent door de Geest. Want zolang als de Bijbel waar is, dat natuurlijke mensen geen geestelijke dingen kunnen begrijpen, moet het ook waar zijn dat u die dingen niet ontvangen hebt. Tenzij u vernieuwd bent en tot een geestelijk mens in Christus Jezus geworden bent.
Onze wil en ons verstand zijn als twee grote deuren, die beiden op slot zitten en ons beletten tot Christus te komen. Tenzij deze deuren door de werking van Gods Geest geopend worden, zullen zij voor eeuwig gesloten blijven voor ieder die tot Christus wil komen.
De zintuigen zijn bedorven.
De mens, zoals hij is voordat hij Gods genade ontvangt, verkiest alles boven geestelijke zaken. Als u een bewijs van deze woorden wilt, kijk dan maar eens om u heen. Waar u ook kijkt, er is geen straat of huis, nee, geen enkel hart dat niet het kenmerk van deze verschrikkelijke waarheid draagt. Hoe komt het toch dat mensen op zondag niet massaal samenkomen in Gods huis? Hoe komt het dat men ons niet regelmatig lezend in de Bijbel aantreft? Wat is de reden dat de plicht van het gebed zo algemeen veronachtzaamd wordt? Waarom beminnen velen de Heere Jezus maar zo weinig? Waarom zijn zelfs Zijn oprechte volgelingen zo koel in hun genegenheid tot Hem? Waaruit komt dit alles voort? Inderdaad, mijn broeders, wij kunnen hiervoor geen andere bron vinden dan het bederf van de zinnen. Wij houden van alles wat we behoren te haten, en wij haten alles wat we behoren lief te hebben. Het komt voort uit de menselijke natuur, de verdorven natuur, dat wij de zonde verkiezen boven de rechtvaardigheid; de wegen van deze wereld boven Gods wegen. Wij herhalen het nog eens: tenzij onze zinnen worden vernieuwd, door de genadige trekking van de Vader, is het voor geen enkel mens mogelijk de Heere Jezus Christus lief te hebben.
Nog eens, ook het geweten is door de val in het paradijs verdorven. Ik geloof dat er door theologen geen grotere vergissing begaan wordt dan wanneer zij aan hun gehoor voorhouden dat het geweten in de ziel de plaatsvervanger van God is; dat het geweten een van de krachten is die zijn oude waardigheid behouden heeft en door de val niet aangetast is. Mijn broeders, toen de mens viel in de hof van Eden, viel het hele mensengeslacht. In de tempel van het mensdom stond niet één pilaar meer overeind! Het is wel waar dat ons geweten niet vernietigd is. Deze pilaar werd niet verbrijzeld, hij is in z’n geheel ter aarde gevallen. Daar ligt hij, het machtigste restant van het eens zo volmaakte werk van God in de mens. Maar ik ben er heel zeker van dat het geweten bedorven is.
Zie maar eens naar de mensen. Wie onder hen bezit een “goed geweten voor God” dan alleen de wedergeboren mens? Als het geweten van de mens altijd luid en duidelijk tot hem zou spreken, kunt u zich dan indenken dat die mens dagelijks dingen zou doen die net zo tegengesteld zijn aan het goede, als de duisternis tot het licht? Nee geliefden, het geweten kan mij zeggen dat ik een zondaar ben, maar het geweten kan mij niet laten vóelen dat ik een zondaar ben! Het geweten kan mij laten weten dat iets helemaal verkeerd is, maar het geweten weet niet hoe verkeerd het zelf wel is. Heeft ooit iemands geweten, als dat niet door de werking van de Heilige Geest verlicht is, hem gezegd dat hij vanwege zijn zonden vervloekt is? Of, als het geweten dat wel gedaan heeft, heeft daardoor ooit een mens afschuw gekregen van de zonde als zonde?
Samengevat, heeft het geweten ooit een mens daar gebracht waar hij zó’n afkeer van zichzelf heeft, dat hij zichzelf met al zijn werken geheel verfoeit, en tot Christus vlucht? Nee! Hoewel het geweten niet dood is, is het geheel verdorven. Haar kracht is aangetast. Het geweten mist die heldere ogen, die krachtige hand en die donder van de stem, die het bezat vóór de val. Het is nagenoeg niet meer in staat om haar kracht uit te oefenen in de stad Mensenziel. Daarom geliefden is het zo noodzakelijk dat de Heilige Geest intrek neemt, om ons onze behoefte aan een Zaligmaker te doen gevoelen, en om ons tot de Heere Jezus Christus te trekken.
Nu hoor ik iemand zeggen: ‘Ik maak uit uw woorden tot hiertoe op, dat de reden waarom mensen niet tot Christus komen volgens u eerder gelegen is in het feit dat zij niet willen, dan dat ze niet kunnen’. Ja, dat hebt u goed gehoord. Ik ben van mening dat de weerspannigheid van zijn wil de hoofdoorzaak is van de onmogelijkheid van de mens. Wanneer die eenmaal overwonnen is, denk ik dat de grote steen van het graf weggewenteld en het moeilijkste deel van de strijd al gestreden is. Maar sta mij toe iets verder te gaan. Onze tekst luidt niet “niemand wil komen”, maar “niemand kan komen”. Veel vertalers zijn van mening dat het woordje ‘kan’ in dit tekstverband geen andere betekenis heeft dan een krachtige uitdrukking voor het woordje ‘wil’. Ik voel me echter heel zeker als ik zeg dat dit niet correct is. Er is in een mens niet slechts de onwil om zalig te worden, maar er is ook een geestelijke krachteloosheid om tot Christus te komen. En dat wil ik aan iedere christen bewijzen.
Geliefden, ik richt me tot u die door Gods genade al verlevendigd bent. Moet u uit eigen beleving niet erkennen dat er tijden zijn waarin u de wil hebt om God te dienen, maar daar toch niet de macht toe hebt? Bent u soms niet genoodzaakt te zeggen dat u wenste te kunnen geloven, maar dat u moest bidden: “Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp” (Mark. 9:24). Want hoewel u de wil had om Gods getuigenis te ontvangen, was uw eigen vleselijke natuur u te machtig en u voelde dat u bovennatuurlijke hulp nodig had. Kunt u op ieder ogenblik dat u maar wilt in uw binnenkamer gaan, neerknielen, en zeggen: ‘Ik wil nu graag heel oprecht bidden en dicht tot God naderen’. Ik vraag u of u merkt dat uw kracht even sterk is als uw wil. U kunt zeggen, zelfs voor Gods troon, dat u zeker bent dat u zich niet vergist; u bent in een devote stemming; u wilt niet dat uw gedachten afdwalen van de Heere Jezus Christus. Maar u merkt dat u dat niet kunt, zelfs niet als u het wilt, zonder de hulp van de Geest. Welnu, als de verlevendigde ziel van een kind van God al geestelijk onbekwaam is, hoeveel te meer zal een zondaar die dood is in zonden en misdaden dat dan ondervinden?
Zelfs een geoefende christen moet, ook na twintig of dertig jaar, zeggen dat hij soms wel wil, maar toch krachteloos is. Als dat zijn beleving is, is het dan niet aannemelijk dat een arme zondaar die nog niet gelooft, behoefte heeft zowel aan kracht als aan het willen? Maar nog eens, er is nog een ander argument. Indien een zondaar kracht heeft om tot Christus te komen, zou ik wel eens willen weten hoe we al die beschrijvingen van de toestand van een zondaar in de Bijbel moeten opvatten? Daar wordt van een zondaar steeds weer gezegd dat hij “dood is door de misdaden en de zonden”. Wilt u dan beweren dat de dood niets anders inhoudt dan het ontbreken van een wil? Een lijk wil niets, maar kan toch ook niets?
En zien alle mensen niet dat er onderscheid is tussen wil en kracht? Kan dat lijk niet voldoende verlevendigd worden om een wil te hebben, maar toch zo krachteloos zijn dat het zelfs niet een hand of een voet kan opheffen? Hebben wij niet genoeg gevallen gezien waarbij mensen na een ongeval net op tijd voldoende gereanimeerd werden om blijken van leven te geven? Is er niet een duidelijk onderscheid tussen het gegeven van de wil en dat van de kracht? Als er een wil is, is het heel zeker dat de kracht zal volgen. Maak een mens gewillig en hij zal krachtig worden. Want als God de wil geeft, kwelt Hij een mens niet door hem het begeren te geven naar iets waartoe hij niet in staat is. Niettemin maakt Hij onderscheid tussen de wil en het vermogen, zodat duidelijk wordt dat deze beiden aparte gaven van de Heere God zijn.
Nu moet ik u nog iets vragen. Als dit allemaal nodig is om een mens gewillig te maken, doet u dan niet tekort aan het werk van de Heilige Geest? Wij zijn toch gewoon om de zaligheid die in ons gewerkt wordt, toe te schrijven aan Gods Geest? Maar nu, als de Geest niets anders doet dan mij gewillig te maken, deel ik dan tot op zekere hoogte niet mèt de Heilige Geest in de roem? Kan ik dan niet trots verklaren: ‘Het is wel waar dat de Geest mij de wil gegeven heeft om dit te doen, maar toch heb ik het zelf gedaan, en daarin wil ik roemen’. Want als ik deze dingen uit eigen kracht gedaan heb, zonder kracht van omhoog, zal ik mijn kroon niet neerwerpen aan Zijn voeten; het is mijn eigen kroon, ik heb die verdiend en zal hem houden.
Aangezien de Heilige Geest overal in de Bijbel aangeduid wordt als Degene Die in ons naar Zijn eigen welbehagen het willen en het werken geeft, houden wij het daarvoor dat Hij wel meer voor ons doet dan ons slechts gewillig maken. Daarom kan het niet anders zijn of er moet in een zondaar nog iets anders zijn dan gebrek aan wil – er moet ook een volslagen gebrek aan kracht zijn.
Nu, voordat we dit gedeelte verlaten, richt ik me nog een ogenblik tot u. Er wordt mij vaak verweten dat ik stellingen bepreek die veel schade kunnen aanrichten. Goed, ik zal die beschuldiging niet ontkennen, want ik ben niet zorgvuldig met antwoorden in deze zaak. Hier zijn getuigen aanwezig die kunnen bewijzen dat de dingen die ik bepreek grote schade aangericht hebben. Maar zij hebben geen afbreuk gedaan aan de moraal, noch aan Gods kerk; de schade was aan het rijk van satan. In dit kerkgebouw zijn er niet slechts één of twee, maar vele honderden die zich verheugen omdat zij tot God gebracht zijn. Van openlijke sabbatschenders, dronkaards of wereldse mensen, zijn zij nu gebracht tot kennis van – en liefde tot de Heere Jezus Christus. En als dit op een of andere manier schade is, moge de Heere in Zijn oneindige genade ons daarvan nog duizendmaal meer geven. Overigens, welke waarheid is er in de wereld die een mens die verkiest er aanstoot aan te nemen, niet zal kwetsen?
U die een algemene verzoening voorstaat, gaat er prat op dat u het belangrijke gegeven van Gods genade tot aan de laatste adem toe verkondigt. Maar hoe durft u dat te verkondigen? Veel mensen maken daar een verkeerd gebruik van door de dag van genade uit te stellen; zij menen dat het laatste uur net zo goed is als het eerste uur.
Waarom zou ik voor altijd moeten zwijgen, terwijl ik weet dat ik nooit iets gezegd heb dat iemand verkeerd kan gebruiken of opvatten?
Toch hoor ik iemand nog zeggen: ‘O, als ik mezelf dan niet zalig kan maken en niet tot Christus kan komen, moet ik maar stil blijven zitten en niets doen’. Als mensen zo redeneren, halen zij hun eigen vervloeking over zich. Wij hebben u heel duidelijk gezegd dat er een heleboel dingen zijn die u wèl kunt doen. Het is in uw macht zoveel mogelijk in de kerk te komen. U kunt ijverig de Bijbel bestuderen. U kunt breken met openbare zonden; de ondeugden waaraan u zich graag overgeeft, kunt u achterwege laten. Het is in uw macht om eerlijk, eenvoudig en oprecht te leven. Daarvoor hebt u geen hulp van de Heilige Geest nodig, u kunt dat zelf doen. Maar ‘tot Christus komen’ is werkelijk niet in uw macht, totdat u vernieuwd wordt door de Heilige Geest. Maar let wel, uw gebrek aan kracht is geen excuus. Wij hebben aangetoond dat u geen begeerte hebt om te komen, maar dat u in opstand tegen God leeft.
Uw gebrek aan kracht komt hoofdzakelijk voort uit de weerspannigheid van uw natuur. Veronderstel eens dat een leugenaar u vertelt dat hij al zo lang gewend is te liegen, dat hij niet in staat is om de waarheid te zeggen. Is dat een geldig excuus? Denk u eens iemand in die heel zijn leven in vleselijke lusten heeft geleefd. Als hij u zou zeggen dat hij zijn lusten als een ijzeren net om zich heen voelt, zodat hij er geen afstand meer van kan doen, zult u dat als een excuus aanvaarden? Het is duidelijk dat niemand dergelijke excuses aanvaardt. Wanneer een dronkaard zo dwaas geworden is dat hij als dronkaard geen enkele kroeg voorbij kan lopen, is dat dan een verontschuldiging voor hem?
Nee! want zijn onmogelijkheid om te stoppen met drinken komt voort uit zijn natuur, die er helemaal niet naar verlangt om weerstand te bieden. Dat wat gedaan is, en dat wat er de aanleiding toe was, hebben beiden hun wortels in de zonde; beide zijn verkeerd en vormen geen excuus voor elkaar. Maar wat dan, als de Ethiopiër zijn huid – en de luipaard zijn vlekken niet kan veranderen? Omdat u geleerd hebt kwaad te doen, kunt u nu niet leren om goed te doen. In plaats van u nu maar in berusting achter te laten met uzelf te verontschuldigen, wil ik u opschrikken. Bedenk dat stil zitten en afwachten betekent: tot in alle eeuwigheid vervloekt te worden! O, moge God de Heilige Geest deze waarheid op een heel andere manier gebruiken.
Voordat wij eindigen hoop ik u te tonen hoe het mogelijk is dat deze waarheid, die heel duidelijk het menselijk handelen vervloekt en uitsluit, tenslotte de grote waarheid is die bedoeld is om mensen tot bekering te brengen.
2. Ons tweede punt is het trekken van de Vader.
“Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader Die Mij gezonden heeft, hem trekke”. Op welke wijze trekt de Vader dan mensen? Arminiaanse leraars zeggen doorgaans dat God mensen trekt door de verkondiging van het evangelie. Inderdaad, de prediking van het evangelie is het instrument om mensen te trekken, maar er is toch nog iets meer nodig! Ik vraag u: Tegen welke mensen sprak Christus de woorden van onze tekst? Waarom zei Hij dit tegen de inwoners van Kapernaüm, waar Hij zo vaak gepreekt had? Waar Hij zo helder en klagend het ‘wee u’ van de wet en de nodigingen van het evangelie verkondigd had? In die stad had Hij veel machtige wonderen verricht en grote werken gedaan. In feite had Hij daar zo’n onderwijs gegeven en wonderlijke tekenen gedaan, dat Hij kon zeggen dat Tyrus en Sidon zich in zak en as bekeerd zouden hebben, als zij met zulke voorrechten gezegend waren geweest. Welnu, als de prediking van Christus niet baatte om die mensen tot Hem te brengen, kan het niet waar zijn dat met het trekken door de Vader slechts de verkondiging van het evangelie bedoeld werd.
Nee mijn broeders, let er goed op dat Hij niet gezegd heeft: ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij de dominee hem trekke’, maar “tenzij de Vader hem trekke”. Er bestaat zoiets als getrokken worden door het evangelie, en getrokken worden door de dominee, zonder door God getrokken te worden. Het is duidelijk dat hier in de tekst sprake is van een geestelijk trekken, een trekken door de allerhoogste Majesteit. De eerste Persoon van de heerlijke Drieëenheid, Die de derde Persoon, de Heilige Geest uitzendt om mensen op te wekken tot Christus te komen. Daar hoor ik minachtend zeggen: ‘Denkt u werkelijk dat Christus mensen tot Zich trekt, waarvan Hij ziet dat zij onwillig zijn?’ Ik heb ooit eens iemand ontmoet die me zei: “Dominee, u preekt dat Christus mensen bij het haar van hun hoofd grijpt en ze zo tot Zich trekt’.
Ik vroeg hem of hij zich de datum kon herinneren waarop ik die buitengewone leerstelling gepreekt had. Als hij dat kon doen, zou ik heel dankbaar zijn. Dat kon hij echter niet. Maar ik heb die man gezegd dat Christus mensen niet bij het haar van hun hoofd tot Zich trekt, maar dat Hij hun hart tot Zich trekt, op dezelfde manier als de karikatuur die u net suggereerde. Merk op dat in het trekken door de Vader helemaal geen sprake is van dwang. Christus verplicht niemand tegen zijn wil tot Hem te komen. Als een mens niet zalig wil worden, zal Christus hem niet tegen zijn wil zaligmaken. Maar hoe trekt de Heilige Geest dan? Wel, door een mens gewillig te maken! En dat doet Hij niet door overreden; Hij kent een betere manier om uw hart te bereiken. Hij gaat naar de verborgen bron van het hart, en door een mysterieuze werking keert Hij uw wil in de juiste richting.
Ralph Erskine heeft dat als volgt, schijnbaar tegenstrijdig, onder woorden gebracht: ‘een mens wordt zalig met volle instemming, tegen zijn wil’. Dat wil zeggen, hij wordt zalig tegen zijn oude wil in. Toch wordt hij zalig met volle instemming, want hij wordt op de dag van Gods heirkracht gewillig gemaakt. Verbeeld u niet dat iemand naar de hemel gaat terwijl hij heel de weg tegenstribbelt en zich verzet tegen de Hand Die hem trekt. Denk ook niet dat iemand in het bad met bloed van de Zaligmaker gedompeld wordt, terwijl hij probeert die Zaligmaker te ontvluchten. O nee!
Voorop staat dat een mens onwillig is om zalig te worden. Wanneer de Heilige Geest Zijn invloed uitoefent op het hart, wordt het gebed: “Trek mij en ik zal U nalopen”. Terwijl Hij ons trekt, volgen wij, blij om te gehoorzamen aan de Stem die wij eens veracht hebben. Maar de kern van de zaak zit in het omkeren van de wil. Niemand weet hoe dat gebeurt. Het is een van die mysteries die wij als een feit waarnemen. De duidelijke weg waarin de Geest werkt, kan ik u zeggen. Als de Geest in het hart van een mens komt, vindt Hij die mens met een hoge dunk van zichzelf. Niets belemmert een mens méér om tot Christus te komen, dan een hoge dunk van zichzelf. Waarom zeggen mensen: ‘Ik wil niet naar Christus gaan. Ik bezit de beste rechtvaardigheid die men zich maar kan wensen. Ik voel dat ik op grond van mijn eigen rechten zo de hemel in kan wandelen’. De Heilige Geest legt zijn hart bloot. Hij laat hem al de duisternis en verdorvenheid van het menselijke hart, die diepe afgrond, zien. Dan is de mens ontzet en zegt: ‘Ik heb nooit geweten dat ik zo was! O, de zonden die ik slechts klein gedacht had, zijn gezwollen tot enorme omvang. Een molshoop is tot een berg gegroeid. Eerst was het slechts als hysop aan de muur, maar nu is het een cederboom van Libanon geworden. ‘O’, redeneert de mens, ‘ik zal trachten mijn leven te beteren. Ik zal veel goede werken doen om deze zwarte daden uit te wissen’.
Maar dan komt de Heilige Geest en laat zien dat een mens werkelijk niets vermag. Hij neemt al de ingebeelde kracht weg, zodat de mens in doodsstrijd op de knieën valt en uitroept: ‘O, eens dacht ik dat ik mezelf wel kon redden door mijn goede werken, maar nu weet ik beter!’ Dan ontzinkt hem de moed; hij is geneigd tot wanhoop. Hij zegt: ‘Ik kan nooit meer zalig worden, niets helpt mij meer’. Daarna komt de Heilige Geest, en Hij toont de zondaar het kruis van Christus. Hij zalft zijn ogen met hemelse ogenzalf. Hij spreekt: ‘Zie dat gindse kruis, die Man is voor u gestorven. U beseft dat u een zondaar bent, Hij stierf om u te behouden’. Hij maakt het hart gewillig om te geloven en tot Christus te komen. En wanneer dat hart door de zachte werking van de Geest tot Christus komt, vindt het “een vrede Gods, die alle verstand te boven gaat” (Filipp. 4:7). Wilt u er goed op letten dat dit alles gebeurt zonder enige dwang. Een mens wordt zo gewillig getrokken alsof hij helemaal niet getrokken werd. Een mens komt met volledige instemming tot Christus, zo instemmend, alsof er geen geheimzinnige invloed op zijn hart uitgeoefend was. Maar die invloed is noodzakelijk, want anders is er nog nooit – en zal er nooit enig mens die kan of wil, tot Christus komen.
3. En ten derde willen we dit alles samenvatten, door te proberen een praktische toepassing van deze leer te maken.
Wij vertrouwen dat het een vertroostende toepassing zal zijn. ‘O’, zegt iemand, ‘als het allemaal waar is wat deze man bepreekt, wat moet er dan van mijn godsdienst terecht komen? Weet u wel dat ik al heel lang geprobeerd heb tot Christus te komen. En het is niet aangenaam om nu van u te horen dat een mens zichzelf niet behouden kan. Ik denk namelijk dat een mens dat wèl kan, als hij maar volhoudt. Maar als ik moet geloven wat u allemaal zegt, moet ik alles opgeven en opnieuw beginnen’.
Mijn geliefde vrienden, het zal heel goed zijn als u dat doet! Denk vooral niet dat ik zal schrikken als u zo doet. Bedenk dat wat u nu aan het doen bent, niets anders is dan uw huis op zandgrond bouwen. Het is slechts een daad van barmhartigheid als ik dat huis wat aan het schudden kan brengen.Als uw godsdienst geen beter fundament heeft dan uw eigen kracht, verzeker ik u in Gods naam dat u niet bestaan kunt voor Gods troon. Niets zal de eeuwigheid verduren dan alleen datgene wat ontsproten is aan de eeuwigheid. Tenzij de eeuwige God een goed werk gedaan heeft in uw hart, moet alles wat u gedaan hebt ontbonden worden in de laatste dag van afrekening. Het is alles tevergeefs voor u als u een trouw kerkganger bent, of een nauwgezet onderhouder van de sabbat, of nooit slordig gebeden hebt. Wanneer u op deze dingen uw vertrouwen zet voor het ontvangen van de zaligheid, is het tevergeefs.
Ga verder, wees zo eerlijk als u maar wilt, neem de sabbat nauwgezet in acht, wees zo heilig als u kunt. Ik wil u er niet van afbrengen. De Heere verhoede dat! Ik wens dat u daarin mag toenemen, maar oh, vertrouw er niet op. Want als u op deze dingen rust, zult u merken dat ze u ontvallen, juist wanneer u ze het meest nodig hebt. En als er nog iets anders is waarvan u gemerkt hebt dat u het zonder goddelijke genade kunt doen, is het zaak dat u de hoop die daardoor in u teweeg gebracht is, hoe eerder hoe beter kwijt raakt. Het is een dwaze misleiding om te vertrouwen op iets wat vlees kan doen.
Een geestelijke hemel moet bewoond worden door geestelijke mensen. En de geschiktheid ervoor moet gewerkt worden door de Geest van God. ‘Ja maar’, roept iemand anders, ‘ik heb altijd preken gehoord waarin mij gezegd werd dat ik mij, naar mijn eigen inzicht, kon bekeren en geloven. De uitwerking daarvan is dat ik mijn bekering van dag tot dag uitgesteld heb. Ik wist niet beter of ik kon op een tijd die mij schikte, komen, en alleen maar zeggen: “Heere, wees mij genadig” en dan geloven dat ik zalig zou worden. Maar u hebt al mijn hoop van mij afgenomen, dominee. Ik voel ontzetting en angst in me opkomen’.
En nu zeg ik weer: ‘Mijn beste vriend, ik ben blij dat te horen’. Dit is precies de uitwerking die ik hoopte te bereiken met deze preek. Het is mijn bede dat u dit nog sterker gaat voelen. Wanneer u geen enkele hoop meer hebt om uzelf te behouden, heb ik hoop dat God begonnen is u te behouden. Zodra u zegt: ‘O, ik kan niet tot Christus komen, Heere, trek mij, help mij’ zal ik me over u verheugen. In het hart van hem of haar die een wil ontvangen heeft, hoewel hij geen kracht heeft, is genade begonnen. En God zal niet laten varen wat Zijn hand begonnen is.
Zorgeloze zondaar, u moet leren dat uw zaligheid in Gods hand is. Bedenk toch dat u helemaal in Gods hand bent! U hebt tegen Hem gezondigd, en als Hij u wil verdoemen, bent u verdoemd. U kunt Zijn wil niet weerstaan, noch Zijn plannen dwarsbomen. U hebt Zijn wraak verdiend. Als Hij Zijn gramschap op uw hoofd wil uitgieten, kunt u niets doen om dat af te wenden. Indien Hij daarentegen besluit u zalig te maken, is Hij in staat “volkomen zalig te maken degenen, die door Hem tot God gaan” (Hebr. 7:25). Maar u ligt evenzeer in Zijn hand als een mot onder uw eigen vinger. Hij is de God Die iedere dag bedroefd wordt door u. Doet het u niet sidderen om te bedenken dat uw eeuwige bestemming afhangt van de wil van Hem Die u vertoornd hebt? Doet deze gedachte uw knieën niet knikken? Als dat inderdaad zo is, ben ik blij, aangezien dit het eerste gevolg kan zijn van het trekken van de Geest in uw ziel. O, beef toch bij de gedachte dat de God Die u vertoornd hebt, de God is van Wie uw zaligheid of uw verdoemenis helemaal afhangt. Beef, en “kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden” (Ps. 2:12).
De vertroostende gedachte van deze preek is dat sommigen van u gehoord hebben dat zij bezig zijn tot Christus te komen. Hebt u geen tranen van berouw gehad? Weet uw binnenkamer niet van uw voorbereidend gebed voor deze dienst? En heeft uw hart tijdens deze kerkdienst niet gezucht: “Heere, behoud mij, want ik verga. Ik kan mezelf niet zalig maken’.
En heb ik zelf niet gehoord dat u in uw hart sprak: ‘Jezus, Jezus, al mijn betrouwen is op U; ik weet dat alleen Uw gerechtigheid mij kan helpen. O Christus, komt wat er komt, maar ik verlaat mij geheel op U’. O mijn broeder, u bent getrokken door de Vader. Want u had niet kunnen komen als Hij u niet getrokken had. Wat een heerlijke gedachte! En als Hij u getrokken heeft, weet u wat dan de heerlijke gevolgtrekking daarvan is? Laat ik een tekst herhalen, en dat woord moge u vertroosten: “De HEERE is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid” (Jer. 31:3).
Ja, mijn arme wenende broeder, omdat u nu tot Christus komt, heeft God u getrokken. En omdat Hij u heeft getrokken, is dat een bewijs dat Hij u liefgehad heeft al vóór de grondlegging van de wereld. Laat uw hart van vreugde opspringen, u bent één van de Zijnen. Uw naam was geschreven op de handen van de Zaligmaker toen zij aan het kruis genageld werden. Uw naam glinstert vandaag op de borstlap van de grote Hogepriester. Uw naam was daar al voordat de morgenster haar plaats kende en het uitspansel gemaakt werd. Verheug u dat u tot Christus gekomen bent. Juicht allen die door de Vader getrokken bent. Want dit vormt uw bewijs, uw plechtig getuigenis, dat u onder de mensen van eeuwigheid verkoren bent. Dat God u door Zijn kracht zal bewaren, door het geloof, tot de zaligheid die gereed is om geopenbaard te worden.
Amen.