Welaan nu gij, die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven, en winst doen. Jakobus 4:13
Iedereen weet dat we sterfelijk zijn. Maar in het hart maken we een uitzondering voor onszelf, als we tenminste mogen afgaan op hoe we vroeger zonder Gods genade waren. Alle mensen achten andere mensen sterfelijk, behalve zichzelf. Zonder een voorbehoud te maken, zeggen ze: „We zullen daar een jaar doorbrengen.” Hoe konden ze weten dat ze daar werkelijk die periode zouden zijn?
Maar men moet bij zulke mensen niet aankomen met dergelijke ongelegen vragen. Als u dat wel doet, zeggen ze: „Praat me niet van de dood, want dat maakt me melancholiek.” Nu we hebben gekeken naar de vorm van de dwaasheid van het rekenen op de toekomst, moeten we het hebben over de dwaasheid zelf. Het is een grote dwaasheid om vertrouwen te stellen op iets wat misschien nooit komt. Het is niet wijs uw kuikens te tellen voordat ze zijn uitgebroed. Het is waanzinnig om alles op het spel te zetten voor een onzekere toekomst.
Hoe zullen we weten wat we morgen zullen zijn? Het is spreekwoordelijk geworden dat we het onverwachte moeten verwachten. Want heel vaak gebeurt er iets wat we absoluut niet verwacht hadden. We worden constant verrast door de gebeurtenissen die om ons heen plaatsvinden. In Gods grote oratorium der voorzienigheid komen passages voor die wonderbaarlijke zeggingskracht hebben, vanwege het verrassingseffect dat erin zit.