Beluister deze preek op Spotify
Een preek uitgesproken door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington, op zondagavond 11 September 1887.
Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn. Hooglied 2:16
Zie hier een korte tekst uit het ‘Lied van de liederen,’ maar ik aarzel niet om te zeggen, dat we hier de ziel, het hart hebben van het Hooglied. De Bruid draagt haar schitterendste kroon, er is geen kostbaarder diamand dan deze, de volle verzekerdheid van het rijkste bezit. Hier is een gedicht die we bij de meest bekende dichter tevergeefs zoeken. Een juichkreet van het hart in zijn hoogste en zaligste stemming. Dit korte lied mag in de hemel worden aangeheven en de gouden harpen mogen dat met haar heerlijkste tonen begeleiden.
O, hoe zou ik wensen dat ieder van u het met een heldere, zoete stem uit volle borst kon meezingen. Helaas! Velen van Gods uitverkorenen en geroepenen huiveren ervoor en zwijgen. En ik veroordeel hen niet, maar het is mijn ernstig verlangen om hen tot meejubelen op te wekken. Wat zouden ze er niet voor over hebben om te kunnen zeggen: ‘Christus is de mijne.’ En toch aarzelen ze. Hun verlangen is vurig en hartelijk, maar de twijfel heeft bij hen de overhand. Hoe graag ze het ook willen, ze durven er niet mee in te stemmen. Ze menen dat het recht daartoe voor hen te groot, te heerlijk is. Soms voeden ze wel een stille hoop om dat te mogen zeggen, maar hoe vaak maakt die hoop plaats voor vrees en twijfel!
Ja, nu en dan valt er een lichtstraal in hun ziel en dan is er vertrouwen, dat ze de Heiland toebehoren, maar hoe spoedig tasten ze weer in het duister rond. Ze zijn ootmoedig, nederig, bescheiden, en ik vrees dat ik er bij moet voegen, tot op zekere hoogte ongelovig. Nu wens ik deze naar waarheid dorstende harten te leiden tot de altijd vloeiende bron van het water van het Leven. Hen te nodigen tot de tafel, met de heerlijkste gerechten door de Heere voor de Zijnen toebereid. Ik weet dat ze ook nu, als ze onze tekstwoorden horen, zeggen: ‘o, gelukkig volk dat zo kan spreken, maar ik kan het niet; ik zou vrezen mij schuldig te maken aan aanmatiging en bedrog, als ik deze woorden tot de mijne maakte.’
En toch, beste broeder, toch is het zeer wel mogelijk dat je er het volle recht toe hebt. Hoe jammer dat je de blijdschap van het geloof moet missen! Sommigen van de oprechtste kinderen van God wandelen wel bij tijden in het duister, en het is onze dure roeping ze daaruit weg te roepen. Wie is er onder u die de Heere vreest en klagen moet dat het u aan licht ontbreekt? Stel uw vertrouwen alleen op Hem en blijf Hem verwachten! O, het is mijn gebed, dat ik het middel mag zijn om uw geloof te versterken en om u aan de Heere u te doen vastklemmen in het midden van de duisternis, want dan zal deze duisternis ook spoedig wijken.
Hoorde ik daar iemand klagen over zijn vele gebreken en over de verzoekingen waaraan hij telkens bloot staat? Dat is misschien wel waar, maar dat hoeft geen hinderpaal te zijn. De Bruid zelf, die de heerlijke jubel in deze tekst laat horen, moet nog strijden tegen haar vijanden. Lees maar het voorgaande vers: ‘vang ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaard verderven, want de wijnstokken hebben jonge druifjes.’ In plaats van haar Heere te laten gaan om de vossen te vangen, hangt ze Hem hier te inniger aan en verenigt ze zich met Hem om het schadelijk gedierte te helpen verdrijven. ‘Vossen of geen vossen,’ zegt ze, ‘mijn Liefste is van mij.’
Jezus is ons deel bij al onze onvolkomenheid en hoe we ook bestookt worden door listige vijanden, hoe de vossen ook loerend rondsluipen en het op ons verderf toeleggen, we mogen het met het lied van de Bruid instemmen: ‘mijn Liefste is mijn en ik ben Zijne.’ Echt waar, het is juist door de kracht van deze zalige, jubelende wetenschap, dat we in staat gesteld worden die vossen te doden, en de tere vruchten te bewaren, tot ze rijpen tot eer van de Heere.
Kom dan op broeders! laten we onszelf niet de ernstigste schade toebrengen door de grootste zegen af te wijzen om redenen die helemaal niet meetellen. Laten we onze zonden betreuren, maar daarom geen afstand doen van onze voorrechten. Ik wil mijn Heere niet loslaten omdat ik een vos zie. Nee, ik wil mij daarom juist hartelijker aan Hem verbinden. En of die vos mijn wijnstok al beschadigt, ik heb een betere nog in mijn Heiland, waaraan de sluwste, boosaardigste vos niet kan raken. Weg dan dieren van het veld, vuile zonden, twijfels en vrees! want mijn hart durft te zingen: ‘mijn Liefste is mijn en ik ben de Zijne.’
Ik voel dat ik de brenger ben van een tienvoudig deel aan de Benjamin van het gezin. Jezus, de ware Jozef, heeft het voor hem gezonden en ik wens het vers uit zijn dierbare hand hem toe te reiken. O vreesachtige gelovige! Het is allemaal voor u. Neem het vrijmoedig aan en eet ervan zoveel u kunt. Ik weet zeker dat er hier wel een Ruth is die slechts aren wenst op te lezen en al heel blij is, als ze er enige mag vinden. Maar mijn Heer heeft gezegd: ‘laat ook allengskens van de handvollen voor haar vallen’ en dat wil ik ook doen. Als de schuchtere Ruth nu maar moed genoeg heeft om op te rapen wat ik zo blij voor haar laat vallen. Want de goede Boaz, op wiens veld ik dien, heeft zijn oog op haar gevestigd en zijn goedheid voor haar is veel groter dan dat ik u zou kunnen zeggen.
Wat ik nu wil doen, is enkele vragen stellen die twijfelaars mogen helpen met vrijmoedigheid te zeggen: ‘mijn Liefste is mijn en ik ben de Zijne.’ U vraagt misschien: ‘mag ik wel zeggen dat mijn Liefste de mijne is?’ Je weet wie er met Die Liefste wordt bedoeld. Hij is het Hoofd boven tienduizend, geheel beminnelijk en begeerlijk. U gelooft, dat Hij is de gezegende eeuwige Zoon van God, die Mens werd voor u en met Zijn dierbaar Bloed verzoening bracht. Die na het smaken van de dood is verrezen op de derde dag, en daarna is ingegaan in de heerlijkheid van Zijn Vader om als onze Voorspraak daar te leven en voor ons te bidden. Die Liefste, Hij is het licht van de hemel, de vreugde van de geredde, het voorwerp van de aanbidding voor al de heilige engelen.
Het is zeker een grote zaak om Deze heerlijke Persoon ‘de mijne’ te noemen en te geloven dat Hij dat voor eeuwig blijven zal blijven met al wat Hij is, met al wat Hij heeft, wat Hij zegt en doet, en wat Hij ooit zijn zal. Als een vrouw een man als de hare aanneemt, dan mag ze er op rekenen hem helemaal te bezitten; en zo is het met u geliefden, als Christus van u is geworden. U bezit Hem dan niet slechts ten dele, maar helemaal. Hij is dan geheel en al de uwe, zelfs al lijkt het niet zo. Sommigen van u zijn grootgebracht in een wettische omgeving en zo komt het, dat ze bevreesd zijn uit te spreken waarvoor het Evangelie ruimte geeft. Ze durven van het recht dat de Heere hun verleent geen gebruik te maken.
Er zijn erfgenamen van God die steeds in de keuken gehouden worden, terwijl ze het recht hebben om in de huiskamer te komen en aan te zitten aan de rijk gedekte tafel van hun Heere. Sommigen worden verre gehouden van het genieten, waarop ze toch alle aanspraak hebben. En daarom ga ik een paar vragen stellen om te zien of u misschien ook tot deze groep behoort. In de eerste plaats, hebt u Christus door het geloof aangenomen? Het geloof is de hand waarmee we de Heere Jezus moeten aangrijpen. Hebt u leren geloven, dat Jezus is de Christus, en dat God Hem uit de doden heeft opgewekt? Durft u u geheel aan Hem toe te vertrouwen? Ik zeg geheel, zonder dat u nog op iets of iemand anders vertrouwt? Steunt u uitsluitend, geheel alleen op Zijn middelaarstrouw, op Zijn zondaarsliefde en genade?
Zo ja, dan is Hij ook de uwe. Luister naar zijn eigen getuigenis: ‘Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.’ Als u gelooft in Jezus Christus, dan hebt u in Hem het eeuwige leven en mag u vrijmoedig zeggen; ‘mijn Liefste is mijn.’ Nu hoop ik dat het u niet al te moeilijk zal vallen om op de gestelde vraag antwoord te geven. Het is het één of het ander, u stelt uw vertrouwen op Christus of u doet dat niet, een derde weg is niet mogelijk.
Hebt u uzelf nog niet aan de Heiland overgegeven? God verhoede dan dat ik u zou aanmoedigen om iets te zeggen waar u slechts de inbeelding van zou hebben. Maar als u geleerd hebt het gebouw van uw hoop op deze steenrots te vestigen, op Hem, Die stierf om ons van al onze zonden te reinigen in Zijn Bloed; als Hij is al uw heil is, al uw verlangen, aarzel dan niet langer om het uit te spreken: ‘mijn Liefste is mijn.’ Er is geen onbetwistbaarder recht in de wereld dan het recht van het geloof. God heeft Zijn Christus gegeven aan elk gelovig zondaar, wie hij ook is. Hij heeft Hem gegeven in zijn onwankelbaar zoutverbond en voor eeuwig zal de gelovige Hem bezitten. Arme kleinmoedige! Als er geloof is in uw hart, hoeft u niet van verre te blijven staan, maar mag u Hem als de uwe aanvaarden.
Laat mij nu een tweede vraag stellen, is Jezus waarlijk uw liefste, de beminde van uw ziel? Ik herinner mij een lieve christin die meermalen tot mij zei: ‘o, ik heb Jezus lief dat weet ik, maar, zou Hij ook mij liefhebben?’ Die vraag deed me dan glimlachen en ik antwoordde: ‘nou, dat is nu een vraag die ik mijzelf nooit stel. De enige vraag die mij vaak bezighield was of ik Hem wel liefhad. En als ik op dit punt gerust was, dan hoefde ik voor dat andere geen twijfel te koesteren.’
Als u Jezus liefhebt, dan is het uitgemaakt, dan deelt u ook in Zijn liefde, want uw liefde tot Hem is niets meer en niets minder dan een straal van de grote zon van Zijn liefde. De genade die de liefde tot Hem in uw hart uitgestort heeft, is het zekerste bewijs dat Hij u liefheeft en bemint. Of is het niet waar wat Johannes zegt: ‘we hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad?’ Onder de mensen komt het regelmatig voor dat iemand iets liefheeft zonder dat hij zich ooit mag verblijden in de liefde die hij terugkrijgt van hem of haar. Maar hier is dat niet het geval. In het hart van de man of de vrouw die Jezus lief heeft, hoeft nooit ook maar de minste twijfel te komen over Jezus liefde.
Ziehier dan een toetssteen die niet bedriegt en die welkom moet zijn aan allen, die zich angstvallig achter de deur verschuilen met verlegenheid op de wangen en niet met Gods volk mee naar binnen durven te gaan. U, kleinmoedige ziel! roep ik met ernst toe: ‘kom in, gij gezegende des Heeren, waarom zou u van ver blijven staan? Als u de Heiland lief hebt bent u welkom in het gezelschap van al de Zijnen.’
Er is nog een derde vraag die ik u wil stellen, is Jezus u dierbaar geworden boven alles wat u bezit? Het is wel mogelijk, dat u rijkelijk gezegend bent met aardse goederen. Acht u die rijkdom klein in vergelijking met de Heere Jezus Christus? Zou u al die aardse spullen in rook willen zien opgaan, zou u er afstand van willen doen, oneindig veel liever dan Hem te moeten verliezen? Als u op deze vragen van harte ‘ja’ kunt antwoorden, dan is Hij de uwe geworden.
Misschien bent u wel arm in deze wereld en is er maar weinig dat u uw eigendom kunt noemen, terwijl u uzelf moet behelpen in een schamele woning met een in elk opzicht sober deel. Maar, zeg mij, zou u uw Heiland willen afstaan in ruil voor al de schatten van deze wereld? Zou u Hem willen verloochenen als u daarmee een hoge positie in de maatschappij en een gevierde naam kon krijgen?
U worstelt wellicht voortdurend met ziekte en pijn en u sleept met een zwak lichaam door het leven. Maar, zeg mij hoe u zou kiezen, als u uwzelf kon verzekeren van een perfecte gezondheid en altijd frisse kracht door uw Heiland te laten varen? Van het antwoord op deze vragen zal het afhangen of we u mogen rekenen tot degenen die Christus eigendom zijn. O, ik hoop dat velen van u kunnen zeggen: ‘al wat we hebben zouden we willen geven; al wat er te lijden is zouden we geduldig willen dragen; zelfs van het licht van onze ogen zouden we afstand willen nemen, als we maar de zekerheid mochten hebben die de Bruid doet zeggen: ‘mijn Liefste is mijn.’
Welnu, als u Jezus liefhebt boven alles wat de aarde en het leven ons kunnen bieden, dan mag u gerust en zeker weten dat Hij van u is. Verder, bemint u Hem boven alles? Ja, boven allen die u op aarde dierbaar zijn, met u verbonden door liefdebanden van bloed of van vriendschap? Zou u, als het moest, van hen kunnen scheiden in de Naam van de Heere? Velen van de heiligen hebben alles moeten verlaten om Jezus wil en hebben het met blijdschap gedaan omdat ze met de apostel zeiden: ‘ik reken alle dingen schade te zijn om de uitnemendheid van de kennis van mijn Heere en Heiland, Jezus Christus.’
Wie zo spreken kan behoort ongetwijfeld tot de kudde van de Goede Herder. Sta mij toe om ook deze vraag aan u te stellen, is Christus uw enige hoop, uw enige vertrouwen, is er buiten Hem niets waar u zich aan vast klemt? Ik heb vaker mensen door deze vraag tot de vrijheid mogen leiden. Meestal werd er op geantwoord: ‘ik ben bang dat het met mij niet zo is.’ Maar dan vroeg ik verder, waarop stelt u dan uw vertrouwen? Ieder mens heeft toch iets waarop hij zich meent te kunnen verlaten. En als ik dan bleef aandringen, dan kwam er wel vaak de verzekering: o, ik heb niets buiten Jezus en God beware mij ervoor dat ik ooit op iemand of iets anders mijn hoop zou stellen.’ Sprak ik over goede werken; dan antwoordde ze mij: ‘o nee, het zou zeer dom zijn om daarop te bouwen.’ Als ik er op wees dat sommige mensen ook wel vertrouwen op een priester of op de sacramenten, dan werd er gezegd: ‘maar priesters of sacramenten kunnen ons geen echte vrede brengen.’
Met vrijmoedigheid kan ik na zulke gesprekken de verzekering geven, Christus is de uwe en u bent de Zijne, al twijfelt u er voor uzelf nog aan. Er zijn veel oprechte gelovige die zich steeds met vrees en twijfel afvragen of zij wel echt tot Gods volk behoren. Als u zich aan boord van een schip bevindt, kan het wel gebeuren, dat het schip heen en weer geslingerd wordt en dat u zelf in de ergste mate zeeziek zijt. Waarvan hangt nu uw veiligheid af? Toch hiervan, of het schip sterk genoeg is, en niet van uw eigen lichamelijke toestand. Zolang het schip het woeden van de golven kan doorstaan, zult u in de golven niet omkomen. En zo is het ook in het geestelijke opzicht. Als u tot Christus uw toevlucht hebt genomen en op Hem alleen uw vertrouwen stelt, dan mag u moedeloos zuchten en bange twijfel mag uw hart laten beven, maar de bodem waarop u zich bevindt is in elk opzicht zeewaardig en met deze bodem zult u eens de begeerde haven binnenkomen.
Daarom, heb goede moed arme ziel, die alle steun heeft weggeworpen om het op de Heiland alleen te wagen. U bent door Hem als de Zijne aangenomen en Hij zal Zich door niets van u laten scheiden, al wordt u nog zo door vrees geslingerd. Laat deze gedachte u dan troosten! Als Christus de uwe is geworden, dan zullen ook uw gedachten naar Hem uitgaan. U kunt niet zeggen dat u iemand bemint, als u nooit of ook maar zelden aan hem denkt. Wie Jezus liefheeft, zal Hem ook Zijn overdenkingen wijden. ‘Ach,’ zo hoor ik iemand zeggen, ‘ik ben de hele dag zo druk en mijn zaken nemen mij zo vaak helemaal in beslag dat ik niet aan Hem kan denken.’
Weet u waar de kraaien wonen, die daar op dat omgeploegde land zo druk bezig zijn om voedsel te zoeken? Zie eens hoe ze huppelen door de voren en al de wormpjes, die ze vinden, buit maken. Maar hoe lang u ze daar ook zult gadeslaat, u kunt niet zien waar ze genesteld hebben, of wel? Maar wacht nu eens, totdat de avond begint te vallen. Dan zult u zien welke kant ze heenvliegen en dan kunt u de plaats van hun nest vinden. Snel en zonder zich in de richting ook maar één ogenblik te vergissen zullen zij zich daarheen begeven.
En zo is het nu ook met ons, terwijl we bezig zijn in de dingen van dit leven, hebben we daaraan onze aandacht te wijden. We kunnen ons werk niet behoorlijk verrichten als we er met onze gedachten niet bij zijn. Maar als de dagtaak is volbracht, als de avond ons rust brengt, welke weg gaan uw gedachten dan? Hier hebt u een middel om uzelf te beproeven. Als uw ziel in uw rusttijd naar Jezus uitgaat, dan kunt u zeker weten dat u Hem kent ‘Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn’ en ieder zoekt het gezelschap dat hem het meest aantrekt. Vraag uzelf dan waar uw voeten zich heen richten als u vrije tijd hebt. Zoekt u dan de wereld en het genot of de dingen van Gods koninkrijk?
Kunt u hierop antwoorden dat Christus het voorwerp van uw overdenkingen is en dat u uzelf daar thuis voelt, waar Hij is? O, dan mag u ook zeggen dat Hij de uwe is. Ik vraag verder, verlangt u naar Christus gezelschap? Als ‘mijn Liefste’ inderdaad de mijne is, dan zal ik ook wensen, om Hem te zien, met Hem te spreken; dan zal ik verlangen dat Hij bij mij blijven zal. Hoe is het in dat opzicht met u? O, er is zoveel godsdienst in de wereld die maar schijn is, de kern ontbreekt zo dikwijls; loze vruchten, hulzen zonder pit.
Iemand kan zijn binnenkamer opzoeken, daar een kwartier in knielende houding doorbrengen en dan menen dat hij gebeden heeft, terwijl bij hem van een waar gebed volstrekt geen sprake is. Ook is het wel mogelijk dat iemand zijn Bijbel opent en een hoofdstuk leest als een machine, zonder dat zijn hart erin het minst bij is. John Bradford, de beroemde martelaar, zei regelmatig: ‘ik heb er een stelregel van gemaakt om mijn werk niet als afgedaan te beschouwen, vóórdat ik er Christus in heb ontmoet.’ Volgens deze regel stond hij nooit op van het gebed, vóórdat het een waar bidden was geworden. Had hij zich voor Gods aangezicht neergebogen, dan stond hij niet op voordat het bij hem tot ware en diepe verootmoediging van het hart was gekomen. Hij zocht naar gemeenschap met Christus, en als hij dat deed stelde hij zich niet met zoeken tevreden; pas als hij de echte gemeenschap had ervaren, dan was hij voldaan.
Nog eens, is de Heiland waarlijk de uwe geworden, dan zult u steeds verlangen naar Zijn tegenwoordigheid. Als u naar de prediking van het Woord komt, als u aanzit aan de tafel des Heeren, als u uzelf met de uwen verenigt in de huisgodsdienst, wat voordeel geeft u dit alles als u er uw Heiland niet vindt? Dat is te vergelijken met een vrouw van wie haar echtgenoot voor een lange tijd vér weg is. ‘O,’ zo roept ze uit, ‘kon ik zijn voetstappen maar horen! De kamers zijn zo leeg, zo ongezellig nu hij er niet is. Ik kan mijn oog laten rusten op zijn portret, daar aan de wand, maar het doet mij alleen maar sterker naar hem verlangen. Zelfs de hond mist zijn meester en het trouwe dier loopt teleurgesteld rond.’
Is het met u zo niet in betrekking tot de Heere Jezus? Strekken uw verlangen zich niet in alles naar Hem uit? De heilige Bernardus zei, en ik geloof dat hij in volle oprechtheid sprak, ‘O, mijn Jezus, nooit wil ik van U gaan zonder U.’ Zijn bedoeling was, dat hij nooit van het gebed wilde opstaan om afscheid van zijn Heiland te nemen; dat hij nooit het huis van God wilde verlaten om het nu verder buiten Jezus te stellen. Hij wenste voortdurend het bewustzijn bij zich om te dragen van Zijn tegenwoordigheid. Hier hebben we weer een duidelijk kenmerk van genade. Wie het verlangen kent om in onafgebroken gemeenschap met Christus te verkeren en die gemeenschap steeds ernstiger zoekt, die mag zeker geloven, dat hij het eigendom van de Heiland is geworden. En nu vraag ik u op de man af, hebt u ooit van de zalige omgang met Christus genoten? Hebt u wel eens met Hem gesproken? Hebt u Zijn stem wel eens gehoord?
Ik zie u de bladen van uw levensdagboek omslaan. En nu hoop ik maar, dat u niet te ver daarin hoeft terug te gaan om iets te vinden over uw omgang met uw Zaligmaker. Ik herinner mij, dat Rutherford eens aan één van zijn vrienden, die in grote zorg zat, de boodschap stuurde: ‘denk maar aan Torwood.’ Niemand wist wat dit betekenen moest dan deze twee mannen, die eens samen te Torwood waren en daar in zo innige gemeenschap met de Heere mochten verkeren, dat ze het nooit konden vergeten. Dat is ook wat David op het oog had, toen hij sprak: ‘daarom gedenk ik van u uit het land van de Jordaan en de Hermon, uit het klein gebergte.’ Hij noemt hier de plaatsen, waar hij zijn God had mogen ontmoeten.
Hoe zou Christus de uwe kunnen zijn, als u niets kent van de omgang met Hem? Zou Hij met u in een huwelijksverbond zijn getreden, als Hij u nog nooit een blik gunde in zijn vriendelijke aangezicht, als u nog nooit Zijn stem hoorde? Als u in Zijn gemeenschap hebt verkeerd, dan heeft Hij zich ook aan u geopenbaard, zoals Hij dat niet doet aan de wereld. En zeker zou Hij zich niet aan u geopenbaard hebben, als u niet de Zijne was. Is het u nooit gebeurd dat u de kerker van de wanhoop mocht ontvlieden om te staren in het gezegende gezicht van uw Heere en dat u dan in Hem mocht opspringen van vreugde? Lag u nooit op uw ziekbed neer, uitgeput en in somberheid verzonken, totdat Zijn tegenwoordigheid een heerlijk, hemels licht in uw kamer bracht?
Hebt u het niet wel eens in het midden van de nacht, terwijl u doodmoe wachtte op de slaap, die maar niet komen wilde, gemerkt dat de Heere tot u kwam? En dat u er toen zelfs naar verlangde om wakker te blijven uit vrees om het genot van Zijn tegenwoordigheid te moeten missen en wakker te zullen worden zonder Hem? O, er zijn er onder ons die zulke ervaringen hebben opgedaan; die weten, hoe het aardse ons een voorsmaak van de hemel kan zijn; die ervan getuigen, dat ze zelfs in het midden van zware beproevingen, kwamen aan de oever van de Jordaan, waar, gedragen op de adem van de Heilige Geest de heerlijke geuren uit de gouden tuinen aan de overzijde hen kwamen verkwikken.
Geliefden! Als u bij eigen ervaring iets van deze dingen kent, dan mag u daaruit opmaken dat de Heere Jezus in waarheid de uwe is geworden. Nu is het echter wel mogelijk, dat u op dit moment niets van Zijn tegenwoordigheid voelt. Voor dit geval vraag ik u: hebt u daar vrede bij of is uw ziel daarover bedroefd, dat de zon voor u ophield te schijnen? Denkt u met verlangen terug aan de uren waarin u gemeenschap met de Heere had? Kunt u het gemakkelijk dragen, als Hij zich voor u verbergt? Wie behoefte gevoelt aan zijn gemeenschap behoort tot de Zijnen; daar valt niet aan te twijfelen.
Enkele dagen geleden predikte ik met de bedoeling om tot ernstig zelfonderzoek aan te sporen over de woorden: ‘wie de Geest van Christus niet heeft komt Hem niet toe’ en ik hoop dat mijn prediking doel getroffen heeft. Maar let nu op de moeilijkheid voor een dienaar van het Woord. Als ik vertroostend preek zijn er hypocrieten die met genoegen luisteren en zeggen: ‘dit is heerlijk!’ En dring ik vooral op zelfbeproeving aan, dan zijn er lieve kinderen van God, kostelijk in de ogen van de Heere dat als goud door het vuur beproefd is, die in het nauw gedreven worden en twijfelent uitroepen: ‘die scherpe waarheid treft mij, nee, nee, nee, ik hoor niet bij Gods volk!’
Toen ik mijn preek over de genoemde tekst had gehouden, kwam een vrouw, diep verslagen, huilend en snikkend tot mij in de consistoriekamer. Ze meende dat ik het op haar gemunt had, en ik kon haar plechtig verklaren dat mensen, zoals zij er één was, volstrekt niet door mij bedoeld waren. Zo gaat het heel vaak. Als de prediker hypocrieten aan wil spreken, dan worden zijn woorden door deze vaak niet ter harte genomen, terwijl soms de oprechtste gelovigen ertoe komen om te zeggen: ‘o, ik ben zo bang, dat ik ook een hypocriet ben!’
Wie inderdaad tot de hypocrieten behoort spreekt zo niet, want zo iemand gaat altijd zelfvoldaan zijn weg en denkt dat alles bij hem in orde is. Wat mij betreft, ik heb meer vertrouwen in de gebrokenen van hart dan in bluffers, die nooit eens ernstig zichzelf beproeven en het maar voor een uitgemaakte zaak houden dat ze uitverkorenen zijn. O, ik verblijd er mij in, als ge soms weemoedig kirt als een duif en in de bitterheid van uw ziel huilt: ‘o, dat ik wist, waar ik Hem vinden mocht!’ Dit mag in uw ogen tegen u getuigen, maar het is gelukkig een kenmerk dat Gods kinderen dragen en ik verheug mij als ik die bij u ontdek.
Kunt u het buiten Christus stellen, dan zult u het ook zonder Hem moeten doen. Maar is het de kreet van uw ziel: ‘Geef mij Jezus, of ik sterf!’ dan zal Hij voor eeuwig de uwe zijn. Mag u na ernstig zelfonderzoek de woorden van onze tekst tot de uwe maken, dan zult u het getuigenis van de Heilige Geest in uw ziel ontvangen en een zalige vrede zal in uw hart komen. De gelovige heeft geen hoger wens dan Christus te bezitten. Het gaat hem als Simeon, toen deze het gezegende Kindje in zijn armen sloot zei hij. ‘O Heere! laat nu uw dienstknecht in vrede heengaan naar Uw woord.’ “Is er dan niets meer waarvoor u verlangt te leven, Simeon?” ‘O nee,’ zo luidt zijn antwoord, “wat zou er meer voor mij zijn? Dit Kind is mij dierbaarder dan al het goud en al het zilver van de hele wereld. Ik heb nu genoeg, ik heb alles.”
De heerlijke zielsvrede die een vrucht is van de zekerheid, dat Christus de onze is, gaat alles te boven. Die vrede is een onwaardeerbaar goed. Ik weet dat er gelovigen zijn, die tot die vrede maar niet kunnen komen. Ze verkeren in de mening, dat ze die eerst deelachtig kunnen worden als ze heel oud zijn of als ze gaan sterven. De volle verzekerdheid van het geloof, de persoonlijke toeëigening lijkt voor hen zelfs iets gevaarlijks te zijn. Wie erin roemt, komt hun min of meer verdacht voor. Ik begon mijn leven als christen op vijftienjarige leeftijd in het volle geloof in de Heere Jezus Christus; er was niet de minste twijfel in mijn hart. En toen ik eens een goede christin bezocht vertelde ik haar eenvoudig en oprecht, dat ik in de Heiland geloofde dat Hij de mijne was geworden en dat ik door Hem was gered. Maar de vrouw antwoordde: ‘ik houd niet van zo’n verzekerd–zijn; ik wil wel aannemen dat u gelooft in Jezus, ik hoop het tenminste. Maar ik heb het voor mijzelf nog nooit verder kunnen brengen dan tot een stille hoop, en ik ben nu een oude vrouw’. Deze vrouw was geen goed voorbeeld voor ons, die weten, in Wie we geloofd hebben.
Wie goed beginnen wil moet zeggen: ‘Gods Woord getuigt, dat wie in Hem gelooft, niet veroordeeld zal worden. Ik geloof in Hem, dus kan mij het oordeel niet treffen: Christus is mijn Zaligmaker’. O lieve vrienden! blijf toch niet aldoor staan bij dat ‘ik hoop’. Zet uw voeten vast op de Rots van de eeuwen en betuigt het zonder uzelf te verheffen, maar ook zonder te twijfelen: ‘mijn Liefste is de mijne’. Dit zal u brengen waar de psalmist verkeerde, toen hij zong: ‘Hij doet mij neerliggen in grazige weiden, Hij voert mij langs stille wateren’.
Nooit zou David deze woorden gebruikt hebben als hij zijn psalm niet was begonnen met de verzekering ‘de Heere is mijn herder’. Als hij begonnen was met te zeggen: ‘misschien is de Heere mijn herder’, zou hij voortgegaan zijn met het twijfelachtige. Misschien zijn er wel grazige weiden en stille wateren, maar wat mij betreft, ik woon nog in een dor en dorstig land zonder waterbeken en groene velden. Nee, David was zo dwaas niet, Hij kende ook wel tijden waarin zijn ziel was neergebogen, tijden van sombere neerslachtigheid, maar toen hij de 23e psalm dichtte verkeerde hij in de opgewekte stemming van de volle verzekerdheid.
De Heere geve u, met vrijmoedigheid de stellige verzekering van deze heilige zanger tot uw belijdenis te maken. Christus is de uwe of Hij is het niet. Hoe staat u tegenover Hem? Ga vanavond niet slapen vóór u weet wat u op deze vraag kunt zeggen. Is Christus de uwe, dan is ook de hemel van u. Is Hij de uwe niet, dan bent u even ongeschikt om te leven als om te sterven. Herinnert u dat ontzettende schriftwoord: ‘indien iemand de Heere Jezus niet liefheeft, die is een vervloeking – Maranatha!’
Pas dan op uzelf en onderzoekt ernstig uw hart. Als u de Heiland mist bent u doodarm, maar als u Hem bezit, dan bent u onuitsprekelijk rijk en gelukkig. O, dat u met de hand van het geloofs Hem mag aangrijpen om Hem nooit meer los te laten. ‘Maar ik durf Hem niet als mijn Zaligmaker aan te nemen,’ zegt u misschien. Ik vraag u: ‘durft u wel te weigeren nu Hij u toeroept tot Hem te komen en u geheel aan Hem toe te vertrouwen?’ Blijf toch niet van verre staan, omhels Hem als de Uwe en u zult voor eeuwig gered en zalig zijn.
Amen
Vertaling: Het Spurgeon Archief
Niets van deze preek mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt in boekvorm of op enigerlei andere wijze.