Die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Matt. 25:10
Gedurende de wachttijd schenen de maagden tamelijk veel op elkaar te lijken, evenals ook in onze dagen de valse belijders nauwelijks van de echte te onderscheiden zijn.
Toen te middernacht het geroep werd gehoord, begon het verschil merkbaar te worden, zoals dit ook het geval zal zijn, als de wederkomst van de Heere nabij is.
Toen de Bruidegom werkelijk gekomen was, werden zij voor goed van elkaar gescheiden.
Laat ons biddend nadenken over
1. Zij, die gereed waren en haar ingang.
1. Wat is die gereedheid? “Die gereed waren.”
Het is geen vrucht van de natuur. Niemand is gereed om bij het bruiloftsfeest van de heerlijkheid binnen te gaan zolang hij nog in onwedergeboren toestand verkeert. Het moet een werk van de genade zijn, omdat wij uit onszelf niet in staat zijn om ons geschikt te maken om God te zien en omdat de heerlijkheid van Christus te schitterend is, in plaats van dat wij van nature geschikt zouden zijn om er in te delen. Het behoort onze dagelijkse zorg te zijn om gereed te wezen. Hij, die voor de bruiloft gereed is, is gereed te leven en gereed te sterven—gereed en bereid tot alles. Het bestaat voornamelijk in een werk, dat in het verborgen in ons gewrocht is. In het verzoend zijn met God door de dood van zijn Zoons. In het wedergeboren zijn, zodat wij geschikt zijn gemaakt voor de heerlijkheid. In het gezalfd zijn met de Geest, en het toebereid zijn tot heilige arbeid. In het levend gemaakt zijn tot een hoge en heilige gemeenschapsoefening met God. In het zich verlustigen in God, en het bereid zijn om van Hem te kunnen genieten. Het behoort een punt van onderzoek voor ons te wezen, of wij thans “gereed” zijn. Er zijn sommigen, die geen belijdenis doen van geloof of van Godsdienstzin, die nooit bidden en nooit danken. Anderen doen dit wel, maar hebben noch liefde, noch vertrouwen. Zij hebben lampen, maar geen olie om ze brandende te houden.
2. Wat is deze ingang? Een ingaan tot de heerlijkheid om altijd met de Heere te wezen. (1 Thess. 4:17).
Onmiddellijk. “Die gereed waren gingen met hem in.” Niet zodra was de Bruidegom gekomen, of zij gingen in. De liefde verdraagt geen uitstel. Innig vertrouwd. Zij “gingen met hem in.” Dat is de heerlijkheid van de hemel, de kroon van deszelfs blijdschap, dat wij ingaan met Jezus, die er ook onze voortdurende Metgezel blijft. Vol van blijdschap. “Zij gingen met hem in tot de bruiloft.” Persoonlijk. “Zij gingen in,” ieder van haar ging in voor zichzelf.” Eeuwig. “De deur werd gesloten,” -om haar voor eeuwig in te sluiten. “Hij opent, en niemand sluit.” (Openb. 3:7). Werkelijk. Ieder van de wijze maagden deelde in het gehele bruiloftsfeest; ja zij genoten meer dan het ons uit de gelijkenis toeschijnt, want zij waren bruiden, zowel als ere jonkvrouwen. Wat voor een wereld van betekenis ligt er in die ruime ingang, die aan al de gelovigen toegevoegd zal worden. (2 Petr. 1:11).
II. Die niet gereed waren en haar uitsluiting.
1. Wat is dat niet gereed zijn?
Het was het ontbreken van een verborgen iets, dat onmisbaar is; maar dit ontbrekende was bestaanbaar met veel schijnbare toebereiding. Deze mensen hadden de naam en het karakter van maagden. Zij hadden de lampen, of toortsen, van wezenlijke bruidsjonkvrouwen. Zij waren gezellinnen van de ware maagden. Zij handelden als de ware maagden; in haar deugden en in haar gebreken. Zij ontwaakten, evenals de ware maagden ontwaakt zijn, opgeschrikt door dezelfde kreet. In zekere zin, hebben zij ook gebeden. “Geef ons van uw olie.” Toch waren zij niet gereed om met de Koning in te gaan. Het was niet de zorg van haar hart om gereed te zijn, vandaar uitwendig vlammende lampen, maar geen verborgen, inwendige olie. Zij hadden geen voorziening van het geloof; zij hadden niet voorzien in hetgeen door het waarschijnlijke wachten en de late komst nodig zou zijn. Zij stelden zich dwaas aan ten opzichte van Christus’ bruiloftsfeest, niet denkende, dat het van de moeite waard zou zijn om een beetje olie te kopen, maar uitgaande met toorsten, die noodzakelijk in rook moesten uitgaan. Zij stelden uit tot aan de avond, dat wat zij terstond hadden behoren te doen.
2. Wat is deze uitsluiting?
Zij was algemeen, voor allen, die niet gereed waren. Zij was volledig: “de deur werd gesloten,” -gesloten voor haar, die buiten was, even gewis als voor haar, die binnen was. Zij was rechtvaardig; want zij waren niet gereed, en hebben altijd minachting betoond jegens de Koning. Zij was onherroepelijk. Sedert de noodlottige tijding, dat de deur gesloten was, is er geen tijding gekomen, dat zij weer werd geopend, of dat zij ooit weer geopend zal worden.
Hoe zou het wezen, als op dit ogenblik het geroep werd vernomen: “Zie, Hij komt?”
Nu is de deur nog open. Wees gereed, voordat zij gesloten wordt.
Lichtstralen van de lampen.
“Oom Ned,” een zwarte Baptist uit het Zuiden, sprak eens met de zoon van zijn vorige meester. “Kind,” zei de oude man plechtig, “wat gij praat is veel te hoog voor mij, maar de Bijbel is zo duidelijk en eenvoudig als A, B, C, als hij zegt, dat gij u moet bekeren en dat gij gedoopt moet worden, of anders verdoemd zult wezen. En ik ben bang, dat gij noch het een noch het ander gedaan hebt, ja ik weet dit zeker. Denk er aan, dat de Schrift zegt: Houd uw lamp brandende, en dat gij er de volle oliekan in moet doen” “Wel, oom Ned,” was het ontwijkend antwoord, “ik hoop, dat gij niet denkt, dat er geen olie in mijn lamp is?” “Kind, er is zelfs niet eens een kous in. Ja eigenlijk ben ik bang, dat gij in het geheel geen lamp hebt, zei de oude neger zacht, terwijl hij treurig wegstrompelde.
De dichter Cowper verhaalt ons, dat, toen hij onder overtuiging van zonde verkeerde, hij eens droomde, dat hij in de Westminster Abdij liep, wachtend totdat het gebed zou beginnen. “Enige ogenblikken later hoorde ik de stem van de leraar en haastte ik mij naar het koor. Toen ik op het punt stond om er in te gaan, kwam de ijzeren deur onder het orgel mij met hevigheid tegen het gelaat met zo’n geknars, dat het door de kerk weerklonk. Het geraas deed mij ontwaken; en een vonnis van excommunicatie van alle kerken op aarde zou niet zo ontzettend voor mij zijn geweest als de uitlegging, die ik niet kon nalaten aan mijn droom te geven.”
Hebt gij geen bezwijken van het hart en geen bitterheid gevoeld in uw gemoed, als gij, na veel toebereidselen voor een gewichtige reis, op de plaats van bestemming gekomen bent, het schip, of de trein, waarmee gij dacht te reizen, vertrokken vondt met allen, die op de bedaalden tijd gereed waren, terwijl gij achter moest blijven? Kunt gij het eindige verveelvuldigen met het oneindige? Kunt gij u de schrik en de ontzetting denken, die uw ziel zullen vervullen, als gij te laat voor de gesloten deur van de hemel aankomt, en hopeloos begint te roepen, “Heere! Heere! doe ons open?”
WILLIAM ARNOT.
Een dame, die Whitefield in Schotland hoorde prediken over de woorden: “En de deur werd gesloten,” was gezeten in de nabijheid van twee jonge lieden met een trots en wereldsgezind voorkomen, maar zeer ver van de predikstoel. Zij zag, hoe die jonge lieden zich vrolijk maakten, en hoorde hen zeggen: “Wat komt het er op aan of de deur gesloten is? Er zal wel een andere deur geopend worden.” Op die wijze, trachtten zij het ontzagelijk plechtige van de tekst weg te lachen. Ds. Whitefield was nog niet veel verder voortgegaan met zijn rede, toen hij zei: “Het kan wezen, dat er heden zorgeloze, lichtzinnige personen hier zijn, die de kracht van dit indrukwekkend onderwerp zoeken te breken door lichtzinnig te denken: “Wat komt het er op aan of de deur gesloten is? Een andere zal wel opengaan.” De twee jonge lieden waren als versteend en zagen elkaar aan. De heer Whitefield ging voort: “Ja, een andere deur zal opengaan. En ik zal u zeggen welke deur dit is: het zal de deur wezen van de bodemloze afgrond! -de deur van de hel! -de deur, die voor de ogen van de engelen de afgrijselijkheid van de verdoemenis verbergt.”