Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. 2 Korinthe 9:15
In het hoofdstuk waaruit mijn tekst genomen is, roept Paulus de christenen in Korinthe op, klaar te staan met gulle gaven voor de arme gelovigen te Jeruzalem. Hij besluit door hen te herinneren aan een grotere gave dan zij ooit zouden kunnen brengen, en door dit ene korte dankwoord, ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”, laat hij heel hun hart zingen. Laten de mensen zo royaal geven als ze kunnen, de waarde van hun gift kan altijd aangeduid worden, de waarde ervan kan berekend worden. Maar Gods gave is onuitsprekelijk, niet te berekenen.
De waarde van wat God geeft, is niet volledig te schatten. Het Evangelie is een Evangelie van geven en vergeven; we kunnen het in deze twee woorden samenvatten. Derhalve, wanneer de ware geest ervan in de christen doorwerkt, dan vergeeft hij menigvuldig en geeft hij ook mild. Het gulle hart van God doet gulle harten in mensen ontstaan. En zij die leven van Zijn vrijgevigheid, worden door Zijn Geest geleid om die vrijgevigheid naar hun vermogen na te volgen.
Op dit moment ga ik echter niet iets zeggen over het onderwerp vrijgevigheid. Ik moet direct naar de tekst toe, in de hoop dat we echt in de geest ervan drinken, en uit volle harten de woorden van de apostel gebruiken met een intensere betekenis dan ooit, als we zijn woorden herhalen: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”. Ik zal beginnen door te zeggen dat de verlossing in alle opzichten de gave van God is, en als zodanig door ons vrij ontvangen moet worden.
Daarna zal ik proberen aan te tonen dat deze gave onuitsprekelijk is; en in de derde plaats, dat voor deze gave God dank bewezen moet worden. Hoewel het onuitsprekelijk is, moeten we toch onze lof erover uitspreken. Op deze manier zult u zien dat, zoals de predikanten vroeger zeiden, de tekst op een natuurlijke wijze uiteenvalt.
I. We beginnen met de gedachte dat DE VERLOSSING IN ALLE OPZICHTEN DE GAVE VAN GOD IS. Paulus zei: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”. Steeds weer opnieuw moeten we verkondigen dat de verlossing enkel uit genade is: niet uit de werken noch uit verdiensten, maar zij is de milde gave van God aan onwaardige mensen. We hebben deze waarheid al dikwijls verkondigd.
En zolang er eigengerechtigde mensen op aarde zijn, zolang er mensen op aarde zijn die zo traag de betekenis van het woord ’’genade”, dat wil zeggen: ’’vrije gunst”, begrijpen, en zolang er mensen zijn die het moeilijk vinden om de gedachte dat de verlossing Gods milde gave is, vast te houden, zullen we deze waarheid moeten blijven verkondigen.
Laten we eenvoudig en duidelijk zeggen, dat de verlossing tot ons moet komen als een gave van God, want de verlossing komt tot ons door de Heere Jezus, en wat anders zou Jezus kunnen zijn? De kern van de verlossing is de gave van Gods eniggeboren Zoon, Die voor voor ons gestorven is, zodat wij door Hem zouden leven. Ik denk dat u het met me eens bent, dat het onvoorstelbaar is, dat de mensen het ooit verdiend zouden hebben dat God Zijn eniggeboren Zoon aan hen zou moeten geven.
Christus aan ons te geven, moet, hoe dan ook, een daad van goddelijke milddadigheid geweest zijn. Maar om Hem over te leveren om aan dat wrede en bloederige kruishout te sterven, om Hem over te geven als een offer voor de zonde, moet wel vrije gunst zijn, die de beperkingen van het verstand te boven gaat. Het is niet denkbaar, dat enig mens zo’n liefde zou kunnen verdienen. Het is duidelijk dat, als de zonden van de mens een offer nodig hadden, hij het niet waard was, dat er een offer voor hem gevonden zou worden. Het feit dat de mens dit nodig heeft, bewijst zijn tekortkoming en zijn schuldigheid. Hij verdient de dood.
Hij kan gered worden door een Ander Die voor hem sterft, maar hij kan zeker niet eisen, dat de eeuwige God Zijn eniggeboren en zeer geliefde Zoon van Zijn boezem zou moeten nemen en Hem ter dood brengen. Hoe meer je dat onder ogen ziet, des te meer zal je de gedachte verwerpen dat een mens zichzelf, door enig verdriet, of door enige inspanning, of door enige belofte, in een positie zou kunnen brengen dat hij het verdient dat Christus voor hem moet sterven. Als Christus komen zal om zondaren te behouden, dan moet het zijn als een gave, een milde gave van God. Naar mijn mening is het bewijs overtuigend.
Bovendien wordt ons steeds weer in Gods Woord verteld dat de verlossing niet uit de werken is.Hoewel er velen zijn die vasthouden aan de gedachte, dat iemands werken de grond voor de verlossing zijn, toch, zolang dit Boek van kracht blijft en er mensen zijn die het lezen, zal het getuigen tegen de gedachte van menselijke verdienste. Het zal het zich duidelijk uitspreken voor het leerstuk, dat de mensen behouden worden door het geloof en niet uit de werken. Niet slechts eenmaal, maar herhaaldelijk, staat er geschreven: ”De rechtvaardige zal uit het geloof leven”.
Bovendien wordt ons verteld: ’’Daarom is zij uit het geloof, opdat zij naar genade zij”. Juist die keuze voor de weg ter verlossing door het geloof, in plaats van door de werken, is door God met dit doel gedaan, dat Hij kan laten zien dat genade een gave is. ”Nu, hem, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch hem, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid”. Het geloof is die deugd, die genade, die gekozen is om ons verlossing te brengen, omdat het nooit iets van de eer voor zichzelf neemt. Het geloof is eenvoudigweg de hand die aanneemt. Wanneer een bedelaar aalmoezen ontvangt, zegent hij niet de hand die aanneemt, maar de hand die geeft.
Om die reden prijzen we niet het geloof dat ontvangt, maar de God Die de onuitsprekelijke gave schenkt. Het geloof is het oog dat ziet. Wanneer we een voorwerp zien, scheppen we behagen in het voorwerp, in plaats van in het oog dat het ziet. Daarom verheugen we ons, niet in ons geloof, maar in de verlossing die God schenkt. Het geloof is aangesteld als de portier om de poort der verlossing te openen, omdat die poort draait om de scharnieren van vrije genade. Vervolgens moeten we altijd onthouden, dat we niet verlost kunnen worden door de verdiensten van onze eigen werken, omdat heilige werken zelf een gave zijn, het werk van Gods genade. Als u geloof hebt, en vreugde en hoop, wie heeft ze u gegeven? Ze kwamen niet spontaan op in uw hart.
Ze zijn daar gezaaid door de hand der liefde. Als u al jarenlang een godvrezend leven leidt, als u een toegewijd dienaar van de kerk en van uw God bent, in wiens kracht doet u dat? Is er niet Eén Die al onze werken in ons werkt? Zou u uw eigen zaligheid kunnen werken met vreze en beven, als God niet eerst in u werkte, beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen? Hoe kan datgene dan een beloning opeisen, wat in zichzelf een gave van God is? Ik denk dat het gras direct voor de voeten van hen die vertrouwen zouden stellen in menselijke verdienste, weggemaaid wordt, wanneer we aantonen, dat de Schrift allereerst zegt dat de zaligheid ’’niet uit de werken is, opdat niemand roeme”. En ten tweede, dat zelfs de goede werken van de gelovigen de vrucht van een vernieuwd leven zijn. Want ”wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”.
Voorts, als de verlossing geen vrije gave zou zijn, hoe zou een zondaar ze anders kunnen krijgen? Ik zal aan sommigen van u voorbijgaan, die denken dat u de beste mensen ter wereld bent. Het is pure inbeelding, zonder dat er enige waarheid in is. Maar ik zal niets over u zeggen. Er zijn echter anderen van ons die weten dat we niet de beste mensen ter wereld waren. Wij die zondigden tegen God, en het wisten, en die onder een schuldgevoel verbrijzeld werden. Ik weet tenminste dat er voor mij geen hoop op de hemel geweest zou zijn, als de verlossing niet de vrije gave van God was geweest aan hen die haar niet verdienden. Na bijna zevenendertig jaar onder u gediend te hebben, sta ik nog precies waar ik stond toen ik voor het eerst tot Christus kwam: als een arme zondaar en helemaal niets.
Maar ik mocht Christus als de vrije gave van God aan mij ontvangen, zoals ik Hem voor het eerst ontving toen ik nog als jongen naar Hem vluchtte voor mijn verlossing. Vraag het maar aan Gods kinderen die overvloedig in Zijn dienst zijn en volhardend in het gebed, of zij iets verdienen van de hand van God. En zij die veel hebben om dankbaar voor te zijn, zullen u vertellen dat zij niets hebben wat zij niet ontvangen hebben. Vraag hun die God het voorrecht heeft gegeven heeft om velen te bekeren, of zij enige aanspraak maken op de genade van God, of zij enige verdienste hebben en of zij geld in hun hand durven meebrengen en proberen van God Zijn liefde te kopen. Zij zullen de gedachte alleen al verafschuwen. Er is geen weg naar de hemel voor u en mij, mijn vriend die overtuigd is van zonde, tenzij we de hele weg geleid worden door genade en tenzij de verlossing de gave van God is.
Maar nogmaals: let op de voorrechten die door de verlossing naar ons toe komen! Ik kan me, als ik deze voorrechten waardeer, helemaal niet voorstellen, dat zij te koop zijn of dat zij ons toekomen als het resultaat van onze goede werken. Ze moeten wel een gave zijn. Zij zijn zo menigvuldig en zo glorierijk dat zij geheel en al buiten de grens van onze verste zoektocht liggen en de hoogte van ons begrip te boven gaan. We kunnen door onze inspanningen geen enkele verlossing van wat voor soort dan ook bewerkstelligen. Maar als we het zouden kunnen, zou het zeker niet zo’n verlossing zijn als deze. Laten we dan nu letten op onze voorrechten.
Hier komt als eerste ”de vergeving der misdaden, naar de rijkdom van Zijn genade”. Hij die in Christus gelooft, heeft geen zonde. Zijn zonden zijn uitgewist. Die hebben opgehouden te bestaan. Christus heeft alles volbracht, en hij is voor God alsof hij nooit gezondigd had. Kan enig zondaar dat verdienen? Kan enig zondaar geld meebrengen waarmee hij voor zo’n weldaad als deze zal betalen? Nee. Zo’n genade moet een gave zijn.
Voorts is iedereen die in Christus gelooft, gerechtvaardigd, en wordt door God gezien als volkomen rechtvaardig. De rechtvaardigheid van Christus wordt hem toegerekend en hij wordt ’’begenadigd in de Geliefde”. Hierdoor wordt hij niet alleen onschuldig, dat wil zeggen: wordt hem vergeving geschonken, maar hij wordt ook verdienstelijk voor God.
Dit is rechtvaardigmaking. Kan enig schuldig mens dat verdienen? Kom nou, hij is met zonde bedekt, van top tot teen bezoedeld! Kan hij het verdienen versierd te worden met het kostbare gewaad van de goddelijke rechtvaardigheid van Christus, en ’’rechtvaardigheid Gods in Hem te worden”? Het is ondenkbaar. Zo’n zegen moet wel de gave uit oneindige vrijgevigheid zijn, anders zal de mens hem nooit ontvangen.
Vervolgens, geliefden, vergeet niet dat ”we nu kinderen Gods zijn”. Kunt u die waarheid bevatten? Terwijl anderen het niet zijn, zijn de gelovigen het wel, Gods kinderen. Hij is hun Vader, en de geest der aanneming leeft in hun hart. Zij zijn de kinderen van Zijn huisgezin en komen tot Hem zoals kinderen tot een vader komen, met liefdevol vertrouwen. Denk erover tot kind van God gemaakt te worden, een kind van Hem Die de hemelen gemaakt heeft, een kind van Hem die God is over alles, voor eeuwig gezegend. Kan enig mens dat verdienen? Zeker niet. Dit moet ook als een gave ontvangen worden.
Zoonschap leidt naar erfgenaamschap. ’’Indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus”. Mijn broeder, als u een gelovige bent, zijn alle dingen van u, deze wereld en toekomstige werelden. Zou u dat alles ooit kunnen verlangen? Zou u zo’n erfenis hebben kunnen ontvangen door enige verdienste van uzelf? Nee, het moet wel een gave zijn. Let erop, en de felle gloed van haar heerlijkheid zal elke gedachte aan verdienste doen verblinden.
Daarbij komt nog, dat we nu één gemaakt zijn met Christus. O, vertel overal van dit wonder dat God voor de Zijnen gedaan heeft! Het kan niet begrepen worden. Het is een afgrond die te diep is om gepeild te worden door een beperkt verstand. Iedere gelovige is werkelijk verenigd met Christus: ’’Want wij zijn leden van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn gebeente”. Iedere gelovige is verenigd met Christus en geen van hen zal ooit van Hem gescheiden worden.
Terwijl u dan inziet dat er zo’n vereniging is tussen ons en Christus, meent u dat enig mens enige aanspraak kan maken op zo’n positie buiten de genade van God? Door welke verdienste, zelfs van een volmaakt mens, zouden we er recht op hebben één te worden met Christus in een eeuwige vereniging? Zo’n weergaloos voorrecht ligt buiten het bereik van de verdienste. Het is de gave van God en kan dat ook alleen maar zijn. Éénheid met Christus kan op geen enkele andere manier tot ons komen.
Luister nogmaals. Als gevolg van onze vereniging met Christus, woont God de Heilige Geest in iedere gelovige. Onze lichamen zijn Zijn tempel. God woont in ons en wij wonen in God. Hebben we daar recht op? Zelfs als mensen de wet volmaakt houden, zou dat niet de inwoning van de Heilige Geest in hen gebracht hebben. Het is een zegen die hoger oprijst dan de wet ooit zou kunnen reiken, zelf als ze gehouden zou zijn.
Laat me verder zeggen dat, als u een zalige vrede bezit, zoals ik hoop dat u die hebt, die goddelijke vrede zeker de gave van God moet zijn. Als er een grote rust in uw ziel is, een volkomen verzoening met Christus uw Heere, dan hebt u die kostelijke weldaad nooit verdiend. Het is het werk van Zijn Heilige Geest en moet wel Zijn milde gave zijn.
En wanneer u gaat sterven – tenzij de Heere komt, als het Hem behaagt – dan zal de genade, die u in staat stelt om onbevreesd de laatste vijand tegemoet te treden, niet de uwe zijn op enige grond van uzelf. Als u inslaapt, zoals ik vele christenen heb zien heengaan, met overwinningsliederen, met het licht van de hemel schijnend op uw gelaat, bijna in de hemelse heerlijkheid terwijl u nog in bed ligt, wel, daar kunt u geen recht op hebben! Zo’n sterfbed moet de vrije gunst van Gods almachtige genade zijn. Het kan niet door verdienste verkregen worden. Inderdaad, het is juist dan dat iedere gedachte aan verdienste wegsmelt en dat de ziel zich in Christus verbergt en daar triomfeert.
Als dit u niet overtuigt, kijk dan nog eens aandachtig. Laat er een venster in de hemel geopend worden. Zie de lange rijen heiligen in witte gewaden. Luister naar hun halleluja’s. Aanschouw hun eindeloze, onmetelijke vreugde. Hadden zij het recht daar te komen? Ontvingen zij hun tronen en hun palmtakken van overwinning door hun eigen verdiensten? Hun antwoord is: ”We hebben onze lange klederen gewassen, en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam”. En uit hen allen komt de welluidende lofzang: ’’Niet ons, o HEERE! niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil”. Vanaf het begin tot het eind dan zien we, dat de verlossing helemaal de gave van God is.
En wat kan er milder zijn dan een gave, of roemrijker dan de gave van God? Geen prijs kan het in uitnemendheid benaderen, geen verdienste kan tegelijkertijd vermeld worden. O mijn broeders, wij staan inderdaad in de schuld bij de genade van God! We hebben veel ontvangen en er zal nog meer volgen. Maar het is allemaal uit genade, van het begin tot het eind. We weten er toch nog maar weinig van, tegen welke prijs deze gaven voor ons waren verworven. Maar we zullen het in het hiernamaals beter begrijpen, zoals McCheyne zo heerlijk zingt:
Als de wereld hier vergaat
en haar zon ten onder gaat,
als wij in de heerlijkheid
zien Gods werken in de tijd,
dan eerst dank ik en erken
wat ik U verschuldigd ben.
Als ik voor Uw heil’ge troon sta in
‘t bruidskleed van Uw Zoon, als ik
U volmaakt mag zien, mateloos
mijn liefde biên, dan eerst dank ik
en erken wat ik U verschuldigd ben.
II. Nu zal ik proberen uw gedachten een andere richting heen te leiden, als we overdenken dat DEZE GAVE ONUITSPREKELIJK IS. Denk niet dat het betekent, dat we over deze gave niet kunnen spreken. Ach, hoe vaak heb ik de afgelopen veertig jaar over deze gave gesproken! Ik heb over weinig anders gesproken. Ik heb van iemand gehoord die zei: ”Ik denk dat Spurgeon al weer over dat bekende verhaal preekt”. Ja, dat doet hij inderdaad. En als hij nog twintig jaar mag leven en u komt hier weer, dan zal het nog steeds ”het overbekende verhaal” zijn, want het kent zijn weerga niet.
Het is onuitputtelijk; het is als een Artesische put die voor altijd blijft opkomen. We kunnen erover spreken, toch is het onuitsprekelijk. Wat bedoelen we dan, als we zeggen dat het onuitsprekelijk is? Welnu, zoals ik al gezegd heb, is Christus Jezus onze Heere de de kern en het wezen van de verlossing, en van Gods gave. O God, deze gave van U is onuitsprekelijk en het sluit daarnaast alle andere gaven erbij in!
Bedenk ten eerste, dat Christus onuitsprekelijk is in Zijn persoon. Hij is volkomen mens en heerlijk God. Geen tong van een seraf of cherub kan ooit het volledige wezen beschrijven van Hem Wiens naam is ’’Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst”. Dit is Hij Die door de Vader gegeven is ’’voor ons mensen en voor onze zaligheid”. Hij was de Schepper van alle dingen, want ’’zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is”. Toch is Hij ’’vlees geworden, en heeft onder ons gewoond”. Hij vervulde alle dingen door Zijn alomtegenwoordigheid. Toch kwam Hij tijdelijk op aarde wonen. Dit is die Jezus Die uit Maria geboren is, maar Die leefde voor alle werelden.
Hij was dat Woord Dat ”in den beginne bij God was, en het Woord was God”. Hij is onuitsprekelijk. Het is niet mogelijk het goddelijke mysterie van Zijn heilig wezen, waarachtig mens en toch waarachtig God, in menselijke taal om te zetten. Maar hoe groot is het wonder ervan! Ziel, God heeft God voor u gegeven! Hoort u dit? Om u die gelooft, te verlossen, heeft God Zichzelf gegeven om Uw Heiland te zijn. Zeker, dat is een onuitsprekelijke gave.
Christus is vervolgens onuitsprekelijk in Zijn vernedering. Kan iemand beoordelen of beschrijven hoe zeer Christus zich vernederde, toen Hij van de troon der heerlijkheid naar de kribbe kwam om in doeken gewonden te worden en daar te liggen waar de gehoornde runderen zich voedden? O, wat een vernedering was dat! De Oneindige wordt een baby. De Eeuwige wordt op de knie van een vrouw gewiegd. Daar is Hij in het timmerbedrijf, gehoorzaam aan Zijn ouders. Daar zit Hij in de tempel tussen de geleerden, luistert naar hen en stelt hun vragen.
Daar is Hij in armoede, uitroepend: ”De Zoon des mensen heeft niets, waar Hij het hoofd zal neerleggen”. En daar heeft Hij dorst en vraagt van een zondige vrouw water te drinken. Het is onuitsprekelijk. Dat Hij, voor Wie de hemelse scharen hun gezicht bedekten, hier onder de mensen zou komen, onder de allerarmsten – dat Hij, Die woonde temidden van de eer en heerlijkheid van het land van licht, zich zou verwaardigen een Man van smarten en verzocht in krankheid te worden, gaat het menselijk verstand te boven! Zo’n Heiland is een onuitsprekelijke gave.
Maar als het tot nu toe onuitsprekelijk is, wat zal ik dan zeggen van Christus in Zijn dood? Geliefden, ik kan niet afdoende over Gethsémané en het bloedige zweet spreken, noch over de Judaskus of de verraderlijke vlucht van de discipelen. Het is onuitsprekelijk. Dat vastbinden, geselen, uitplukken van de baard en spuwen in het gezicht! Een mensentong kan de verschrikking ervan niet uitspreken. Voorwaar, ik kan u het gewicht van de valse beschuldigingen, de kwaadsprekerijen en de godslasteringen waarmee Hij overstelpt werd, niet vertellen.
Ook zou ik de oude soldatenjas, die over Zijn bloedende schouders geworpen werd, en de schande en de smarten die Hij onderging, toen Hij naar buiten geduwd werd voor de terechtstelling, niet willen afschilderen. Wenst u Hem te volgen door de straten, waar wenende vrouwen hun harten ophieven uit innig medelijden met de Heere der liefde, Die op het punt stond te gaan sterven? Als u dat doet, dan moet het in stilte geschieden, want woorden vertellen maar op een zwakke manier hoe veel Hij verdragen heeft onderweg naar het kruis. O, het was vreselijk, dat HIJ aan de schandpaal genageld moest worden, dat HIJ daar moest hangen ten spot van de gehele menigte uit Jeruzalem!
De verworpenen bespotten Hem, de meest laaghartigen vonden Hem laaghartiger dan zichzelf. Zelfs stervende misdadigers maakten Hem verwijten. Zijn ogen zitten dicht, ze worden dof van het bloed. Hij moet sterven. Hij zegt: ”Het is volbracht”. Hij buigt Zijn hoofd. Het glorierijke Slachtoffer heeft Zijn leven gegeven om de zonde van Zijn volk weg te doen. Dit is Gods gave aan u, o mensenkinderen, goddelijk, onuitsprekelijk!
Maar dat is nog niet alles. Christus is ook onuitsprekelijk in Zijn heerlijkheid. Wanneer we aan Zijn opstanding denken, aan Zijn hemelvaart en aan Zijn heerlijkheid aan Gods rechterhand, dan verkwijnen de woorden op onze lippen. Maar in elk van deze standen is Hij de gave van God aan ons. En wanneer Hij zal komen in al de heerlijkheid van de Vader, zal Hij voor Zijn volk nog steeds de Theo-dorazijn, de gave van God, de grote onuitsprekelijke zegening aan de mensenkinderen. Ik wilde dat het volk van Christus zich dit aspect van de heerlijkheid des Heeren geduriger herinnerde, want hoewel Hij lijkt te talmen, toch zal Hij wederkomen, zoals Hij beloofd heeft.
Voor mij is een van de meest geweldige aspecten van deze gave, Christus in Zijn uitverkorenen. Allen die de Vader Hem gegeven heeft, allen voor wie Hij gestorven is, zal Hij met Zichzelf verheerlijken, en zij zullen bij Hem zijn, waar Hij is. O, wat een aanblik zal dat zijn, wanneer we de Koning in Zijn schoonheid zullen zien en al Zijn verlosten schoon in Zijn heerlijkheid, schijnend als zo vele sterren om Hem heen, Die de Zon voor hen allen is! Dan zullen we inderdaad zien wat voor een onuitsprekelijke gave God aan de mensen heeft gegeven, wanneer Hij door die gave Zijn verlosten allemaal verheerlijkt, net zoals Hij hun te voren verordineerd heeft ”het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zij onder vele broeders”.
Maar we hoeven niet te wachten totdat we Zijn aangezicht zien om Zijn heerlijkheid te kennen. Broeders, Christus is onuitsprekelijk als de gave van God hier in het hart. ”0”, zegt u, ”ik vertrouw erop dat ik gevoeld heb, dat de liefde van God in mijn hart uitgestort is!” Ik ben met u verblijd. Maar zou u erover kunnen spreken? Dikwijls, wanneer ik geprobeerd heb de liefde van Christus te verkondigen, ben ik niet in staat geweest haar recht te verkondigen, omdat ik haar niet voelde zoals ik zou moeten. Maar nog vaker ben ik niet in staat geweest ervan te vertellen, omdat ik haar zo sterk voelde.
Ik zou liever altijd op die manier preken, en de liefde van Christus zo sterk voelen dat ik er slechts weinig van zou kunnen spreken. O, kind van God, als u veel van Christus kent, hebt u vaak uw geluk moeten uitschreien in plaats van het uitspreken, vaak uw vinger op uw mond moeten leggen en stil zijn, omdat u door Zijn heerlijkheid overweldigd werd. Zie maar hoe het bij Johannes ging: ’’Toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten”. Waarom hebt u niet gepreekt, Johannes?
Als hij hier vanavond was, zou hij zeggen: ”Ik kon toen niet preken, de heerlijkheid des Heeren deed me verstommen. Ik viel als dood aan Zijn voeten.” Dit is één reden waarom de gave van God onuitsprekelijk is, omdat hoe meer je ervan weet, des te minder je erover zeggen kan. Christus overweldigt ons; Hij maakt ons sprakeloos door Zijn wondere openbaringen. Wanneer Hij Zich ten volle openbaart, zijn we als mensen die verblind zijn door een te sterk visioen. Zoals Paulus op de weg naar Damaskus, worden we gedwongen te belijden: ”Ik kon niet zien vanwege de heerlijkheid van dat licht”. We kunnen er niet volledig over spreken.
Alle apostelen, profeten en heiligen van God hebben geprobeerd de liefde van God geopenbaard in Christus uit te spreken, maar toch zijn zij allen er niet in geslaagd. Ik zeg met diepe eerbied, dat de Heilige Geest Zelf Zich ingespannen schijnt te hebben om het onder woorden te brengen. En zelfs Hij, aangezien Hij gebruik moest maken van menselijke pennen en sterfelijke tongen, heeft nooit ten volle de omvang en de waarde van Gods onuitsprekelijke gave uitgesproken. Het is door God Zelf onuitsprekelijk voor de mensen. God kan het geven, maar Hij kan er niet voor zorgen dat wij het volkomen begrijpen. We moeten als God Zelf zijn om de grootheid van Zijn gave te begrijpen wanneer Hij ons Zijn Zoon geeft.
Hoewel we ons er voortdurend voor inspannen, is het onuitsprekelijk, zelfs een lang leven door. Zegt u, dominees, die al lange tijd in één plaats staan, ooit tegen uzelf: ”We zullen over enige tijd zonder onderwerpen zitten”? Als u Christus verkondigt, zult u nooit zonder zitten. Als u tienduizend preken over Christus gehouden hebt, hebt u de kust nog niet verlaten; u bent nog niet uitgevaren op de diepe zee. Duik, mijn broeder! Op hoop van de heerlijkheid, spring in dit diepe mysterie van vrije genade en liefde tot in de dood. En wanneer u op z’n diepst gedoken hebt, zult u merken dat u net zo ver van de bodem af bent, als toen u voor het eerst de waterspiegel raakte. Het is een eindeloos thema; het is onuitsprekelijk! Ik kan er niet over spreken of over zingen, zoals ik zou moeten.
Maar eenmaal, als ik Zijn aangezicht mag zien, zal Christus voor eeuwig in de hemel nog steeds een onuitsprekelijke gave zijn. Misschien zullen we een andere keer samen weer over dit onderwerp spreken, vrienden, wanneer we daar zullen zijn. Een waarde vrouw zei eens tegen me: ”We zullen in de eeuwigheid meer tijd hebben dan nu”, waarop ik antwoordde: ”Ik weet niet of er in de eeuwigheid enige tijd bestaat, de woorden lijken wel in tegenspraak met elkaar”. ”O”, zei ze, ’’maar ik zal hoe dan ook een gesprek met u hebben; ik heb er nog nooit een gehad”. Welnu, ik zal niet ontkennen, dat we daarboven over deze gelukzalige zaken van gedachten zullen wisselen, wanneer we er meer over zullen weten. Aangezien wij daar voor eeuwig en altoos zullen zijn, zullen we wat diepe onderwerpen nodig hebben om het gesprek gaande te houden: wat voor veelomvattender thema kunnen we hebben dan dit?
Addison zegt in een van zijn gedichten: ’’Maar o, de eeuwigheid is te kort om de helft van Uw lof uit te spreken”; en ik heb dwazen horen zeggen dat de dichtregels zeer onjuist waren. ”Je kan de eeuwigheid niet kort maken”, zeggen ze. Dat laat het verschil zien tussen een dichter en een criticus. Een criticus is een wezen met alleen maar tanden, zonder enig hart, en een dichter is iemand die veel hart heeft en die soms ontdekt dat de menselijke taal niet toereikend is om zijn gedachten in uit de drukken. We zullen in de hemel nooit zonder Christus kunnen. O, mijn Heere, Uw aanwezigheid zal voor mij de hemel zijn! Deze wondere gave van God is een absoluut onuitputtelijk, onuitsprekelijk onderwerp.
III. Nu kom ik ten slotte tot deze gedachte, dat VOOR DEZE GAVE GOD DANK BEWEZEN MOET WORDEN. De tekst zegt: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”. Hiermee bedoelde de apostel niet alleen dat hij dankte voor Christus, maar hij roept ook zo de kerk op, en iedere gelovige persoonlijk, om in zijn lofprijzing mee te doen. Hier neem ik zijn woorden over en loof God namens mijzelf, en ik doe een beroep op u allen die de dierbaarheid van Christus, de gave van God, kennen, om u met ons in de dankzegging te verenigen. Laten we het nu eenparig van ganser harte zeggen: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”.
Sommigen kunnen dit niet zeggen, want zij denken nooit aan de gave van God. U die nooit aan God denkt, hoe kunt u God danken? Er moet ’’denken” zijn aan de basis van het ’’danken”. Steeds wanneer we denken, behoren we te danken. Maar sommigen denken nooit en danken daarom ook nooit. Geliefde vriend, wat wilt u nu eigenlijk? Dat Christus moest sterven, betekent dat niets voor u? Dat God ’’Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, betekent dat niets voor u? Laat de vraag in uw hart neervallen.
Dring de vraag aan uzelf op. Wilt u zeggen dat u geen deel hebt aan deze gave? Wilt u opzettelijk iedere hoop die u mag hebben om ooit deel te hebben aan de genade van God, opgeven? Bent u nu vastbesloten om te zeggen: ”Ik geef niets om Christus”? Welnu, dat zou u waarschijnlijk niet zeggen; maar waarom maakt u in de praktijk duidelijk dat dit uw bedoeling is, als u het niet wilt zeggen? Och, dat u nu zo aan Christus zou mogen denken, dat u onmiddellijk op Hem uw vertrouwen stelt en dit loflied begint op te zenden!
Aan de andere kant zijn er anderen die God niet danken, omdat zij altijd maar uitstellen. Heb ik hier vanavond geen hoorders die hier tien jaar geleden ook waren en die toen heel wat hoopvoller waren dan nu? ”Er is tijd genoeg”, zegt u. Maar waarom zegt u dit niet, als het over andere dingen gaat? Ik had onlangs bewondering voor de kinderen, toen de leraar zei: ’’Beste kinderen, het weer is wisselvallig. Jullie mogen aanstaande woensdag naar buiten. Maar denken jullie niet dat het beter is als we een maand stoppen, zodat we zouden kunnen gaan als het weer wat bestendiger is?”
Er was niet een kind dat ervóór stemde om een maand te stoppen. Alle handen gingen omhoog om aanstaande woensdag te gaan. Welnu, neem wat dit betreft een voorbeeld aan de kinderen. Doe niet alsof u geen haast hebt gelukkig te worden; want aangezien hij die in Christus gelooft, eeuwig leven heeft, is het zowel iets onbetamelijks als iets onverstandigs om het krijgen ervan uit te stellen. Nee, u zult het, hoop ik, meteen willen hebben.
Er is hier een man die erg rijk zal worden, als zijn oude tante sterft. U wenst haar niet dood, daar ben ik zeker van, maar u vraagt zich soms wel af waarom sommige mensen tot hun negentigste gespaard worden, nietwaar? U bent nu erg arm en u wenste wel, dat wat van dit geld direct aan u toe zou komen. U bent er niet voor om dat uit te stellen. Waarom zou u de hemelse schatten en het eeuwige leven uitstellen? Ik dring er bij u op aan om nu in Christus te geloven. Dan zult u vervuld worden met dankbaarheid en vreugde.
Weer anderen kunnen niet zeggen: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”, omdat zij niet weten, of zij die bezitten of niet. Soms denken ze dat zij haar hebben, maar veel vaker zijn ze bang van niet. Laat op dit punt nooit twijfel toe, ik smeek het u. Ontvang volledige verzekering. ’’Eigen u het eeuwige leven toe”. Grijp het. Ken Christus, stel uw volledige vertrouwen op Christus en u hebt Gods Woord ervoor. ”Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven”. Dan kunt u zeggen: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”.
Beste vrienden, laat me u nu vragen in deze oefeningen met me mee te doen. Laten we als eerste gezamenlijk God danken voor deze gave.Zet het idee uit uw gedachten, dat u wel Christus behoort te danken, maar de Vader niet. Het was de Vader Die Christus heeft gegeven. Christus is niet gestorven om Zijn Vader ons te laten liefhebben, zoals sommigen zeggen dat wij preken. We hebben altijd precies het tegenovergestelde gepreekt. God heeft Zijn Zoon gegeven, omdat Hij ons al liefhad. Christus is de blijk van de liefde van de Vader, en de openbaring van Christus krijgt gestalte terwille van ”de liefde van de Geest”. Daarom, ”Gode zij dank” – de Vader, de Zoon, de Heilige Geest – ’’voor Zijn onuitsprekelijke gave”.
Terwijl u, verlosten, ieder van u, uw dankzegging opzendt, zorg er dan voor dat u God alleen dankt. Denk er niet over na door welk middel u bekeerd werd en zo de dienaar gaat danken in plaats van de Heere Die hij dient. Laat de man die als het instrument in Gods hand gebruikt werd, weten, voor zijn bemoediging, van de zegen die God u via hem deed toekomen. Maar dank God, en God alleen, dat u geleid werd om u Christus toe te eigenen, Die Zijn onuitsprekelijke gave is.
Bovendien, dank God spontaan. Let op de apostel en volg hem na. Op het moment dat hij dit lofgeschal liet horen, was hij in gedachten bezig met de inzameling voor de arme gelovigen. Maar inzameling of niet, hij zal God danken voor Zijn onuitsprekelijke gave. Ik zie zo graag dat God gedankt wordt op wat misschien een ongelegen moment lijkt te zijn. Wanneer een mens zich niet zo gelukkig voelt als hij had kunnen zijn, en dan toch ”Gode zij dank” zegt, klinkt het verrassend echt.
Ik hoor graag een dergelijk gebrabbel van lof, zoals in het geval van de oude dominee Taylor uit New York, toen hij midden in een zin instortte. Omhoogkijkend naar de mensen, zei hij: ’’Kijk eens aan! Het onderwerp is zijn werkwoord kwijt, maar, halleluja! ik ben op weg naar de heerlijkheid”. En zo ging hij weer verder. We moeten zoiets soms maar doen. Grijp de gelegenheid aan, als er even stilte is, alleen maar om te zeggen: ”Of dit er nou mee te maken heeft of niet, ik kan er niets aan doen: Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”.
Ten slotte, als u de dierbare gave ontvangt, dank God in de praktijk. Dank God door iets te doen wat uw dankbaarheid aantoont. De dankbaarheid stelt weinig voor, als die alleen opgewonden woorden doet opborrelen maar vriendelijke daden vermijdt. Echte dankbaarheid zal niet alleen uit woorden bestaan maar ook uit daden. En zo zal aangetoond worden dat ze in waarheid is.
’’Welnu, wat zou ik kunnen doen om God te behagen?” zegt u. Allereerst zou ik denken dat u naar Zijn verloren kinderen zou kunnen zoeken. Dat zal Hem zeker behagen. Ga vanavond en kijk of u niet een van de afgedwaalden kunt vinden, die u misschien bij de kudde terug kunt brengen. Zou u een moeder die haar baby kwijtgeraakt was, niet behagen als u op pad zou gaan om die te zoeken? We willen God behagen. Zoek de verlorenen en breng ze toe.
Als u God wilt behagen, sta vervolgens Zijn arme gelovigen bij. Als u iets van hen afweet, help hen dan. Doe iets voor hen om Christus’ wil. Ik heb een vrouw gekend die altijd iedereen die in een matrozenpak aan haar deur stond, wilde opvrolijken. Ik denk niet dat de helft van degenen die naar haar toe kwamen, ooit op zee geweest was. Maar toch, als zij als matroos aan de deur stonden, zei ze altijd: ”Och, mijn beste jongen was matroos. Ik heb hem jaren niet gezien. Hij is ergens op zee zoekgeraakt. Maar terwille van die beste Jack help ik altijd iedere matroos die aan mijn deur staat”.
Dat is het juiste gevoel, hè? Ik herinner me dat ik, toen ik vanuit mijn bediening op het platteland voor het eerst naar Londen ging, altijd dacht dat ik, als ik een hond of kat uit Waterbeach tegenkwam, die graag eten zou willen geven. Dus, omwille van de liefde van Christus, heb Christus’ behoeftige mensen lief. Steeds wanneer u hen vindt, zeg dan: ’’Mijn Heere was arm en dat bent u ook, en om Zijnentwil zal ik u helpen”.
Als u God wilt behagen, heb verder geduld met de slechten. Verlies uw kalmte niet. Ik bedoel hiermee, dat u niet boos op de ondankbaren en de slechten moet worden. Laat uw boosheid zich geheel verliezen in lofprijzing voor de onuitsprekelijke gave. Behaag God door geduld te hebben met slechte mensen, zoals Hij geduld met u heeft. Maar als u een erg slechte natuur hebt, hoop ik, dat u die, in een ander opzicht, mag verliezen en hem nooit weer terugvinden.
En ten slotte, als u God wilt behagen, verwacht dan, zoals de Thessalonicensen, ’’Zijn Zoon uit de hemelen”. De Heere Jezus komt weder, op dezelfde wijze als Hij heengegaan is. Er is geen houding in Zijn verlosten waarin God meer behagen schept dan in die, die naar de tijd uitziet wanneer ”Hij ten anderen male zonder zonde gezien zal worden door hen, die Hem verwachten tot zaligheid”.
Geliefden, moge God u helpen om zo Zijn Zoon groot te maken. Hem komt alle lofprijzing toe! Laat ons opnieuw ons blij halleluja ten hemel doen stijgen: ”Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”.
Amen.