Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. Hooglied 5:8
Krank zijn – dat is iets verdrietigs. Het zet u aan tot medelijden. Krank zijn van liefde – dat wakkert andere emoties aan, die we nu zullen proberen te verklaren. Zonder twijfel zijn bepaalde krankheden de heiligen eigen; de goddelozen worden er nooit door getroffen. Het is misschien vreemd dat ik het zeg, maar deze krankheden, waarvoor de verfijnde gevoeligheden van Gods kinderen hen bijzonder vatbaar maken, zijn tekenen van een blakende gezondheid.
Wie anders dan de geliefden des Heeren ervaren dat ziek zijn van de zonde waarbij de ziel het begrip overtreding alleen al verafschuwt, onaangedaan is door de betoveringen van de verleider, geen zoetheid vindt in hardnekkige zonden, maar van de gedachte aan ongerechtigheden alleen al walgt? Het zijn dezen, en dezen alleen, die dat ziek zijn van zichzelf gevoelen, waarbij het hart van alle menselijke zekerheid en sterkte walgt, ziek geworden is van zichzelf, van zelfzucht, van zelfverheerlijking, van zelfvertrouwen, en dergelijke. De Heere treft ons steeds meer met een dergelijk ziek zijn van onszelf totdat we dood aan onszelf zijn, aan onze nietige ideeën, onze verheven doelen en onze onheilige begeerten.
Verder is er een tweeledige krankheid van liefde. De eerste soort is die krankheid van liefde die een christen overkomt als hij in vervoering is van de volle vreugde in Jezus. Zoals de bruid, opgetogen door de genegenheid, versmolten door de tederheid van haar Heere, in het vijfde vers van het tweede hoofdstuk van het Hooglied zegt: “Ondersteunt gij mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde.” Met een ziel die verrukt was over de goddelijke gevoelens van gelukzaligheid die uit Christus kwamen en met een lichaam dat nauwelijks de buitengewone uitzinnigheid van verrukking die de ziel bezat, kon dragen, was ze zo blij om de omarming van haar Heere te ervaren dat ze onder dat onweerstaanbare gewicht van haar blijdschap wilde blijven.
Een ander soort krankheid van liefde die zeer verschilt van de eerste, is die waarbij de ziel krank is, niet omdat ze teveel van Chrisms’ liefde heeft, maar omdat ze die liefde momenteel niet voldoende beseft. Ze is krank, niet van blijdschap maar vanwege het verlangen ernaar. Ze is krank, niet van een overmaat aan verrukking maar van het verdriet over een afwezige geliefde.
Voor dit soort krankheid vragen we vanmorgen uw aandacht. Het is allereerst de ziel die verlangt naar het zicht op Jezus Christus in genade. Vervolgens is het dezelfde ziel die het zicht op de genade bezit en verlangt naar het zicht op Jezus Christus in heerlijkheid. In beide gevallen mogen we, precies zoals de bruid, die smachtende woorden ovememen: “Indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.”
1. Laten we allereerst onze tekst bezien als de woorden van EEN ZIEL DIE VERLANGT NAAR HET ZICHT OP JEZUS CHRISTUS IN GENADE.
Wat stelt deze krankheid voor? Het is de krankheid van een ziel die smacht naar gemeenschap met Christus. Die man is een gelovige. Hij hunkert niet naar de zaligheid als een berouwvol zondaar onder het oordeel, want hij is al behouden. Bovendien koestert hij liefde tot Christus en dat weet hij. Hij twijfelt niet aan de aanwijzingen wat betreft de realiteit van zijn genegenheid tot zijn Heere, want u ziet dat het woord “mijn Liefste” gebruikt wordt. En dit zou niet van toepassing zijn als de persoon die spreekt enige twijfel koesterde over haar aandeel. Evenmin twijfelde ze aan haar liefde, want zij noemt haar Bruidegom ’’mijn Liefste”, Het is dus de hunkering van een ziel, niet naar de zaligheid, en zelfs niet naar de zekerheid van de behoudenis, maar naar de vreugde over de huidige gemeenschap met Hem Die het leven van haar ziel. Die alles voor haar ziel is. Het hart hunkert ernaar om nogmaals onder de appelboom gebracht te worden, om daar opnieuw Zijn linkerhand onder haar hoofd te voelen terwijl Zijn rechterhand haar omhelst. Zij weet uit ervaring wat het betekent om in Zijn wijnhuis gevoerd te worden en de liefde als Zijn banier over haar te zien. Daarom roept ze om een hervatting van deze liefdesbezoeken. Het is een hunkering naar gemeenschap.
Christenen kennen geen volkomen vrede, tenzij ze in dichte nabijheid van Christus zijn. Immers, als zij niet dichtbij Jezus zijn, verliezen zij hunvrede. Des te dichter bij Jezus, des te dichter bij de volmaakte rust van de hemel. En des te verder bij Jezus vandaan, des te dichter bij die bruisende zee die de onafgebroken onrust van de goddelozen weerspiegelt. Er is geen vrede voor de mens die zich niet voortdurend aan de voet van het kruis ophoudt. Jezus is onze vrede, en als Hij afwezig is, hebben we ook geen vrede. Ik weet dat wij, gerechtvaardigd zijnde, vrede met God hebben, maar het is wel “door onze Heere Jezus Christus”. Zodat een gerechtvaardigd mens niet zelf de vruchten van de rechtvaardigmaking kan plukken, als hij niet blijft in Christus Jezus, de Heere en Schenker des vredes. Een christen zonder gemeenschap met Christus verliest heel zijn levenen al zijn energie. Dan lijkt hij wel dood. Hoewel hij behouden is, lijkt hij daar als een logge boomstam:
“His soul can neither fly nor go
To reach eternal joys.”
Hij leeft zonder opgewektheid, ja wat meer is, hij leeft zonder bezieling totdat Jezus komt. Wanneer de Heere echter met gevoel Zijnliefde in onze harten stort, dan ontsteekt Zijn liefde de onze. Dan springt ons bloed op van vreugde in onze aderen, zoals Johannes de Doper in de buik van Elizabet. Als het hart dichtbij Jezus is, klopt dat hevig. Want aangezien Jezus in dat hart woont, is het vol leven, vol energie en vol kracht. Vrede, levenslust, energie – dit is allemaal afhankelijk van de voortdurende vreugde over de gemeenschap met Christus Jezus. De ziel van een christen kan nooit weten wat vreugde in waarheid betekent, behalve wanneer zij, als Maria, aan de voeten van Jezus zit.
Geliefden, alle genietingen van het leven betekenen niets voor ons. We hebben ze allemaal in onze smeltkroes gesmolten en zijn erachter gekomen dat ze niet meer dan afval waren. U en ik hebben wereldse ijdelheden beproefd, maar die kunnen ons geen weldoening voldoening schenken. Ja, zij geven zelfs nog geen stukje vlees om onze honger te stillen. In een staat van ongenoegen over alle vergankelijke zaken hebben we door goddelijke genade geleerd dat niemand dan Jezus, niemand dan Jezus onze zielen kan verheugen.
filosofen zijn gelukkig zonder muziek”, heeft iemand eens gezegd. Christenen zijn gelukkig zonder wereldse zaken. Christenen die opgaan in de dingen van deze wereld zullen zichzelf beklagen als zijnde naakt, arm en nooddruftig, als hun Zaligmaker niet met hen is. U die ooit gemeenschap met Christus gesmaakt hebt, zult spoedig weten waarom een ziel naar Hem verlangt. Wat de zon is voor de maan, wat de maan is voor de nacht, wat de dauw is voor een bloem, zo is Jezus Christus voor ons. Wat brood is voor de hongerige, wat kleding is voor de naakte, wat een schaduw van een zware rotssteen is voor een reiziger in een dorstig land, zo is Jezus Christus voor ons. Wat de tortelduif is voor zijn wijfje, wat een man is voor zijn vrouw, wat het hoofd is voor het lichaam, zo is Jezus Christus voor ons. En daarom, als we Hem niet hebben, ja als we ons er niet bewust van zijn dat we Hem hebben; als we niet één met Hem zijn, ja als we niet bewust één met Hem zijn, dan is het geen wonder dat onze geest het uitroept met de woorden van het Hooglied:
”Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.” Aldus de aard van dit krank zijn van liefde.
Voordat we op het volgende punt overgaan, mogen we er echter nog van zeggen dat het gaat om een krankheid waaraan een zegen verbonden is:‘‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.” Daarom worden zij uitermate gezegend die dorsten naar de Rechtvaardige, naar Hem Die op het allervolmaaktst pure, zuivere, vlekkeloze gerechtigheid belichaamt. Zalig is die honger, want die komt van God en draagt een zegen in zich. Want al kan ik niet die zaligheid in de volle bloei van het vervuld zijn bezitten, het op één na beste is diezelfde zaligheid in de prille knop van het leeg zijn, totdat ik vol ben met Christus. Al kan ik me niet voeden met Jezus, het zal de deur naast de hemel zijn om naar Hem te mogen hongeren en dorsten. Er zit een heiligheid aan die honger, aangezien die tussen de zaligsprekingen van onze Heere glinstert.
Toch is het een krankheid, geliefden, die ondanks de zegen veel pijn veroorzaakt. Wie hunkert naar Jezus, zal niet tevreden met iets anders zijn. Hij zal ontdekken dat de lekkernijen hun zoetheid verloren hebben, de muziek haar melodie, het licht zijn felheid. En het leven zelf zal voor hem verduisterd worden door de schaduw des doods, totdat hij zijn Heere vindt en zich in Hem verheugen kan.
Geliefden, u zult ontdekken dat dit dorsten, deze krankheid, als het u ooit te pakken krijgt, gepaard gaat met grote heftigheid.Het verlangen is vurig, zoals houtskolen van een jeneverbes. U hebt vast wel gehoord dat de honger door stenen muren heen kan breken. En stenen muren houden ook geen ziel gevangen die naar Christus verlangt. Stenen muren, ja zelfs de sterkste natuurlijke barrières, kunnen een hart dat krank is van liefde niet bij Jezus vandaan houden. Ik waag te beweren dat de verzoeking van de hemel zelf, als die de gelovige zonder zijn Christus aangeboden zou worden, hem niets waard zou zijn. En aan de pijnen der hel, als die verdragen zouden kunnen worden, zou een ziel die krank is van liefde zich met blijdschap wagen, als hij Christus daar maar zou vinden. Zoals geliefden soms praten over het doen van onmogelijke dingen voor hun schone, zo zal een ziel die op Christus gericht is, zeker lachen om iedere onmogelijkheid, uitroepend: “Het zal geschieden.” Ze zal de moeilijkste taak aandurven, opgewekt de gevangenis in gaan en verheugd de dood in, als zij daar haar Liefste maar kan vinden. Zo wordt haar krank zijn van liefde vervuld met Zijn aanwezigheid. Dit is wellicht voldoende voor wat betreft een beschrijving van de krankheid die hier bedoeld wordt.
2. Wat zijn er de oorzaken van dat de ziel van een mens krank is van liefde voor Christus? U moet begrijpen dat het de afwezigheid van Christus is die deze krankheid veroorzaakt in een gemoed dat de kostbaarheid van Zijn aanwezigheid echt begrijpt. De bruid was erg eigenzinnig en nukkig geweest. Ze had haar klederen uitgetrokken en was gaan rusten, een vadsige, luie rust, toen haar Liefste ineens op de deur klopte. Hij sprak: “Doe Mij open, Mijn Liefste! want Mijn hoofd is vervuld met dauw. Mijn haarlokken met nachtdruppels.” Ze was echter te lui om wakker te worden om Hem binnen Ie laten. Ze voerde verontschuldigingen aan: “Ik heb mijn rok uitgetrokken, hoe zal ik hem weer aantrekken? Ik heb mijn voeten gewassen, hoe zal ik ze weer bezoedelen?” Haar Liefste stond te wachten, en omdat ze niet opendeed, trok Hij Zijn hand van het gat de deur, en toen werd haar ingewand ontroerd om Zijnentwil.
Ze ging naar de deur om die te openen en tot haar verbazing drupten haar handen van mirre, en haar vingers van vloeiende mirre, op de handvaten van het slot. Dat was het teken dat zij er was geweest, maar Hij was weg. Nu begon ze zich te haasten om Hem te zoeken. Ze zocht de hele stad af, maar ze vond Hem niet. Haar ziel ging uit. Ze riep Hem, doch Hij antwoordde haar niet. En de wachters, die haar bij het zoeken hadden moeten helpen, sloegen haar en namen haar sluier van haar. Om die reden is zij nu op zoek, omdat ze haar liefste kwijt is. Ze had Hem vast moeten houden en Hem niet weg laten gaan. Hij is echter afwezig en zij is krank van liefde totdat ze Hem vindt.
Naast een besef van Zijn afwezigheid is er ook een bewustzijn van gemaakte fouten. Iets in haar leek te zeggen: “Hoe heb je Hem weg kunnen sturen? Die hemelse Bruidegom, Die klopte en met kracht smeekte, hoe heb je Hem daarbuiten kunnen laten staan in de kilte van de nacht? O wreedaard! Stel dat je voeten bij het opstaan waren gaan bloeden! Stel dat je hele lichaam door de koude wind versteend was, toen je over de vloer liep! Stel dat het met Zijn liefde voor jou vergeleken was!” En daarom snakt ze ernaar om Hem weer te zien, zodat ze haar liefde in tranen kan uitzeggen en Hem kan vertellen hoe boos ze op zichzelf is, dat ze Hem zo slap had vastgehouden en Hem zo gemakkelijk had laten gaan.
Hiermee gepaard gaat ook een grote hopeloosheid, omdat Hij weg was. Voor enige tijd was ze gerust geweest in Zijn afwezigheid. Dat donzige bed en die warme sprei hadden haar rust gegeven, een valse, een onbarmhartige en een goddeloze rust. Maar ze is nu opgestaan, de wachters hebben haar geslagen, haar sluier is weg en zonder vrienden staat de prinses daar verlaten in de straten van Jeruzalem. Haar ziel versmelt van verlangen en ze stort van binnen haar hart uit als ze hunkert naar haar Heere. “Geen liefde behalve mijn liefde, geen heer behalve mijn Heere”, zegt ze snikkend met betraande ogen. Want niemand anders kan haar hart behagen of haar verlangen stillen.
Geliefden, bent u nooit in zo’n staat geweest dat uw geloof begon te verslappen en uw hart en uw geest u ontvielen? Juist op dat moment smachtte uw ziel naar Hem. U kon het zonder Hem af toen mijnheer Vleselijke Gerustheid in huis was en u onthaalde. Echter, toen hij met zijn huis door vuur verbrand was, kwam die oude liefde weer terug. U wilde Christus en u was pas voldaan toen u Hem opnieuw gevonden had.
Dit alles is het kenmerk van ware liefde en dit is precies de essentie van elk verlangen. Als ze Hem niet liefgehad had, dan zou Zijn afwezigheid haar niet krank gemaakt hebben en haar berouw haar niet hebben laten treuren. Als ze Hem niet liefgehad had, dan zou ze geen pijn, noch verlies van moed, geleden hebben vanwege Zijn afwezigheid. Maar ze had Hem wél lief, vandaar dit krank zijn. Het is iets kostelijks om te mogen weten dat we, wanneer we de gemeenschap met Christus kwijtgeraakt zijn. Hem toch liefhebben. “’Ja, Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U liefheb.’ Ik heb U verloochend. Ja, op het moment van uw smart zei ik: ‘Ik ken de Mens niet.’ Ik heb gevloekt en gezworen opdat de mensen zouden denken dat ik geen volgeling van U was. Maar toch weet Gij alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb.”
Als u dit gevoelt, geliefden, zal het besef dat u liefheeft weldra zo’n intens verlangenin u bewerken dat uw ziel niet eerder tevreden zal zijn totdat u die liefde in aanwezigheid van de Meester kunt uitspreken. Als teken van vergeving zal Hij tot u zeggen: “Weid Mijn schapen”.
Ik twijfel er niet aan dat er in dit krank zijn ook een zekere mate van angst heeft gezeten. Treurende vrouw! Ze was ontzettend bang dat ze Hem niet meer zou vinden. Ze was in de stad rondgegaan.
Waar zou Hij toch kunnen zitten? Ze had Hem op de muren gezocht en op de wallen, maar daar was Hij niet. In ieder voorschrift, in ieder genademiddel, in verborgen en in openbare gebeden, in het Heilig Avondmaal en in het lezen van het Woord had ze Hem gezocht, maar daar was Hij niet. En nu was ze vreselijk bang dat Hij Zijn aanwezigheid misschien aan anderen bekend zou maken, maar nooit meer aan haar. En wanneer ze spreekt, merkt u dat er veel vrees in haar woorden schuilt. Ze zou niet aan anderen gevraagd hebben om het Hem te vertellen als ze zelf enige hoop had dat ze Hem zelf zou ontmoeten. “Indien gij Hem vindt”, lijkt ze te zeggen, “o gij oprecht bekeerden, gij die de ware genadige dochters van Jeruzalem zijt; als Hij zich aan u vertoont, al vertoont Hij Zich misschien niet aan mij, bewijs me dan deze gunst: zeg Hem, dat ik krank van liefde ben.” Ofschoon ze heel wat angst heeft, koestert ze niettemin nog hoop. Ze voelt dat Hij haar nog moet liefhebben, want waarom zou ze anders een bericht sturen? Ze zou dat lieflijke bericht zeker niet aan een meedogenloos, onvermurwbaar mens sturen: “Wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.” Ze herinnerde zich dat haar doordringende ogen Hem het hart genomen hadden. Ze herinnerde zich dat een beweging van haar hand Hem het hart genomen had, dat een traan in haar ogen al Zijn wonden opnieuw geopend hadden. Ze denkt: “Misschien heeft Hij me nog net zo lief als vroeger. Mijn weeklacht zal Hem kluisteren. Mijn kermen zal Hem binden en Hem tot mijn hulp bewegen.” Daarom zendt ze Hem dit bericht: “Wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.”
Om de oorzaken van dit krank zijn van liefde in een paar woorden samen te vatten, komt de hele zaak niet voort uit een relatie? Zij is Zijn bruid. Kan de bruid gelukkig zijn zonder haar geliefde Bruidegom? Het komt voort uit een verbintenis; zij is deel van Hem. Kan de hand gelukkig en gezond zijn als de stromen van leven niet uit het hart en het hoofd vloeien?
Terwijl ze tere wijze haar afhankelijkheid beseft, voelt ze dat ze alles aan Hem te danken heeft en alles van Hem ontvangt. Als de fontein dan afgesneden wordt, als de stromen opdrogen, als de grote bron van alles van haar weggenomen wordt, dan kan ze toch alleen maar krank zijn?
En bovendien is er een leven en een natuurin haar die haar krank maken. Er is een leven als het leven van Christus, ja, haar leven is in Christus; het is met Christus verborgen in God. Haar natuur is een deel van de goddelijke natuur; ze is de goddelijke natuur deelachtig.
En verder leeft ze in gemeenschap met Jezus. En als dit lid als het ware van het lichaam gescheiden is, kronkelt het als een worm die doormidden gehakt is, en hunkert ernaar terug te keren tot waar het vandaan kwam.
Dit zijn de oorzaken ervan. U zult mijn preek vanmorgen wel niet begrijpen en denken dat ik sta te ijlen, tenzij u geestelijke mensen bent. “Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hijzelf wordt door niemand onderscheiden.”
3. Wat voor pogingen zullen dergelijke zielen die krank zijn van liefde ondernemen? Een ziel die krank is van liefde tot Christus zal Hem allereerst haar verlangens toezenden. Soms gebruiken mensen duiven om hun berichten te versturen. En wat voor soort postduiven gebruiken ze dan? Het heeft geen zin om een duif naar een andere plaats te sturen dan waar hij vandaan kwam. Mijn verlangens naar Christus kwamen bij Hem vandaan en daarom zullen zij altijd terug gaan naar de plaats waar ze vandaan kwamen. Ze weten de weg naar hun eigen duiventil. Daarom zal ik Hem mijn zuchten en mijn kermen, mijn tranen en mijn weeklagen toezenden. Ga maar duiven, met snelle vleugelslag, en zeg Hem aan, dat ik krank ben van liefde.
Daarna zou ze haar gebeden zenden. Och, ik denk dat ze van haar verlangens zou zeggen: “Ze zullen Hem nooit bereiken.” Toch zal ze hen zenden, of ze Hem bereiken of niet. En wat haar gebeden betreft, dat zijn net pijlen. Vroeger werden er berichten in belegerde steden geschoten, vastgebonden aan een pijl. Zo bindt zij haar verlangens vast aan de pijl van haar gebeden en schiet ze weg met de boog van haar geloof. Ze is bang dat ze Hem nooit zullen bereiken, want haar boog hangt slap en ze weet niet hoe ze die met haar krachteloze handen moet spannen.
Dus wat gaat ze dan doen? Ze is in de straten rondgegaan, ze heeft de middelen gebruikt, ze heeft er alles aan gedaan. Ze heeft haar hart uitgestort en haar ziel leeggestort in haar gebeden. Ze zit onder de verwondingen totdat Hij haar geneest. Ze is als een hongerige mond totdat Hij haar vult. Ze is als een lege beek totdat Hij haar weer bijvult.
Daarom gaat ze nu naar haar vriendinnen en zegt: “Indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.” Dit is gebruik maken van de voorbeden van de heiligen. Het is ongeloof dat zij dit laat gebruiken, maar toch zit er een beetje geloof in haar ongeloof. Het was wel ongeloof, maar geen verkeerd geloof. Er zit kracht in de voorbeden van de heiligen. Niet van de gestorven heiligen – zij hebben er in de hemel genoeg aan om tot Gods eer te zingen zonder voor ons te bidden – maar van de heiligen op aarde. Zij kunnen onze zaak bepleiten. Een koning heeft zijn gunstelingen, hij heeft zijn schenkers; hij heeft enkelen die zeer vertrouwd met hem mochten worden. Geef mij maar een deel in de gebeden van een heilige. Ik heb naast God het succes dat mij gegeven is te danken aan een aantal zielen in iedere hoek van de aarde die voor mij bidden. Niet alleen u, maar er zijn er in ieder land die mij niet vergeten als ze in hun smeekbeden naderen. O, we zijn zo rijk als we de gebeden van de heiligen hebben! Wanneer het wel met u is, spreek voor mij dan tot de Aanvoerder van het heerleger. En als Hij tot u zegt: “Wat is de boodschap?”, dan heb ik geen andere boodschap dan die van de bruid: “Dat ik krank ben van liefde.” Laat een ieder van u die een hechte band met Jezus heeft, een boodschapper zijn, een hemelse gezant tussen hunkerende zielen en hun Heere. Wat zult gij Hem aanzeggen? Dat wij krank zijn van liefde. En u die niet zo tot Hem kunt gaan, zoek toch de hulp en bijstand van anderen.
Maar toch, zoals ik al heb gezegd, is dit ongeloof en geen verkeerd geloof, want hoeveel beter zou het voor haar geweest zijn om het zelf aan Hem te vertellen. “Maar”, zegt u, “ze kon Hem niet vinden.” Inderdaad, maar als ze geloof gehad had, dan zou ze geweten hebben dat haar gebeden dat wel zouden kunnen. Want onze gebeden weten waar Christus is, wanneer wij dat niet weten. Of eigenlijk: Christus weet waar onze gebeden zijn en wanneer wij Hem niet kunnen zien, bereiken ze Hem toch. Iemand die een kanon afschiet, mag niet verwachten dat hij de hele baan van de kogel kan zien. Als hij zijn kanon goed gericht heeft en het afvuurt, komt er waarschijnlijk dichte damp, maar het schot zal toch doel treffen. Als uw hart door goddelijke genade naar Christus hunkert – u mag erop vertrouwen, hoe dicht de damp ook is – dan zal de kogel van uw gebed de poorten van de hemel bereiken, al weet u niet precies hoe of waar.
Wees echter bereid om zelf tot Christus te gaan. Het is goed en wel als uw broeders en zusters willen gaan, maar ik denk dat hun passende antwoord op uw vraag met de woorden van de vrouwen in het zesde hoofdstuk, het eerste vers, zou zijn: “Waar is uw Liefste heengegaan, o gij schoonste onder de vrouwen? Waarheen heeft uw Liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken?” Zij zullen Hem niet vóór ons zoeken, zeggen zij, maar zij kunnen Hem mét ons zoeken. Zes paar ogen zien soms meer dan één. En evenzo, als vijf of zes christenen in gemeenschap de Heere zoeken, in een gebedssamenkomst of aan Zijn tafel, dan is het zeer aannemelijk dat ze Hem ook zullen vinden. Wij zullen Hem met u zoeken.
4. Zalig krank zijn van liefde! We hebben de aard ervan, de oorzaken en de pogingen die een ziel daaronder onderneemt gezien. Laten we nu letten op de vertroosting die bij een dergelijke staat hoort.
Kort gezegd is het dit: u zult vol worden. Het is onmogelijk dat Christus u naar Hem doet hunkeren zonder dat Hij van plan is Zich aan u te geven. Het is zoals wanneer een belangrijk man een maaltijd aanricht. Hij zet eerst de borden op tafel en daarna komt het vlees. Uw verlangens en begeerten zijn de lege borden waar het vlees op moet. Is het aannemelijk dat Hij met u de spot wil drijven? Zou Hij de borden daar neergezet hebben als Hij niet van plan was ze met Zijn ossen en Zijn gemeste dieren te vullen? Hij laat u hunkeren en Hij zal uw hunkering zeker stillen.
Vergeet verder niet dat Hij Zich des te eerder aan u zal geven vanwege het bittere van uw verlangens. Des te meer uw hart bedroefd wordt door Zijn afwezigheid, des te korter zal die afwezigheid zijn. Als u maar een greintje voldoening zonder Christus kent, dan zal dat u langer laten talmen. Maar als uw ziel naar Hem hunkert totdat uw hart op het punt staat te breken, totdat u roept: “Waarom vertoeft Hij? Waarom dralen Zijn wagens zo lang te komen?”, wanneer uw ziel bezwijkt van verlangen totdat uw Liefste tot u spreekt en u van uw jeugd af aan bereid bent te sterven, dan zal Hij binnen niet al Ie lange tijd de sluier van Zijn geliefde gezicht wegnemen. En uw zon zal met genezing onder Zijn vleugelen opgaan. Moge dat u vertroosten.
En wanneer Hij dan komt, want dat zal gebeuren, wat zal dat zoet zijn. Het lijkt wel alsof ik de smaak ervan nu al in mijn mond heb, terwijl de volheid van het feest nog moet komen. Er ligt zoveel vreugde in de gedachte alleen al dat Hij zal komen, dat deze gedachte zelf het voorspel, de voorsmaak is op die zalige begroeting.
Wat? Zal Hij opnieuw tot mijn hart spreken? Zal ik opnieuw met Hem tot de specerijen afgaan? Zal ik met Hem temidden van de bomen wandelen terwijl de bloemen hun zoete geur verspreiden? Jazeker! Jazeker! En zelfs nu voelt mijn geest Zijn aanwezigheid al door het vooruitzicht: “Eer ik het wist, zette mij mijn ziel op de wagens van mijn vrijwillig volk.” U weet hoe zoet het in het verleden was. Geliefden, wat hebben sommigen van ons meegemaakt. Och, of het in het lichaam of buiten het lichaam geschied is, weet ik niet – God weet het. Wat een opgangen! Spreek van adelaarsvleugelen – dat zijn aardse wieken en kunnen niet vergeleken worden met de vleugels waarmee Hij ons van de aarde droeg. Spreek van opgaan tot boven de wolken en sterren – zij werden ver, ver achtergelaten. We kwamen het verborgene binnen, aanschouwden het onzichtbare, leefden in het onvergankelijke, dronken in het onuitsprekelijke en waren gezegend met de volheid van God in Christus Jezus, ons mede gezet hebbend in de hemel.
Welnu, dit alles zal weer gebeuren. “Ik zal u weer zien, en uw hart zal zich verblijden.” “Een kleine tijd, en gij zult Mij niet zien; en weer een kleine tijd, en gij zult Mij zien.” “In een kleine toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser.” Denk hieraan. Ja, we ontvangen zelfs in dit krank zijn van liefde vertroosting. Ons hart, hoewel krank, is nog steeds heel, terwijl we hijgen en smachten naar de Heere Jezus.
“O love divine, how sweet thou art,
When shall I find my willing heart
All taken up with thee?
I thirst, I faint, I die to prove
The fullness of redeeming love…
The love of Christ to me.”
2. En nu het tweede punt, zo beknopt als we kunnen. Dit krank zijn van liefde kan gezien worden in EEN ZIEL DIE VERLANGT NAAR HET ZICHT OP JEZUS IN ZIJN HEERLIJKHEID.
1. We zullen nu de klachtzelf een ogenblik bezien. Deze kwaal is niet slechts een hunkeren naar de gemeenschap met Christus die men op aarde genoten heeft. Deze krankheid volgt in het algemeen daarna:
“ When I have tasted of the grapes,
I sometimes long to go
Where my dear Lord the vineyard keeps
And all the clusters grow.”
Het is de genieting van de eerstelingen van Eskol, die ons doen verlangen om in het gezegende land voor de troon van God onder onze eigen wijnstok en onze eigen vijgenboom te zitten.
Geliefden, deze krankheid wordt door bepaalde opvallende symptomen gekenmerkt. Ik zal u zeggen wat ze zijn. Er is een liefhebben, een hunkeren, een verafschuwen en een versmachten. Zalig is de ziel die deze dingen uit ervaring kent. Er is een liefhebben,waarbij het hart Jezus aankleeft.
“Do not I love Thee from my soul?
Then let me nothing love:
Dead he my heart to every joy
When Jesus cannot move.”
Wat een besef van Zijn schoonheid, wat een bewondering voor Zijn bekoring, wat een bewustzijn van Zijn oneindige volmaaktheid! Ja, grootheid, goedheid en liefelijkheid verenigen zich in één glansrijke straal om de ziel te bekoren, totdat ze zo van Hem verrukt is dat ze het met de bruid uitroept: “Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste; ja, zulk een is mijn Vriend, gij dochters van Jeruzalem!” Dit is een zoet liefhebben – een liefde die het hart bindt met ketenen van meer dan zijden zachtheid, en die toch onbuigzamer zijn dan diamant.
Vervolgens is er een hunkeren. Ze heeft Hem zo lief dat ze het niet kan verdragen om zonder Hem te zijn. Ze hijgt en snakt naar Hem. U weet dat dit de eeuwen door met de heiligen zo gegaan is. Wanneer ze maar begonnen lief te hebben, gingen ze ook altijd naar Christus verlangen. Johannes, de meest liefhebbende geest, is de opsteller van deze woorden, die hij zo vaak gebruikt: “Kom haastig, ja, kom haastig.” “Kom haastig” zal zeker de vrucht van oprechte liefde zijn. Luister maar hoe de bruid het zegt: “Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten van mijn moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen, ook zouden zij mij niet verachten.” Ze hunkert ernaar om Hem vast te houden. Ze kan haar lied met niets anders besluiten dan met deze woorden: “Kom haastig, mijn liefste! en wees Gij gelijk een ree, of gelijk een welp der herten op de bergen der specerijen.” Er is een hunkeren om met Christus te zijn. Ik zou geen cent voor uw godsdienst geven als u er niet naar hunkert om met het voorwerp van uw hartelijke liefde te verkeren.
Verder komt er een verafschuwen. Wanneer een mens krank is van de eerste liefde, dan verafschuwt hij niet. Dan is het: “Ondersteunt gij mij met de flessen, versterkt mij met de appelen.” Wanneer een mens Christus heeft, kan hij ook van andere dingen genieten. Maar wanneer een mens naar Christus verlangt en Christus zoekt, dan verafschuwt hij al het andere. Hij kan er dan niets anders bij hebben.
Dit is mijn boodschap tot Jezus: “Zeg Hem” – wat? Dat ik kronen en hoeden wil? Kronen en hoeden zijn mij niets waard. Dat ik rijkdom, gezondheid en sterkte wil? Ze zijn allemaal op hun manier goed. Nee – “Zeg Hem, zeg de Liefste van mijn ziel, dat ik naar Hemzelf smacht. Zijn gaven zijn goed. Ik zou er dankbaarder voor moeten zijn dan ik nu ben, maar laat me Zijn aangezicht zien. Laat me Zijn stem horen. Ik ben krank van liefde en niets anders kan mij bekoren. Al het andere staat mij erg tegen.”
En dan is er ook nog een versmachten. Aangezien ze de vereniging met Christus niet kan verkrijgen, ze Hem nog niet op Zijn troon kan zien, noch Hem van aangezicht tot aangezicht aanbidden, is ze krank totdat het wél kan. Want een hart dat zo op Christus gericht is, zal in de wijken en in de straten rondgaan, nergens rust vindend totdat ze Hem vindt. Zoals een naald als die eenmaal magnetisch gemaakt is, pas tot rust komt als ze de pool gevonden heeft, zo zal het hart dat eenmaal tot Christus bekeerd is, pas voldaan zal zijn als ze in Christus rust – ook op Hem rust in de volheid van die zalige aanschouwing voor de troon. Dit is de aard van het krank zijn van liefde.
2. Wat is het oogmerk ervan? “Wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.” Waar is de krankheid echter voor?
Geliefden, wanneer u en ik naar de hemel willen gaan, dan hoop ik dat het om de ware krankheid van liefde gaat. Ik betrap me er soms op dat ik wil sterven en in de hemel zijn vanwege de rust daar. Maar is dat geen lui verlangen? Het is een trage wens die me naar rust doet hunkeren. Misschien hunkeren we naar de gelukzaligheid van de hemel – de harpen en de kronen. Er ligt daar een klein beetje zelfzucht in, hè? Geoorloofd, dat geef ik toe, maar is het toch niet een beetje egoïstisch? Misschien hunkeren we ernaar om geliefde kinderen, geliefde vrienden te zien die ons zijn voorgegaan. Er is echter weinig van het aardse daar. De ziel mag zo krank zijn als ze wil, zonder berisping, wanneer ze maar krank is om met Jezus te zijn. U mag uw hart hieraan ophalen, het zonder zonde of dwaasheid tot het uiterste doorvoeren.
Waarom ben ik krank van liefde? Om de paarlen poorten? Nee, maar om de parels die in Zijn wonden zijn. Waarom ben ik krank? Om de straten van goud? Nee, maar om Zijn hoofd dat net zulk fijn goud is. Om de melodie van de harpen en het engelengezang? Nee, maar om de melodieuze klanken die uit Zijn dierbare mond komen. Waarom ben ik krank? Om de nectar die de engelen drinken? Nee, maar om de kussen van Zijn lippen. Om het manna waarop de hemelse zielen teren? Nee, maar om Hemzelf, Die de spijs en de drank van Zijn heiligen Zelf is. Mijn ziel smacht ernaar om Hem te zien.
O, wat een hemel om naar te kijken! Wat een genot om met de Mens, de God, te spreken Die voor mij gekruisigd werd. Om mijn hart voor Hem uit te schreien. Om Hem te zeggen hoe lief ik Hem heb, want Hij heeft mij liefgehad en Zijn leven voor mij gegeven. Om mijn naam te lezen, geschreven in Zijn handen en in Zijn zijde, ja, om Hem te laten zien dat Zijn Naam met onuitwisbare letters in mijn hart geschreven staat. Om Hem te omhelzen – o, wat een omhelzing zal dat zijn als het schepsel zijn God zal omhelzen! Om voor eeuwig dichtbij Hem te zijn, zodat er geen twijfel, geen angst, geen afdwalende gedachte tussen mijn ziel en Hem kan komen.
“For ever to behold Him shine,
For evermore to call Him mine,
And see Him still before me;
For ever on His face to gaze,
And meet His full assembled rays,
While all the Father He displays
To all the saints in glory.”
Naar wat anders zou onze geest hunkeren? Voor wereldlingen lijkt hel iels leegs, maar voor christenen is dit de hemel, samengevat in een enkel woord: “Om met Christus te zijn”, want dat is verreweg beter dan alle blijdschap van de wereld. Dit is dan het oogmerk van dit krank zijn van liefde.
3. Wat zijn verder de opwekkingen tot deze krankheid? Wat is het toch dat een christen doet verlangen om thuis bij Jezus te zijn? Het kunnen vele zaken zijn.
Toch zijn het soms maar erg kleine dingen waardoor een christen naar huis gaat verlangen. U kent het verhaal van die Zwitserse soldaten wel, die wanneer zij bij een buitenlands leger in dienst zijn gegaan, nooit de kapel de “Ranz des vaches” – “Het lied van de koeien” – mogen laten spelen. Want zodra een Zwitser het lied van de koeien hoort, denkt hij aan zijn geliefde Alpen, de bellen om de nek van de koeien, de eigenaardige roep van de herdersjongens als zijn van de bergtoppen elkaar toezingen. Dan worden zij krank en ziek van heimwee. Dus als u verbannen zou worden, als u tot gevangene of slaaf gemaakt zou worden, wel, dan zou het horen van een van de aloude liederen van Engeland uw geest wellicht doen verkwijnen. Soms hoor ik zingen:
“Jerusalem! my happy home!
Name ever dear to me;
When shall my labours have an end,
In joy, and peace, and thee?”
Dan zou ik het wel wil uitroepen: “Gij dochters vanJeruzalem! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde.” Het is het lied van thuis dat heimwee met zich meebrengt.
Wanneer wij ons herinneren wat Hij vroeger voor ons betekende, wat voor zoete bezoeken we van Hem gekregen hebben, dan hunkeren we ernaar om altijd bij Hem te zijn. En bovendien, wanneer we in Zijn nabijheid verkeren, wanneer onze ziel overloopt van vreugde van Zijn genietingen, wanneer de diepe wateren van Zijn liefde over de masttop van onze hoogste gedachten gestroomd zijn en het schip van onze geest ten ondergegaan is, midden in een oceaan van verrukkingen gezonken, dan is haar meest verheven, maar diepste gedachte: “Och, mocht ik maar altijd bij Hem zijn, in Hem zijn, zijn waar Hij is, zodat ik Zijn heerlijkheid zou kunnen aanschouwen – de heerlijkheid die de Vader Hem gegeven heeft en die Hij mij gegeven heeft, opdat ik één met Hem mag zijn, tot in alle eeuwigheid.” Ik geloof echt, geliefden, dat al het bittere en al het zoete een christen vormen, wanneer hij in een gezonde staat verkeert, hunkerend naar Christus. Het zoete doet hem watertanden naar nog meer zoet en het bittere doet hem snakken naar de tijd waarin het laatste restje hitlerheid voorbij zal zijn. Uitputtende verzoekingen, net zoals opgetogen genietingen, bepalen allemaal de geest in de vlucht naar Jezus.
4. Welnu, wat is het geneesmiddel tegen dit krank zijn van liefde? Is het een krankheid waar een speciaal medicijn voor is? Er is slechts een geneesmiddel voor dat ik ken, maar er zijn ook enkele pijnstillers voor. Een mens die hunkert naar Christus, die verlangt om bij Hem te zijn en naar een beter land snakt, zal zingen wat wij zojuist gezongen hebben:
“Father, I long, I faint to see
The place of Thine abode.”
Hij wil zijn verlangen verwezenlijkt zien voordat de dorst van zijn koorts gelest is. Er bestaan een paar pijnstillers en die zal ik bij u aanbevelen. Een voorbeeld hiervan is een sterk geloof dat zich van de dag des Heeren en de aanwezigheid van Christus bewust is, zoals Mozes het beloofde land en de mooie erfenis zag toen hij op de hoogten van ik berg Pisga stond. Als u niet in de hemel komt wanneer u het wilt, kunt u misschien datgene bereiken wat aan de hemel grenst, en dit ondersteunt u misschien een kleine tijd. Als u Christus niet van aangezicht tot aangezicht te zien krijgt, is het een gezegende tijdelijke oplossing om Hem in de Schriften te zien en naar Hem door de spiegel van het Woord te kijken.
Dit zijn pijnstillers, maar ik waarschuw u, ik waarschuw u ervoor. Ik bedoel niet dat ik u ervan weerhoud – maak er gebruik van wanneer u maar kunt – maar ik waarschuw u ervoor niet te verwachten dat dit het krank zijn van liefde zal genezen. Het zal u verlichting geven maar het zal u ook nog meer krank maken. Want wie van Chirislus leeft, krijgt meer honger naar Christus. Zoals een mens die voldaan is, niets meer wil wanneer hij Christus ontvangt. Op die manier zal hij nooit dorsten. Toch wil hij steeds meer, meer, meer en meer van Christus. Van Christus leven is als zeewater drinken: des te meer je ervan drinkt, des te meer dorst je krijgt. Er ligt voldoening in het vlees van Christus, want u zult nooit hongeren, behalve daarnaar. Maar des te meer je ervan eet, des te meer wil je ook. En wie de stevigste eter is en het meeste gegeten heeft, heeft er ook de meeste trek in.
O, dit is vreemd, maar het is zo. Datgene waarvan we zouden denken dat het de krankheid zou wegnemen, en waaronder de ziel het beste zou kunnen toeven, is juist wat de krankheid steeds erger maakt. Toch is er een geneesmiddel, er is een geneesmiddel en u zult het weldra ontvangen: een zwart drankje met een parel erin, een zwart drankje, de Dood genaamd. U zult ervan drinken maar u zult niet merken dat het bitter is, want u zult het verslinden tot overwinning. Er zit ook een parel in, erin versmolten. Jezus is gestorven, net als u, en als u ervan gedronken hebt, zal die parel alle nadelige gevolgen van dat vreselijke drankje wegnemen. U zult het uitroepen: “Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?” Wanneer u dat zwarte drankje eenmaal gedronken hebt, bent u voor eeuwig beveiligd tegen dat krank zijn van liefde. Want waar bent u dan? Geen pelgrimsreis, geen uitputtende vlucht door het koude hemelruim. U bent met Hem in het paradijs. Hoort u dat? U bent met Hem in het paradijs, om nooit meer van Hem gescheiden te worden, geen moment. Nooit meer een afdwalende gedachte te koesteren, niet één. Nooit meer uw liefde te voelen tanen of verkoelen. Nooit meer aan Zijn liefde voor u te hoeven twijfelen. Nooit meer gekweld en verzocht te worden door te hunkeren naar iets wat u niet kunt zien. U zult bij Hem zijn, waar Hij is:
“From a world of grief and sin.
With God eternally shut in.”
Geliefden, laat ons tot dat moment ernaar streven om dichtbij het kruis te leven. Dite twee bergen, Golgotha en Sion, staan recht tegenover elkaar. Het oog van het geloof kan de kloof soms bijna overbruggen. En het liefdevolle hart zal door een of ander diep, ondoorgrondelijk geheimenis vaak zijn zoetste vervoeringen van vreugde en gezelschap van zijn smarten ervaren. Zo heb ik voldoening gevonden in de woorden van een gekruisigde Jezus, die alleen nog overtroffen kan worden door de voldoening die ik nog moet vinden in de fonkelende ogen van dezelfde, verheerlijkte Jezus. Ja, dezelfde Jezus! Dat hebben de engelen op de Olijfberg goed gezegd: “Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijk gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.” Deze Jezus! Mijn ziel drinkt deze woorden in, mijn lippen doen niets liever dan ze te herhalen. Deze Jezus!
“If in my soul such joy abounds,
While weeping faith explores His wounds,
How glorious will those sores appear,
When perfect bliss forbids a tear!
Think, O my soul, if ’tis so sweet
On earth to sit at Jesus’ feet,
What must it be to wear a crown
And sit with Him upon His throne?’’
Ik wenste wel dat God u allen dit krank zijn van liefde schonk! Ik ben bang dat velen van u het niet kennen. Moge Hij het u schenken. Maar och, als er hier een hart is dat naar Jezus uitgaat, kom dan! Als ei hier een hart is dat zegt: “Geef mij Christus”, dan zult u uw wens verkrijgen. Vertrouw op Jezus en Hij is de uwe. Stel uw vertrouwen op Hem en u bent de Zijne. Moge God u zalig maken en u ziek maken van de ijdelheden, maar u laten hunkeren naar waarheden. Moge Hij u juist doen verlangen naar een krank zijn van liefde voor lezus Christus, de Liefste van mijn ziel, de Som van al mijn hoop, de enige Toevlucht voor zondaren en de Eer van al Zijn heiligen. I lem zij de glorie tot in eeuwigheid!
Amen.