Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. 2 Korintiers 12:10
De uitdrukking is paradoxaal, en schijnt ook wat eigenaardig te zijn. Toch betrof het de ervaring van de apostel Paulus, een man met een rustige geest, die op geen enkele manier grillig was, een wijze man en verre van een fanatiekeling. Het was de ervaring van iemand die werd geleid door de Geest van God, en daarom was het een genadige ervaring; de ondervinding van iemand die een vader in Israël was, en die ons gerust kon oproepen om zijn navolgers te zijn (I Kor. 4:16), zoals hij de Heere Jezus Christus navolgde. En daarom was het een betrouwbare ervaring. Als wij zwak zijn, dan was Paulus het ook. En als wij, zoals hij, sterk zijn in onze zwakheid, bevinden we ons in goed gezelschap. Als dezelfde dingen in ons zichtbaar worden die ook in de apostel der heidenen gewerkt zijn, mogen we samen met hem roemen in zwakheden, omdat de kracht van Christus op ons rust, en we onszelf gelukkig mogen prijzen dat we met zo een heilige kunnen uitroepen: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. ”
Misschien kan ik de tekst het best verklaren als ik hem eerst omkeer en gebruik als een waarschuwing. Als ik machtig ben, dan ben ik zwak. Wanneer we nadenken over de tekst die aldus is omgekeerd, zullen we er wellicht licht over krijgen hoe we hem moeten gebruiken als we hem lezen zoals hij er staat, en ontdekken dat als we zwak zijn, we juist machtig zijn.
Ik ben er volkomen zeker van dat sommige mensen zichzelf als bijzonder sterk beschouwen, terwijl dat niet zo is. Hun trotse bewustheid van een gefantaseerde sterkte is de aanwijzing voor een verschrikkelijke zwakheid. We hebben onder ons bepaalde personen, die denken dat ze alles kunnen doen wat nodig is voor hun eigen zaligheid, wanneer het hen ook maar belieft. Ze kunnen allerlei goede werken doen, of op zijn minst voldoende om hen naar de hemel te brengen. Hun eerste gedachte is dat ze gered moeten worden door hun eigen daden, en ze verwachten echt dat ze zo ook gered zullen worden. Ze kunnen toegeven dat ze enkele fouten en gebreken in hun karakter hebben, maar die zijn zo onbeduidend dat ze nauwelijks noemenswaardig zijn en de almachtige God is te genadig om heel precies te zijn. Hun levens zijn uitmuntend geweest, hun stemmingen beminnelijk, hun manieren hoffelijk, hun geest edelmoedig en ze geloven echt dat ze door het houden van hetzelfde spoor de prijs zullen behalen.
Als hen dat niet lukt, wie dan wel? Het schip van hun karakter verkeert in een goede staat; ze hebben geen lekken die de pompen niet aankunnen, hun zeilen zijn met gescheurd en ze hopen de haven van de vrede binnen te zeilen met een geweldige vracht aan verdienste, waardoor ze een ruime ingang Krijgen en een luidkeels: “Goed gedaan!” zullen horen. Aha, vriend! Die bewustheid van wettische sterkte is puur zelfbedrog en moet uit uw leven verwijderd worden. Er is langs die weg, door uzelf en uw eigen werken geen toegang tot de hemel. Uw fout wordt veel gemaakt, maar is eveneens dodelijk. Ik heb veel grafschriften van mensen gezien, die door de misplaatste vriendelijkheid van hun vrienden op hun grafstenen zijn geplaatst, waarvan ik zeker ben dat ze voldoende zouden zijn om hen buiten de hemel te sluiten als ze waar geweest zouden zijn. Deze achtenswaardige doden schijnen in het geheel geen zondaars geweest te zijn: hun deugden waren allesovertreffend, fouten hadden ze niet.
Zulke geweldige mensen zouden, volgens hun grafschriften, op de vleugels van hun eigen deugden naar de poorten van de hemel hebben kunnen vliegen, om daar binnen te gaan zonder een paspoort van genade, als mensen die zelf het burgerrecht van het Nieuw Jeruzalem verkregen hadden. Ik vraag me af hoe ze zich in de hemel zouden gedragen, als ze daar werkelijk toegelaten zouden zijn! Al de anderen zijn bezig met zingen: “Wij hebben onze klederen gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam” (Opb. 7:14), maar deze mensen behoefden geen wasbeurt, en daarom zie ik ze ervoor aan dat ze zelf een klein liedje zouden aanheffen, en zouden zingen: “Onze klederen hoefden nooit gewassen te worden; we hielden ze altijd wit als sneeuw.” Wat zou dat een wanklank scheppen in de hemelse muziek! Wat een onderscheid in aard en gevoelen zou er onder de hemelingen openbaar komen! Ik zie niet in hoe er een eenstemmig gevoelen zou kunnen zijn tussen zondaars, die door genade gezaligd zijn, en rechtvaardigen, die niets aan genade te danken hebben of aan het verzoenend offer.
Nee, mijn sterke en deugdzame hoorder, u lijdt aan een ernstige vorm van zelfmisleiding. Er is een grote overeenkomst tussen wat u zegt en wat die godsdienstige man zei, die in de tijd van de omwandeling van de Zaligmaker naar de tempel ging, en die het aandurfde om staande voor de driemaal heilige God te zeggen: “O God! ik dank U, dat ik niet ben gelijk de andere mensen” (Luk. 18:11). Hij werd die dag niet gerechtvaardigd, net zomin als u dat wordt. Een arme tollenaar, die zichzelf verachtte en door zijn eigen volksgenoten was uitgeworpen, stond op datzelfde moment in de tempel, en het enige dat hij durfde te zeggen, was: “O God! wees mij zondaar genadig!” (Luk. 18:13). Deze onwaardige zondaar ging gerechtvaardigd naar zijn huis terwijl de andere, waardige persoon niet aangenomen werd. Als u van zichzelf denkt dat u sterk genoeg bent om de hemel met uw eigen inspanningen te bereiken, bent u zonder het te weten bezig om het kruis van Christus te beledigen, want u schijnt te willen beweren dat uw deugden zonder Jezus nut voor u kunnen hebben. Als u dat echt denkt, is er meer venijn van opstand tegen God in uw eigengerechtigheid dan in het uitwendige kwaad van hen die geen enkele schijn van godzaligheid hebben. Waarom moest Christus sterven als mensen zichzelf konden verlossen? Waarom moest Hij bloeden aan het kruis als uw verdiensten voldoende zijn om een plaats onder de gezegenden te verwerven? Er is een dodelijke zwakheid in de aanspraken van de mens die zichzelf sterk genoeg vindt om zelf te kunnen naderen tot Gods troon. Die zwakheid ligt in de trots die de Gekruisigde beledigt, de ontrouw die zichzelf verkiest boven de koninklijke Zaligmaker.
“Laat desnoods de deugd vergaan; verafschuwd als de dwaas die de HEERE ermee beledigt.”
Luister een ogenblik naar mij en laat uw ingebeelde kracht varen. U, mijn hoorder, kunt de Wet van God niet houden, omdat u die reeds gebroken hebt. Hoe kunt u dan een kristallen vaas heel houden als u die reeds hebt laten versplinteren? U moet nu gered worden door de verdiensten en de kracht van een Ander, of helemaal niet. Immers, uw eigen verdienste is door uw voorgaande falen uitgesloten. Die kracht van u, waar u zo dol op bent, is volmaakte zwakheid. Moge de HEERE u dit laten zien, en maken dat het u om deze reden bang te moede wordt, want dan zult u sterk zijn door een echte en zaligmakende kracht! Nu echter maakt uw denkbeeldige sterkte u in werkelijkheid zwak en die verdienste waar u zo op pocht sluit u uit van de ware gerechtigheid. Wie sterk is in het bezig zijn met verdienste is zo zwak dathij zelfs dwaze dingen uit tegenover de God der waarheid. “Inderdaad”, horen we u antwoorden, “er is een evangelische weg ter zaligheid. We weten dat die er is, want u preekt het ons voortdurend. U verteltons dat mensen berouw moeten hebben en het Evangelie geloven; dal ze vernieuwd moeten worden in de geest van hun gemoed en zowel de zonde moeten overwinnen als de heiligheid najagen.” Juist, dat alles heb ik gezegd. Maar wat is uw antwoord daarop? Is het werkelijk zo dat u hier de grond voor uw eigen kracht vindt?
Zegt u: “Ik voel dat ik berouw kan hebben wanneer ik maar zou willen en in Jezus geloven als ik daarvoor kies”? Aha! Dan moet ik u op het hart binden dat wanneer u op die manier sterk bent, u juist zwak bent. Ik heb nooit meegemaakt dat iemand die berouw toonde, roemde in zijn kracht om berouw te hebben. Ik heb nooit iemand meegemaakt die om zijn zonde gebroken van hart was, en die zich erin beroemde dal hij zijn eigen hart kon breken wanneer en waar het hem maar beliefde. “Wat!” roept iemand. “Vast en zeker ben ik in staat om in Jezus Chiristus te geloven als ik dat wil!” Dat heb ik ook niet ontkend, is het wel? Maar ik zeg u dat wat u denkt over de kracht om te geloven, uw zwakheid is, en ik zou liever horen dat u riep, met diepe ernst: “O, mocht God mij geloof willen geven! Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp” (Mark. 9:24). Uw gevoel van onvermogen om te geloven in Christus zou veelmeer een teken ten goede zijn, in mijn oordeel, dan uw huidige oppervlakkige praatjes over geloven wanneer u maar zou willen. Mensen voor wie het ernst is, spreken zo niet: hoe hun sterkte ook moge zijn, ze achten het te weinig in het uur dat ze het nodig hebben. Ik wil u dringend verzekeren dat ik nooit gehoord heb van iemand die in Jezus gelooft en die erop vertrouwde dat hij dat zomaar kon: zijn vertrouwen op zijn eigen geloven zou hem afhouden van het vertrouwen op Jezus. Maar ik heb vaak een arme, worstelende ziel gezien, die aan de voet van het kruis lag en zei: “HEERE, help mij om op Jezus te zien, zodat ik leef’; en God heeft hem geholpen door zicht te geven op datgene, wat eeuwig leven is. Terwijl hij bad, had zijn gebed, ja zijn wenende bede, dat bedoelde zicht op Jezus waar hij om smeekte, in zich. Zijn gevoel van onbekwaamheid om te geloven deed hem zien op Jezus om dat geloof te verkrijgen, en in Hem heeft hij het ook gevonden.
U zegt dat u uw hart tot God kunt wenden wanneer het u ook belieft. Ik ga niet met u in discussie over die bewering van u en ook niet over de leer, die u zou moeten steunen in datgene wat u van uw kracht beweert. Ik moet u evenwel zeggen, dat uw gedachte over het hebben van persoonlijke sterkte, die uw eigen hart kan reinigen en vernieuwen, die gedachte dat u in uzelf een reine geest kunt scheppen en dat u zichzelf kunt laten opstaan uit de dood van uw zonde… dat alles is voor mij een profetie van veel kwaad dat over uzelf zal komen. Als het eigen ik op de voorgrond staat, is dat voor mij een voorteken van onheil en zie ik niets goeds in dit mooie zelfbeeld van u. Maar als ik u hoorde roepen: “Schep mij een rein hart, o God!” (Ps. 51:12); als ik u hoorde zeggen “Maak mij levend vanuit mijn zondige doodsstaat”; als ik u zag liggen aan de voeten van de Allerhoogste, biddend: “Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn” (Klaagl. 5:21), dan zou ik veel meer hoop voor u hebben. In uw zwakheid zou u sterk worden, maar wat uw huidige sterkte betreft, ben ik er zeker van dat ik daarin een grote zwakheid aantref, die uw ondergang kan betekenen.
O lieve harten, uw beste vriend liegt niet tegen u als hij bij u thuis is. Uw hoop op betere dingen straalt daarginds aan Gods rechterhand, waar de levende Zaligmaker alle macht heeft, die Hem gegeven is, in hemel en op aarde (Mat. 28:18). Zondaar, als u geen mooiere bloemen kunt laten groeien dan die, welke de mesthoop van uw eigen natuur oplevert, zult u sterven temidden van giftig onkruid. Als u nooit beter water zult drinken dan wat de vuile bron van uw eigen hart voortbrengt, zult u vergaan van dorst of door een dodelijke teug te drinken. Er moet u een andere en betere Helper te hulp schieten, dan iemand die in uw huis geboren is. Die taak om te helpen moet op de schouders gelegd worden van Iemand Die machtig is, door God uit het midden van de mensen verhoogd, en begiftigd met Goddelijke kracht en met Gods Wezen, want alleen zo’n Zaligmaker, oneindig goed en groot, kan een ziel redden, die zo verloren is als de uwe. Wanneer u in de diepte zakt, steeds dieper en dieper, in de uiterste zwakheid, dan zult u sterk zijn, omdat u dan zult rusten in de verlossing van de HEERE. Maar als u in uw eigen gedachten zelf sterk bent, wordt u afgehouden van Jezus en bent u de zwakheid zelve.
tot dusver heb ik mij beziggehouden met het waarschuwen van de onbekeerden. Ik zou nu graag een woord willen spreken tot hen die belijden christenen te zijn, en die dat, naar we hopen, ook echt zijn. Maar het zijn mensen, die in zekere zin, op dezelfde manier dwalen alsdegenen tot wie ik reeds gesproken heb. Ze zijn opmerkelijk sterk. Ze zijn althans in hun eigen gedachten als Simson, ofschoon er ook anderen zijn, die vrezen dat de Filistijnen hen gevangen zullen nemen. Hieruit kunnen ze hun eigen zwakheid leren kennen, juist hieruit, dat zezichzelf zo sterk vinden.
In de eerste plaats zijn velen wonderlijk sterk als het om kennis gaat. Ze weten zowat alles. Als ze op een bepaald terrein wat minder weten, compenseren ze dat door over iets anders weer veel meer te weten. Als het hier wat minder is, breiden ze het daar weer uit. Ze zijn mensen met kennis en ze hebben niemand nodig om hen dat te vertellen. Ze zijn diepgaand in het geloof onderwezen, ze weten van de hoed en de rand. Ze houden ervan om te discussiëren. Ze begeven zich in gezelschap waar de eeuwige waarheden ontkend worden, en vinden het heerlijk om dan een standpunt in te nemen. Ze zetten zich neer in plaatsen, waar de vitale grondwaarheden van Gods Woord worden gebruikt alsof het mikpunten zijn waar kinderen hun pijlen op werpen. Ze houden van amusement, omdat het hun denkvermogen traint en hun de gelegenheid biedt om hun mentale kracht te etaleren. Het zijn geen kinderen, maar ze zijn behoorlijk in staat om voor zichzelf te denken. Ze zijn niet lichtgelovig, maar verbazingwekkend scherp van verstand en bovendien ontwikkeld. Ik heb gezien dat deze keurige mensen de eersten zijn geweest om het geloof tegen te spreken en om te vallen in allerlei vormen van ketterij.
Kijkt u daarvan op? Die mensen die altijd overal zo zeker van zijn, zijn het meest onzeker. Ik zou sommige voorbeelden kunnen noemen van mensen die zoveel vertrouwen in zichzelf hadden, dat ze wel met de duivel zelf hadden willen discussiëren over welk onderwerp dan ook, want ze hadden het gevoel dat zelfs de satanische macht het niet tegen hen kon opnemen. Echter op ditzelfde moment heeft de prins der duisternis hen in zijn macht. Ze hebben nu geen geschil met de duivel omdat ze voor een groot deel met hem meegaan in het aanvallen van Gods genade. Ze zijn er geheel toe overgegaan om alles wat genadig, heilig en schriftuurlijk is, te ontkennen en de hoofdoorzaak van hun afval is hun eigen onoverwinnelijke zelfvertrouwen. Ze waren zo sterk dat ze zwakker dan wie ook werden. O broeders, als we in onze eigen waardering heel wijs zijn, grenzen we aan de dwazen, als we ons niet alreeds in hun gezelschap bevinden.
Als we bevend aan Jezus’ voeten zitten om alles als nieuw, nieuw van Hem, te leren; als we huiveren over alles wat vraagtekens plaatst achter Zijn Godheid of Zijn offer naar beneden haalt; als we een boek dichtslaan en het van ons werpen, omdat we merken dat het ons met ongeloof besmet… dan zijn we wijs en sterk. Als het Woord van de HEERE genoeg is, dan bevinden we ons op de weg van wijsheid en sterkte. Het spreekwoord zegt dat de man van één boek een ontzagwekkende man is, maar de man van tienduizend boeken, die alle tegenstanders, tegenwerpingen en spitsvondigheden te slim af is, zal spoedig gewond tegen de vlakte liggen, als hij al niet helemaal morsdood is. Laten we onszelf in acht nemen, opdat we niet zullen vallen omdat we koppig zijn of denken een knappe kop te zijn, wat niet veel verschil maakt.
In de tweede plaats heb ik sommige belijdende christenen gezien, die wonderlijk sterk op het gebied van de ervaring zijn. Hun ervaring is van zeer uiteenlopende aard geweest en de kennis die het hen heeft opgeleverd, achten ze zeer diepzinnig te zijn. Vandaar dat ze niet bang zijn voor verleiding, omdat ze denken dat ze te wijs zijn om in de val te lopen. Ze zijn nu zo ervaren, dat ze straffeloos aan dingen kunnen denken, waar jonge mensen niet aan zouden mogen denken; zo dromen ze in hun dwaasheid. Zij kunnen precies tot de rand gaan en dan stoppen, omdat ze klaarblijkelijk zijn uitgerust met de remmen der voorzichtigheid. Ze zijn zulke goede bergbeklimmers dat ze kunnen gaan staan op de rand van een afgrond, en eroverheen kijken en zelfs eroverheen hangen, zonder dat ze er bang voor hoeven te zijn dat ze duizelig worden en erin vallen. Natuurlijk zouden ze andere mensen niet adviseren om zover te gaan als zij voor zichzelf verantwoord vinden.
Maar dan nog: wat een verleiding voor andere mensen is, is dat voor hen nog niet. Hun vaartuig is zo stevig en solide, en ze beheersen zo volmaakt de stuurmanskunst, dat ze liever wel dan geen stormweer hebben, alleen maar om te laten zien hoe goed hun schip zich in een storm houdt. Och arme! Als u vervolgens de lijst met scheepwrakken doorneemt, kunt u verwachten dat u de naam van hun schip onder de gestrande vaartuigen tegenkomt. Oude vogels kunnen misschien niet meer met een simpel lokmiddel gevangen worden, maar ze kunnen wel met een geweer neergeschoten worden. Niemand is buiten gevaar, en niemand is meer in gevaar dan de man die vleselijk gerust is. Wie merken dat hun ervaring, welke die ook moge zijn, hen alleen maar leert om zover mogelijk bij verleiding uit de buurt te blijven, zijn in een betere toestand. Als de ervaring ons aanzet om met te meer nadruk te bidden: “Leid ons niet in verzoeking”, dan werkt het op de juiste manier. Er schuilt in het idee van sterkte en wijsheid een ontzaglijk gevaarlijke zwakheid. Maar in het gevoel van persoonlijke zwakheid woont de ware kracht.
Als u buitengewoon bezorgd, gewetensvol en waakzaam bent, zullen velen u zeggen dat u zo zwak bent. Maar u bent, m werkelijkheid, een sterke man, vanwege uw vrees om onder kwade invloeden te geraken: in die vrees ligt een wezenlijk onderdeel van de heilige sterkte. Terwijl hij, die liever de verleiding trotseert, omdat hij zich zo sterk voelt, zal merken (wellicht tot zijn eeuwig afgrijzen) hoe groot zijn zwakheid is, zal hij, die elke vorm van kwaad schuwt, vanwege het besef van zijn eigen zwakheid, ontdekken dat daarin zijn veiligheid en kracht ligt. Oh, laat niemand van ons, omdat we ouder en grijzer worden, denken dat we onkwetsbaar voor de zonde zijn! Laten we niet in de waan verkeren dat, omdat we zoveel jaren kerkgangers zijn geweest of omdat we zelfs een lange en vruchtbare ambtelijke loopbaan achter ons hebben, we daarom buiten het schootsveld van de vijand zijn of dat we niet meer de dagelijkse noodzaak hebben om dagelijkse kracht voor ons dagelijks werk te zoeken. Mijn broeders, we kunnen niet de geringste taak goed volbrengen zonder Gods hulp. We kunnen evenmin veilig zijn voor het vallen in de meest grove zonde, zonder de voortdurende beveiliging van Israel’s Bewaarder. Als we, in ons zelfbedrog, onszelf rekenen onder de sterksten en onze totale afhankelijkheid van de hemelse genade vergeten, zouden we door schade en schande het bewijs wel eens kunnen leveren, dat hovaardigheid is vóór de verbreking en hoogheid des geestes vóór de val”(Spr. 16:18).
Laten we ook nog op iets anders letten. Ik heb bepaalde christelijke mensen gekend die van zichzelf dachten dat ze uitzonderlijk sterk waren op het punt van wijsheid en verstand.Ze waren begiftigd met een helder inzicht en met een zekere mate van schranderheid en hadden daardoor het gevoel dat ze de meeste zaken als een scheidsrechter konden beoordelen. Hebt u ooit gezien dat het ruwe materiaal waaruit een bijzonder dwaas iemand bestaat een voorzichtige persoon is? Nee, de sluwen zijn het eerst slachtoffer wanneer het bedrog bezig is zijn prooi te vangen. Zo heb je ook een wijs iemand nodig om de ergste vorm van dwaasheid ten toon te spreiden. Als we geroepen werden om iemand aan te wijzen, die – wanneer je heel zijn leven overziet – de grootste dwaasheid begaan heeft, dan zouden we Salomo noemen. Niettemin was hij de wijste van alle mensen. Ja, het puikje van de wijsheid vervalt, als hij eenmaal faalt, tot de ergste dwaasheid. Was er ooit een mens zo waanzinnig enthousiast in het nastreven van ijdele dingen als deze meester van alle kennis? Daarom, broeders, wanneer we zeker zijn van onze eigen voortreffelijke intelligentie, laten we onszelf dan van zwakheid verdenken. Laat dezelfde vrees ons bevangen, wanneer we zeker zijn van onze weg, zo zeker dat we denken dat we er niet voor hoeven te bidden, of op welke manier dan ook hoeven te wachten op Goddelijke leiding. Pas op voor die zaken waarvan u denkt dat u er niet naast kunt zitten.
Mensen die in grote problemen wijs geweest zijn, hebben angstwekkend geblunderd toen het allemaal zo eenvoudig was. De Israëlieten dachten dat de mannen die hen kwamen smeken om een broeder- schapsverdrag hen niet konden bedriegen. Het moet veilig zijn om op goede voet te staan met deze interessante vreemdelingen. Kijk maar, hun schoenen zitten praktisch versleten aan hun voeten, samengeflanst en wel! Hun kleren, die zonder twijfel nieuw waren toen ze hun ver gelegen huizen verlieten, zijn nu tot op de draad versleten en hun brood, dat ze vers uit de oven meenamen, is keihard, zo oud is het. Het is overduidelijk, zo op het eerste gezicht, dat ze van een heel afgelegen deel van de wereld moesten komen en daarom zal een verdrag met hen het Goddelijk gebod wel niet doorkruisen. Er is geen noodzaak om te bidden voor zo’n duidelijk geval. En op die manier waren de Gibeonieten hen te slim af, zoals wij bedrogen zullen worden als we zo ontzaglijk zeker van onze koers zijn. Broeders, laten wij niet zo wijs
zijn dat wij het zonder onze hemelse Raadsman en Gids kunnen stellen. Zou dat niet het toppunt van waanzin zijn? Het is een heilzaam iets om te beseffen dat uw zaak het nodig maakt om het roer van uw schip toe te vertrouwen aan de Goddelijke Stuurman. Het is evenzeer een gezegende zaak om te beseffen dat u aangewezen bent op het geloofen dat u door een onvoorwaardelijk vertrouwen op God de verantwoordelijkheid voor uw handelwijze op Hem moet werpen. Ik zal u eenvoorbeeld noemen. Abraham, de vader aller gelovigen, is geplaatst in een bijzondere situatie. God heeft hem opgedragen zijn zoon Izaäk te nemen en hem te offeren. Dit is een verschrikkelijk vraagstuk. Dit was voldoende om enig menselijk verstand te doen duizelen. Het kon voorzeker niet goed zijn voor een vader om zijn zoon te doden! Hoe kon het wijs zijn om de zoon te doden in wie al Gods beloften waren gedaan? Hoe langer u hierover nadenkt vanuit het standpunt van de vader, hoe meer het u zal verbijsteren. Abraham kon er ook niets van maken met behulp van zijn eigen oordeel, maar hij bood dit alles het hoofd door het geloof. Alles wat hij tegen Izaäk kon zeggen, was: “God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon!” (Gen. 22:8).
Daarmee zei hij tegen zichzelf: “De HEERE zal mij uit deze moeite bevrijden.” Hij had geen wijsheid waarmee hij kon gissen naar de afloop van deze zaak: hij moest stoppen met raden en slechts vertrouwen op zijn God. Abraham beging hierin geen vergissing.
O, konden wij hetzelfde doen! Let op deze zelfde Abraham wanneer hij afreist naar Egypte. Zijn vrouw is uitzonderlijk mooi en hij vreest dat de koning van Egypte hem zal doden om zijn vrouw te kunnen krijgen. Wat zal hij doen? Ik kan een heleboel manieren bedenken waarop hij dat kwaad had kunnen afwenden. Hij was helemaal niet geroepen om naar Egypte te gaan als hij daarmee de eer van zijn vrouw op het spel zette, of als hij moest gaan, had hij moedig moeten gaan door zijn vrouw te erkennen en hun beiden toe te vertrouwen aan de HEERE. In plaats daarvan begint de aartsvader met het aanzetten van Sara om met zijn dubbelzinnige praatjes mee te doen. “Zeg toch: Gij zijt mijn zuster” (Gen. 12:13)In een bepaald opzicht was zij zijn zuster, maar dat woord werd voor een leugenachtig doel dubbelzinnig gebruikt en het was een jammerlijke daad van Abraham. Het was achteraf gezien ook geen verstandig plan, want het veroorzaakte juist die moeite die het had moeten voorkomen. Sara zou helemaal niet bij Abraham weggehaald zijn als Farao had geweten dat zij zijn vrouw was; op die manier werd de wijze gestrikt door zijn eigen bedrog.
De HEERE verloste hem nog genadig, maar door Abrahams handelwijze bleef er een wortel van bitterheid achter die in de toekomst tot een plaag zou worden. Farao gaf hem slavinnen, waarvan zonder twijfel Hagar er één was, die het voorwerp van zonde en de bron van moeite in Abrahams huisgezin zou worden. In de denkbeeldige sterkte van Abraham, waarmee hij de sluwheid van andere oosterse lieden voorbij streefde, spreidde hij zijn zwakheid ten toon, maar in het andere geval, toen geen vernuft of wijsheid hem kon helpen, wierp hij zichzelf op de HEERE, en in zijn zwakheid gedroeg hij zich als de grote mens, die hij daadwerkelijk is geweest. Broeders, laten we bekennen dat we dwazen zijn, opdat we wijs mogen zijn. Anders zullen we vervallen tot die andere toestand, dat we onszelf als wijzen presenteren maar ondertussen tof dwazen worden. Laten we onze wijsheid niet achten, zelfs als we haar bezitten. God alleen is wijs; wie ofwel op zijn eigen hart, ofwel op zijn eigen hoofd vertrouwt is een dwaas. Leun op uw verstand niet, maar leun geheel op de HEERE, dan zult u bevestigd worden.
Verder, geliefde vrienden, zullen we vaak ontdekken dat onze kracht in geduld is gelegen; in verregaande zwakheid die zich uitlevert aan de wil van God zonder de kracht of de wil om te morren. We zingen in een lied:
Wanneer er geen mogelijkheid of verandering schijnt te zijn
Die mij zou bevrijden van mijn smart;
Vindt de hoop haar kracht in hulpeloosheid
En wacht zij geduldig op U.
Ik ben er zeker van dat we, wat betreft de kracht om in doen en laten goed te handelen, niet sterk zijn als we onszelf een schouderklopje geven voor onze bekwaamheid. En we zijn juist sterk als we door een gevoel van totaal onvermogen volstrekt afhankelijk zijn van God. Die preek die gehouden werd ter ere van onze welsprekendheid bleek slechts een hoop schillen voor de zwijnen te zijn, terwijl die toespraak die we in zwakheid volbrachten, met een nederige hoop dat God het zou gebruiken, koninklijk voedsel voor de uitverkorenen des HEEREN bleek te zijn. Dat werk dat u uitvoert in de kracht van uw onbetwiste talent liep op niets uit, terwijl die stille taak die u met uw tranen doordrenkte en deed geuren van uw gebeden, zal voortbestaan en u schoven zal opleveren. De kracht van het schepsel brengt niets voort dat leven in zich draagt:, alleen het zaad dat de Schepper in de hand van onze zwakheid stopt zal een oogst voortbrengen. Het is goed om ‘niets’ te zijn; het is nog beter om ‘minder dan niets’ te wezen. We behoorden bang te zijn voor een gevoel van bekwaamheid, omdat het ons onbekwaamheid op zal leveren.
Echter, een gevoel van uiterste onbekwaamheid zonder God is een geschikte voorbereiding om gebruikt te worden door de HEERE. “Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft” (Jes. 40:29). Zo is het zowel bij het dragen als bij het doen van bepaalde zaken. Als we met betrekking tot ziekte zeggen: “Ik zal nooit ongeduldig zijn. Ik kan het dragen als een Stoïcijn”, wat moeten we daar dan van zeggen? Dat hebben veel mensen vóór u ook gezegd, zonder veel resultaat voor zichzelf of voor anderen. Maar als u het hoofd buigt voor de HEERE, zijn vrijmachtige wil verbeidt en zegt: “HEERE, help mij. Als Uw linkerhand mij slaat, laat Uw rechterhand mij dan ondersteunen. Ik ben bereid om deze bittere beker te drinken en te zeggen ‘Niet zoals ik wil, maar zoals U wilt.’ HEERE, help mij!”; als u dat zegt, zult u triomfantelijk moed houden en gelouterd uit de oven komen, tot de lof en de eer van uw God. Als u zich verbeeldt dat u sterk genoeg bent om te lijden, zult u falen. In bewuste zwakheid echter zult u in staat gesteld worden uw mannetje te staan.
Ik ben nu klaar met de tekst, voor zover ik die omgekeerd heb. Moge God het zegenen voor wie dan ook die zich groot en machtig voelen, door hen op de juiste plaats te brengen.
II. Nu dan, laat ons vervolgens onze tekst lezen zoals het er staat: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.” “Als” en “dan” zijn beide de spil van de tekst, de scharnieren waar hij om draait. “Als ik zwak ben…” Wat betekent dat? Het betekent dat wanneer de gelovige bewust zwak is, als hij op pijnlijke wijze voelt en duidelijk onderkent dat hij zwak is, dat hij dan sterk is. In werkelijkheid zijn we altijd zwak, of we het weten of niet, maar wanneer we niet alleen geloven dat dit de werkelijkheid is, maar het ook inzien,dan zijn we sterk. Als we er met onze neus opgedrukt worden dat we minder dan niets en ijdelheid zijn en als in onze eigen ziel dat woord blijft weerklinken, “zonder Mij kunt gij niets doen” (Joh. 15:5), dan zijn we op dat moment sterk.
De gelovige is sterk als zijn zwakheid groeit. Ja, want hij ziet zijn eigen zwakheid steeds duidelijker naarmate hij vordert: omdat hij sterker groeit in het geloof is hij zich veel meer bewust van de zwakheid van het vlees. Ik sprak vijfentwintig jaar geleden vanaf dit podium over mijn zwakheid, maar ik sta er nu veel meer over te beven dan in mijn jongere en sterkere dagen. Ik wist er drieëndertig jaar geleden al van, toen ik voor het eerst tot u sprak, maar ik wist het niet zoals ik het nu weet. Ik was toen zwak en ik erkende het, maar ik ben nu zwak en ik zucht er bijna onwillekeurig over. Ja, en soms zing ik vanwege mijn zwakheid, daar ik leer te roemen in mijn zwakheden omdat de kracht van Christus op mij rust. Als wij in toenemende mate zwak zijn, als we zwakker en zwakker worden, als we in eigen kracht meer dan ooit dreigen te bezwijmen, totdat de dood is geschreven op elke macht die we ooit dachten te hebben, en we voelen dat we absoluut niets kunnen doen zonder de Heilige Geest, dan zijn we werkelijk sterk.
We zijn ook sterk, als we ons pijnlijkzwak voelen. Het is goed als wij treuren omdat we zo zwak zijn, en tegen onszelf uitroepen: “Mijn zwakheid, mijn zwakheid, wee mij! Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij. Als ik ten hemel zou willen opstijgen, houdt het lichaam dezes doods mij tegen. Ik zou grote dingen voor God willen doen, maar ik heb geen kracht. Helaas! vanwege mijn zwakheid.” Op zo’n moment verheffen we ons werkelijk en brengen we de meeste eer aan God. Dit zijn groeipijnen, worstelingen die niemand kent dan alleen de ware en groeiende geestelijke mens. Een pijnlijke zwakheid betekent sterkte. Het moge tegenstrijdig lijken, maar het is waar.
We zijn ook sterk als we berouwvolzwak zijn. Als we belijden dat veel van onze zwakheid onze schuld is (een zwakheid die we behoorden te overwinnen), dan bezitten we juist dan in die zwakheid een echte kracht. Dat soort zwakheid waardoor een man zegt: “ik kan niet sterker zijn, ik doe mijn best”, is geen sterkte maar dwaasheid. Maar die zwakheid die u ertoe brengt om te klagen over uw falen en uw tekortkomingen te betreuren, heeft een heilige aansporing en kracht in zich. Die zwakheid die u ontevreden doet zijn over alles wat u bent en doet, drijft u voort naar betere en krachtiger dingen. Als u voelt dat u zelfs in uw meest oprechte momenten niet zó gebeden hebt als u zou wensen te kunnen,
dan is er klaarblijkelijk kracht in uw verlangens, en uw verlangens zijn gebeden! Als u, na wat voor taak dan ook, beken van berouwvolle tranenschreit omdat uw werk onvolmaakt was, dan is er duidelijk een sterke geest van gehoorzaamheid in uw binnenste. Als u geen berouw kunt hebben, niet kunt geloven of liefhebben zoals u zou willen, hébt u berouw, geloof en liefde met een kracht die misschien niet opvalt maar wel echt is. Het is de wil waarmee we handelen die de kracht van de handeling uitmaakt, en als de wil zo krachtig is dat hij ons doet treuren omdat we geen kans zien om zijn bevel uit te voeren, dan zijn we sterk, wat deGoddelijke maatstaf voor sterkte betreft. Berouwvolle zwakheid is geestelijke kracht.
Als iemand door en doorzwak is, niet maar voor een deel, maar geheel en al, dan is hij sterk. Als hij buiten de Heere Jezus Christus uiterst zwak is en niets meer, dan is hij sterk. Laat me u overreden om een volledige belijdenis van zwakheid voor de HEERE te doen. Zeg: “HEERE, ik kan niet doen wat ik zou moeten doen; ik kan niet doen wat ik zou willen doen; ik kan niet doen wat ik altijd gedaan heb; ik kan niet doen wat andere mensen doen; ik kan niet doen wat ik bedoel te doen; ik kan niet doen waarvan ik zeker ben dat ik het zal doen; ik kan niet doen waar ik mij toe verplicht voel; en over deze zondige zwakheid treur ik.” Zeg er dan bij: “HEERE, ik verlang ernaar om U volmaakt te dienen, maar toch kan ik het niet. Als U mij niet helpt kan ik niets goeds doen. Er zal niets goeds in mijn daden, woorden, gevoelens of verlangens zijn, als U niet doorgaat met mij te vullen met Uw eigen heilige energie. HEERE, help mij! HEERE, help mij!” Broeder, u bent sterk wanneer u op zo’n manier smeekt. U vermag alle dingen, door Christus Die u kracht geeft (Fil. 1:13), en Hij zal u kracht geven, juist nu u van uzelf leeggemaakt bent.
Hoe waar is het: “als ik zwak ben, dan ben ik machtig!”
Ik heb nu het “als” naar voren gebracht. Leen mij nog een ogenblik uw oren en harten, als ik het “dan”verklaar, “danben ik machtig.” Wanneer is dat?
Nu, iemand is sterk als hij bewust zwak is, omdat hij daarmee de waarheid onder ogen ziet. Hij is werkelijk zwak, en als hij dat niet weet, verkeert hij onder de invloed van een leugen. En een leugen is iets wat met zwakheid te maken heeft. Bedrieglijke sterkte is niet meer dan een zeepbel, pure schijn, een schijnvertoning, een waanvoorstelling. Er is niets dat het zicht krijgen op de werkelijkheid zo in de weg staat als het tevreden zijn met schone schijn. Het waarachtige hart heeft grondig genoeg van schijn en namaak en het schreeuwt: “HEERE, help me om van deze schimmen af te komen! Help mij om tot de waarheid te geraken! Help mij om in de werkelijkheid te staan!” Als u ertoe gebracht wordt om uw uiterste zwakheid te voelen, dan staat u op de vaste grond van de waarheid – ongetwijfeld een onaangename waarheid, maar toch de vaste waarheid.
U bevindt zich nu op veilige bodem, u staat met beide benen op de grond en uw werk is zeker: al wat u doet zal wél gelukken. Al die tijd dat we bouwen op een fundament van zand, stapelen we iets op, dat naar alle waarschijnlijkheid, nog sneller zal instorten dan we het opgebouwd hebben. En terwijl er op de bouwplaats een puinhoop overblijft, kunt u niets doen wat de moeite waard zou zijn; maar als die ophoping met karren afgevoerd zou kunnen worden, zal er wel een groot gat overblijven, maar u zult afdalen naar de werkelijke bodem en een fundament hebben. En wat u dan bouwt zal de moeite van het bouwen waard zijn, omdat het stand zal houden. Daarom, een mens wordt sterk als hij bewust zwak is, omdat hij de waarheid kent en niet gevleid wordt door valse hoop. Vervolgens zal hij ook sterk zijn omdat hij alleen zal gaan met een opdracht die hem steun geeft.Hij zal niet gretig op pad gaan zonder gezonden te zijn. Hij zegt inwendig tegen zichzelf, als hij een bepaalde taak aan zichzelf voorhoudt: “Nee, ik ben te zwak om iets in mijn eentje te ondernemen.” Hij zal wachten op een roeping. Dit is niet het type dat een kansel beklimt en vanuit een verward brein onzin uitkraamt.
Hij zal er niet naar verlangen om de leiding te mogen nemen, want hij voelt dat hij zelfs voor het volgen al veel hulp nodig heeft. Hij voelt zichzelf te zwak om zich als een vader in Israël voor te doen. Dit is niet het type dat het waagt om een discussie met sceptici voor de grap aan te gaan, of voor de eer of wat dan ook. O nee, hij is daar te zwak voor. Hij zegt: “als ik geroepen wordt om het geloof te verdedigen, zal ik het in Gods kracht doen, in de hoop dat mij in die ure gegeven wordt wat ik moet spreken. Als ik geroepen word om te preken, zal ik preken en niemand zal mij tegenhouden, want de HEERE zal met mijn mond zijn.” Maar, u ziet, totdat iemand zich bewust is van zijn eigen zwakheid, gaat hij op pad zonder gezonden te zijn, en er is niemand zo zwak als zo’n mens. Niemand zo zwak als de man, die geen opdracht van God heeft, en geen beIofte van Zijn hulp. Zo’n man zal dit en dat overdenken, zal hier en daar heenrennen, omdat hij een hoop ongebruikte energie heeft, die hij op de een of andere manier wil gebruiken. Als we hem ook maar één keer bewust zwak zouden meemaken, dan zouden we hem horen zeggen: “Zie, hier ben ik, zend mij henen!” in antwoord op de vraag: “Wie al Ik zenden?”(Jes. 6:8). Dan zou hij niet op eigen gezag de strijd gaan voeren, maar hij zou putten uit de algenoegzaamheid van God en zichzelf altijd als een hulpbehoevende beschouwen.
Degene, die bewust zwak is, is vervolgens ook sterk, vanwege de heilige voorzichtigheid die hij in acht neemt. Hij is op zijn hoede, omdat hij voelt dat hij zijn tegenstanders niet zal aankunnen. Hij zal vragen om een escorte voor zijn kleine vaartuig, omdat hij zich bewust is van piraten. Als deze zwakke man het dal van de schaduw des doods moet passeren,kun je er van op aan dat hij in zijn hand het wapen van het voortdurende gebed als een getrokken zwaard zal dragen. De man die sterkte bezit haast zich over heggen en door greppels, en ontmoet snel het onheil; de pelgrim echter die zich van zijn zwakheid bewust is, houdt zich aan de hoofdweg en reist voorzichtig: vandaar is hij sterk. Vrees is een opmerkelijk goede huishoudster: zij mag dan geen rijkgevulde dis hebben, maar ze sluit ‘s nachts altijd de deuren en heeft zorg voor allen die onder haar hoede gesteld zijn. Heilige voorzichtigheid kweekt verstand, en verstand wordt, door het kweken van kloekheid en het roepen om hemelse hulp, tot sterkte.
Bovendien is een man sterk, als hij zwak is, omdat hij zeker zal bidden, en gebed is kracht. De man die klaagt over zijn zwakheid roept zeker tot de Sterke om kracht. Hoe meer zijn zwakheid op hem drukt, hoe meer hij bidt. Terwijl hij het kan redden zonder zijn God, zal hij het ook doen, maar wanneer zijn eigen zwakheid totaal en volkomen wordt, en hij op het punt staat om te komen, dan wendt hij zich tot zijn HEERE en wordt bekrachtigd. De volkomen zwakke roept als geen ander tot God. Hij is Ic zwak om met het gebed te spelen: hij kreunt, hij zucht, hij weent. Door zijn vernederende zwakheid behaalt hij de overhand, zoals Jakob. Hij worstelde heel de nacht, maar dan raakt de Engel op het laatst het gewricht van zijn heup aan zodat het verwrongen raakt en hij niet meer langer worstelen kan. Wat moet hij nu doen? Hij valt en terwijl hij valt grijpt hij zijn Tegenstander aan, houdt Hem vast en roept uit: “Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent” (Gen. 32:26). Dat wil zoveel zeggen als: “Ik kan niet met U worstelen, ik kan geen andere tactiek gebruiken, maar ik kan en zal U vasthouden. Het dode gewicht van mijn zwakheid maakt dat ik U vasthoud zoals een anker een schip vasthoudt. Ik zal u niet laten gaan, tenzij dat U mij zegent.” Hoe zwakker een man is in zichzelf, des te sterker is hij in het gebed, als hij gebruik maakt van zijn zwakheid als een reden om te smeken: “HEERE, als ik sterk zou zijn, zou U mij kunnen verlaten. Verlaat mij niet, want ik ben de zwakheid zelf. Ik ben het meest krachteloze kind in heel Uw gezin, verlaat mij niet en begeef mij niet. Wie U ook zou verlaten, laat uw arme, stervende kind, dat nauwelijks in staat is om zijn smart te bewenen, niet alleen.” Zwakheid, als een pleitrede tegenover God in het gebed, is een bron van sterkte.
Vervolgens zijn we ook zwak als we sterk zijn, omdat we van onszelf naar God gedreven worden.Alle sterkte is in God, en het is goed om tot deze enige en unieke voorraadkamer en bron van macht te komen. Er is geen kracht buiten God. Zo lang u en ik naar het schepsel kijken, zien we naar een gebarsten, gebroken bak, die geen water kan houden (Jer. 2:13); maar als we beseffen dat hij is gebroken en dat er geen druppel water in te vinden is, haasten we ons naar de grote Fontein en Bron. Zolang we in enigerlei mate rusten in onszelf of het schepsel, staan we met één voet op het zand, maar wanneer we afstand nemen van de menselijke natuur omdat we te zwak zijn om ook maar het minste betrouwen op onszelf te hebben, dan staan we met beide benen op de rots, en dat is een veilige standplaats. Als u gelooft in de levende God, en als heel uw eigen bestaan door het geloof is, leeft u op een geweldige hoogte. Maar als u voor een deel in God gelooft en op hetzelfde moment voor een deel op uzelf vertrouwt, is uw leven een doodlopend spoor en de helft van de vreugde die u had kunnen smaken, loopt u mis. U neemt met de ene hand brood tot u en met de andere vergif. U voedt uw ziel met wezenlijke en met schimmige dingen en dat is een armzalig mengsel. Als de schim geheel weggenomen wordt en u houdt het wezenlijke deel over, dan zult u een sterk mens zijn, gevoed door wezenlijk voedsel.
Tenslotte, geliefde vrienden, geloof ik dat wanneer iemand zwak is, hij in hoge mate sterk wordt omdat zijn zwakheid hem dwingt om al zijn krachten te bundelen.Een gevoel van zwakheid haalt alle krachten van een vastberaden geest te voorschijn en brengt hem ertoe om al de energie aan te spreken die binnen zijn bereik ligt. Als ik tot u gepreekt heb in uitzonderlijke zwakheid, zoals ik zo vaak heb gedaan, ben ik achteraf veel tevredener als ik de preek lees, dan dat ik dat was met andere preken, waar ik op het moment zelf veel meer vreugde in vond. God helpt ons het meest als we ook het meest Zijn hulp behoeven. En afgezien daarvan wordt men, door zijn eigen zwakheid, gedwongen om zijn eigen mogelijkheden goed te benutten. Als een man zichzelf als een groot vat ziet, slaat hij de tap ergens bovenin, zodat de mensen maar weinig te dunken krijgen. Maar wanneer hij naar zijn eigen gevoel als een klein tonnetje is, met maar weinig inhoud, brengt hij de tap precies bij de bodem aan, zodat alles wat in het vat is eruit kan stromen. Menige arme, zwakke broeder, die het weinige dat hij weet, zegt, brengt veel meer onderwijs voort dan de geleerde theoloog die zijn gemeenteleden alleen maar begunstigt met een klein deel van zijn uitgestrekte magazijnen. Als een man in de dienst van God zichzelf tot het laatste stukje eraan geeft, zal hij zijn hoorders vaak meer verrijken dan de man met tien talenten die op bekrompen wijze zijn voorraden gebruikt. Lieve broeder, het zal vaak een goede zaak zijn voor u om te beseffen: “Als God mij helpt, dan moet ik ditmaal mijn uiterste best doen. Ik heb zo weinig bekwaamheid dat ieder vermogen in mijn binnenste geheel opgewekt moet worden en God zo goed mogelijk moet dienen.’’ Op die manier zal uw zwakheid u opwekken en in vuur en vlam zetten en, onder de zegen van God, zal dat het middel zijn waardoor u sterkte verkrijgt.
Goed dan, laten we ons gereedschap opnemen en verheugd naar ons werk gaan, wetend: nu, ik mag dan zwakker of sterker in mijzelf zijn, maar mijn sterkte is in mijn God. Als ik ooit sterker mocht worden, moet ik bidden om een dieper gevoel van zwakheid, opdat ik door mijn sterkte niet zwak zou worden. En als ik ooit nog zwakker word dan ik al ben, moet ik hopen en geloven dat ik werkelijk sterker in de HEERE word. Of ik nu zwak of sterk ben, wat maakt het uit? Hij, Die nooit faalt of verandert, zal Zijn kracht in mijn zwakheid volbrengen, en dit is heerlijkheid voor mij.
Amen.