Wat zijn wij niet vaak kortzichtige mensen! Wij menen het einde te zien, terwijl wij nog maar het begin zien. Soms halen wij onze verrekijker voor de dag om in de toekomst te staren en dan ademen wij op het glas met de warme adem van onze bezorgdheid en wij zien niets dan wolken en duisternis voor ons. Als wij in moeilijkheden zitten, roepen wij:
’’Ied’re dag brengt nieuwe pijn,
Wat, wat zal het einde zijn?”
Ja, wij besluiten, dat het moet uitlopen op ons verderf. Wij verbeelden ons, dat ”God vergeten heeft genadig te zijn.” Wij bedenken: “Hij heeft in Zijn toorn de ingewanden van de ontferming toegesloten.” O, deze kortzichtigheid. Terwijl u en ik moeten geloven in God; terwijl wij moesten uitzien naar de hemel, die ons wacht en de heerlijkheid waarvoor deze verdrukkingen ons moeten voorbereiden, terwijl wij door de wolken heen moesten zien op de eeuwige Zon, Die geen zonsverduistering kent, terwijl wij moesten steunen op de onzichtbare arm van de levende God en in Zijn liefde triomferen, treuren wij en zijn wij neergebogen. Dit vergeve ons de Heere en Hij geve ons, van nu voortaan te zien niet op, maar boven onze moeilijkheden op Hem, Die met oneindige liefde en wijsheid ons lot bestuurt en ons beloofd heeft, ons veilig door alles heen te voeren.