Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke. Johannes 6:44
Het ‘komen tot Christus’ is met zekerheid de ene wezenlijke zaak voor het behoud van een zondaar. Wie niet tot Christus komt, mag doen of denken wat hij wil, maar hij is nog altijd ‘een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid.’ Het ‘komen tot Christus’ is de allereerste uitwerking van de wedergeboorte. Niet zodra is de ziel levend gemaakt, of zij ontdekt terstond haar verloren staat, wordt daarbij met afschuw vervuld, ziet uit naar een schuilplaats en in het geloof dat Christus een gepaste Schuilplaats is, vlucht zij tot Hem en rust in Hem. Als dit ‘komen tot Christus’ er niet is, dan is het zeker dat er nog geen levendmaking is; als er geen levendmaking is, is de ziel dood in zonden en misdaden, en in haar dood kan zij niet ingaan in het Koninkrijk der hemelen. Ook al karakteriseren sommige mensen het ‘komen tot Christus’ als de gemakkelijkste zaak van de wereld, onze tekst maakt duidelijk dat het voor een mens iets volkomen en totaal onmogelijks is – als niet de Vader hem tot Christus zal trekken. Het lijdt geen twijfel dat dit altijd onaangenaam zal zijn voor de natuur van het vlees. Maar toch: als de menselijke natuur wordt aangevallen, is dat soms de eerste stap die haar ertoe brengt zich voor God te buigen. Als dat de uitwerking is van een pijnlijk proces, kunnen we de pijn vergeten en ons verheugen in het heerlijke dat het gevolg ervan is.