De Heere doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen, en Hij doet weder opkomen. 1 Samuel 2:6
Pas hoorde ik een bevende vrouw, ik hoop dat ze zich nu verheugd in de Heere, zeggen dat ze bang was dat ze nooit gered kon worden, en ik vertelde haar dat ik daar ook bang voor was, want ze wilde niet in Christus geloven. Ze bleef maar vragen stellen en twijfelen. Ze zei dat ze niet wist of de Heere een goed werk in haar begonnen was. Ik zei dat ik dat ook niet wist, en dat ik daar ook niet benieuwd naar was. Ik wist wat het Evangelie zei, en dat was, “Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden” (Handelingen 16:31 SV). Maar ze zei dat het misschien Gods tijd niet was. Ik zei, “nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid!” (2 Korinthe 6:2 SV). “Maar,” zei ze, “ik kan niet geloven.” Ik vroeg waarom ze niet kon geloven. Kon ze niet geloven wat Christus zei? Was Hij een leugenaar? Durfde ze te zeggen dat ze haar God niet geloofde? Nou, dat bedoelde ze niet direct, maar nu waren daar haar zonden. Maar, zei ik, “het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.” (1 Johannes 1:7). Ze hoopte dat ze iets van de Heilige Geest zou voelen, en dat het op een dag recht zou zijn tussen haar en God. “Zuster,” zei ik, “Ik draag het u namens God op om daar niet op te wachten, u moet naar Christus komen, je moet nu naar Christus komen. Maar als u stopt voordat je daar bent, als je stopt in een bepaald gevoel of een ervaring, dan zult u nooit uw einddoel bereiken.” De gelovige zondaar heeft met Jezus te maken, niet met het werk van de Heilige Geest. De Geest werkt de verlossing in de zondaar, maar nergens staat dat zondaren op de Geest moeten zien voor verlossing. “Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.” (Johannes 14:6).