‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Mattheus 7:7
Ik twijfel niet of strikt genomen betreffen de drie vermaningen in dit vers die inderdaad er slechts één zijn – in de eerste plaats Gods geliefde kinderen. Het was tot Zijn discipelen dat de Heiland zei: ‘Werpt uw parelen niet voor de zwijnen’; en wellicht hebben enigen van hen wel in ‘t rond gezien en gezegd: ‘Heere, wij bezitten weinig parelen; wij zijn te arm, dan dat wij de schatten van Uw genade zo ruimschoots bezitten zouden. U hebt ons gewaarschuwd het heilige niet aan de honden te geven; maar heiligheid is iets dat wij meer zoeken dan bezitten.’ ‘Nu’, sprak de Heiland, ‘u hebt alleen te bidden, om te ontvangen; u hebt enkel te zoeken, om zeker te zijn van te zullen vinden, want heilige dingen evenals zeldzame parels, zijn te vinden wanneer u ze zoekt: u hebt slechts te kloppen en de geestelijke verborgenheden zullen u geopenbaard worden, zelfs de verborgenste waarheid van God.’ In elke van deze vermaningen spoort de Heiland ons aan tot bidden. Geliefden, laat ons overvloedig zijn in de gebeden.
Rekent er op dat nalatigheid in het gebed de grond van uw vrede zal ondermijnen en de kracht van uw geloof verzwakken zal; maar wanneer wij overvloedig zijn in smeking tot God, zullen wij krachtig opwassen in de Heere, zullen wij ons verheugen in Zijn liefde, zullen wij ten zegen worden voor degenen die ons omringen. Moet ik u wijzen op de troon van de genade die u dient? Werkelijk, bidden moest u zulk een lust, zulk een levensvoorwaarde zijn, dat ik het u nauwelijks als een plicht had voor te houden of er u als een voorrecht toe had te dringen. Nochtans doe ik het, omdat de Meester het doet door een drievoudige vermaning. Een drievoudig snoer wordt niet licht verbroken – laat dus mijn tekst niet door u gering geacht worden. Laat mij u aansporen tot herhaald, aanhoudend en vurig gebed: bidt, zoekt, klopt! Houdt niet op met bidden voor u ontvangen hebt, houdt niet op met zoeken totdat u gevonden hebt: houdt niet op met kloppen voor u de deur ontsloten is.
In deze drie vermaningen is blijkbaar een opklimming: het is dezelfde gedachte in een andere vorm en sterker uitgedrukt. Bidt – dat is, spreekt in de stilte van uw gemoed met God over uw noden, en smeekt Hem ootmoedig om uw begeerten te vervullen: dat is een goede en aanbevelenswaardige wijze van bidden. Indien echter het bidden geen gevolg schijnt te hebben, dan wil de Heere een meer bepaald en dringend verlangen in u wekken; laat daarom uw begeerten gesteund worden door kennis, bedachtzaamheid, overweging, overpeinzing en gedrag, en het leren zoeken door de zegeningen die u verlangt, zoals men zoekt naar verborgen schatten. Deze goede dingen liggen in voorraadkamers opgetast, toegankelijk voor verlangende harten. Ziet hoe u ze bereiken kunt. Voegt bij het zoeken het onderzoek van Gods beloften, het nauwkeurig letten op Zijn Woord, een ernstige overdenking van de weg van de verlossing en al die genademiddelen die u tot de zegen kunnen doen geraken.
Gaat van bidden tot zoeken voort. En indien het bij dit alles nog schijnt alsof u uw begeerte niet verkregen hebt, klopt dan en gaat alzo tot meer dringend en worstelend aanhouden over; gebruikt niet alleen uw stem, maar uw gehele ziel; oefent uzelf in godzaligheid om de gunst te verkrijgen; stelt elke poging in het werk om te bekomen wat u zoekt. Want bedenkt dat doen bidden is; voor God te leven is een hogere vorm van zoeken, en de gezindheid van het hart is kloppen. Dikwijls geeft God aan de Zijnen wanneer ze Zijn geboden betrachten datgene wat Hij hun onthoudt wanneer ze achteloos voortleven. Gedenkt de woorden van de Heere Jezus, toen Hij zei: ‘Zo u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat u wilt zult u begeren en het zal u geschieden.’ Heiligheid is een wezenlijke kracht in het gebed, het leven moet kloppen, terwijl de lippen bidden en het hart zoekt.
Ik wil het op een andere wijze voorstellen en zeg dan: bidt zoals een bedelaar een aalmoes vraagt. Men zegt dat bedelen een armzalig beroep is, maar wanneer u het goed doet bij God is geen ander bedrijf zo profijtelijk. Een mens verkrijgt meer door bidden dan door werken zonder bidden. Wie krachtig is in het gebed verkrijgt alles door zijn roepen. Bidt als een arme bedelaar die honger heeft en brood vraagt. Zoekt voorts als een koopman, die schone parels zoekt, terwijl hij her en derwaarts ziet, gereed om alles te geven wat hij heeft opdat hij een weergaloze schat mag gewinnen. Zoekt als een dienstknecht, die zorgvuldig de belangen van zijn meester in het oog houdt en werkt om ze te bevorderen.
Zoekt met alle vlijt en voegt bij de volharding van de bedelaar de nauwlettende bedachtzaamheid van de parelkoper, die een zeldzame schoonheid zoekt. Voegt hierbij het kloppen aan de deur van de genade, zoals een verdwaalde reiziger die in een koude nacht overvallen door een sneeuwjacht om een onderkomen aanklopt opdat hij niet in de storm mag omkomen. Wanneer u de deur van de genade bereikt hebt, bidt dan ter wille van de grote liefde van God om toegang, geeft dan wel acht om de ingang te ontdekken, klopt hard en houdt met kloppen aan totdat u veilig gehuisvest bent in de woonstede van de liefde.
Nogmaals, bidt om wat u verlangt, zoekt naar wat u verloren hebt, klopt aan voor dat waarvan u verstoken bent. Misschien dat deze laatste volgorde het best de schakering van denkbeelden uitdrukt en de verscheidenheid doet uitkomen. Bidt om al wat u nodig hebt, wat het ook zijn mag; indien het iets billijks en goeds is, is het de oprechte bidder beloofd. Zoekt naar wat u verloren hebt; naar wat Adam door de val verloor, naar wat u zelf door uw achteloosheid, door uw lauwheid, door uw nalatigheid in het gebed verloor; zoek totdat u de genade gevonden hebt die u behoeft. Klop dan. Wanneer u van troost, van kennis, van hoop, van God, van de hemel verstoken bent, klopt dan, want de Heere wil voor u opendoen.
Hier hebt u de eigen tussenkomst van de Heere van node; u kunt bidden en ontvangen, u kunt zoeken en vinden, maar u kunt niet kloppen en opendoen, – de Heere Zelf moet de deur openen of u bent voor eeuwig buitengesloten. God is bereid de deur te openen. Bedenk dat er geen Cherub staat met een vlammend zwaard om de toegang tot deze deur te bewaken, integendeel, de Heere Jezus doet Zelf open en niemand sluit. Maar nu moet ik van deze volgorde van zaken afstappen, want mijn wens is mijn tekst in betrekking te brengen tot degenen die nog niet verlost zijn.
Toen ik de vorige zondag over de heerlijkheid sprak, hadden wij het einde van de pelgrimstocht voor ons. Het was iets buitenmate verrukkelijks. Want in onze overdenkingen waren wij genaderd tot aan de omstreken van de Hemelstad, en waren getuigen van haar eeuwige heerlijkheid. deze morgen heb ik mij voorgesteld te beginnen bij het begin en het poortje binnen te treden dat aan de ingang van de weg naar de hemel staat. Bunyan zegt in zijn Christenreis: ‘En boven de poort stond geschreven: Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Zijn zinrijke beeldspraak is even getrouw onderwijzend als aangenaam boeiend. Ik besloot dat dit mijn tekst moest zijn. Indien hij waard was boven de poort aan de ingang van de weg naar het leven te worden geschreven, moet hij grotelijks aanspraak mogen maken op de aandacht van degenen die nog geen blik in de heerlijkheid geslagen hebben maar verlangend zijn het te doen. Mag God de Heilige Geest hen onderwijzen en bezielen terwijl wij de Heere vanuit Zijn hemelse woonstede horen zeggen: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’
I. Ten eerste dan, geliefde vrienden, wie u ook bent, indien u tot het eeuwige leven verlangt in te gaan, wens ik u het opschrift boven de poort te verklaren door te zeggen, ten eerste: de deur van de genade kan u als voor u gesloten voorkomen. Dit ligt in de tekst: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Indien voor uw verbeelding de deur wijd open stond, zou het niet nodig zijn te kloppen, maar omdat ze naar uw opvatting voor u gesloten is, bent u verplicht langs de ordelijke weg door kloppen toegang te zoeken. Voor een groot deel is deze opvatting het uitwerksel van uw eigen vrees. U denkt dat de poort gesloten is omdat u beseft dat het zo behoort; u gevoelt dat wanneer God met u handelde, zoals u jegens uw medemensen handelen zou, Hij Zich door u zo beledigd zou gevoelen, dat Hij de deur van Zijn genade voor eens en altijd sluiten zou. U gedenkt hoe schuldig u zich gemaakt hebt, hoe dikwijls u geweigerd hebt de Goddelijke roepstem te horen, en hoe u van kwaad tot erger gekomen bent en daarom vreest u dat de Heere des huizes zich reeds heeft opgemaakt en de deur gesloten. U vreest, zoals de weerspannigen in Noachs dagen, dat u de deur van de ark gesloten zult vinden en uzelf veroordeeld zien om in de algemene verwoesting om te komen. De zonde ligt aan de deur en verspert haar.
In uw angstgevoel stelt u zich de deur van de genade als gesloten voor. Maar de deur is niet versperd en dichtgegrendeld zoals u haar u voorstelt. Hoewel ze in zekere zin gezegd kan worden gesloten te zijn, toch is ze in een andere zin nooit gesloten. In zekere zin staat ze voor iedereen open. Haar scharnieren zijn niet vastgeroest, geen grendels sluiten haar. Graag opent de Heere de deur voor elke kloppende ziel. Veel meer in uw verbeelding dan in werkelijkheid is ze gesloten, want de zonde die haar sluit is wat de gelovige zondaar betreft, weggedaan. Bezit u maar geloof genoeg, zo kunt u op ditzelfde ogenblik binnengaan; en indien u eens binnentreedt zult u nimmer worden buitengeworpen, want daar staat geschreven:’Die tot Mij komt, die zal Ik geenszins uitwerpen.’ Indien u met heilige moed gebruik maakt van de vrijheid en de vergunning om binnen te treden, zult u nooit beschaamd worden. Vrees en schaamte versperren de zondaar de weg en ontmoedigen hem, en zalig hij wiens hopeloze toestand hem tot vrijmoedigheid dringt.
Deze zaak hebben wij te bedenken, wanneer wij vrezen dat de deur voor ons gesloten is, namelijk, dat ze niet zo vast gesloten is als de deur van ons hart geweest is. U kent waarschijnlijk het beroemde schilderstuk: ‘Het Licht van de Wereld.’ Het schijnt mij een van de treffendste predikingen, waarop ooit het oog gerust heeft. Daar staat de Eeuwiggezegende, kloppende aan de deur van de ziel, maar de hengsels zijn verroest, de deur zelf is toegegrendeld en wilde doornen en allerlei woekerplanten die tegen de deur zijn opgeklommen leveren het bewijs hoe lang ze al gesloten is geweest. U weet wat dat zeggen wil: hoe volharding in de zonde het steeds moeilijker maakt te zwichten voor het kloppen van Christus en hoe kwade gewoonten en hebbelijkheden die elkaar in de ziel verdringen, haar zo beklemd houden, dat ze zich voor het heilig kloppen niet kan openen. Jezus heeft bij sommigen van u aan het hart geklopt van de dagen van uw kindsheid af, en nog klopt Hij voort. Ik hoor het kloppen van Zijn gezegende hand op de deur in ditzelfde ogenblik: hoort u het niet? Wilt u niet opendoen? Hij heeft lang geklopt en toch klopt Hij weer.
Ik weet zeker dat u niet zolang aan de deur van de genade geklopt hebt als de in het vlees gekomen Genade aan uw deur heeft staan wachten. U weet dat. Hoe kunt u dan nog klagen indien ogenschijnlijk de verhoring van uw gebeden toeft? Het dient alleen om een heilige schaamte in u te wekken dat u uw Heere zo kwalijk bejegend hebt. Nu begint u te beseffen wat het is zo u moet wachten, wat het in zich heeft tevergeefs te kloppen, wat het betekent te roepen: ‘Mijn hoofd is vervuld van dauw en mijn haarlokken met nachtdruppen.’ Dit moet u tot berouw brengen over uw ontaard gedrag en dus bewegen inniger de edele Minnaar van uw ziel lief te hebben die zoveel geduld met u betoond heeft. Het zal u niet schaden, dat de deur een tijdje gesloten was, indien u maar een berouwvol hart en een zachtmoedige geest hebt.
Laat mij u echter waarschuwen dat de deur kan gesloten zijn en gehouden worden door ongeloof. Wie gelooft dringt in Christus door wanneer hij gelooft; wie door de deur ingaat zal behouden worden, en zal ingaan en weide vinden. Zo spreekt de Heiland in Johannes tien. ‘Die in Hem gelooft heeft het eeuwige leven’, dit is boven allen twijfel verheven. Maar wij lezen ook weer: ‘Zij hebben niet kunnen ingaan wegens hun ongeloof.’ Veertig jaar brachten de kinderen Israëls op hun reis naar Kanaän, in de woestijn door, en toch hebben ze het beloofde land niet betreden wegens hun ongeloof. En wat zou het zijn indien sommigen van u veertig jaar lang tevergeefs onder de middelen van de genade hadden geleefd? Het was komen en gaan en opnieuw komen en gaan, de prediking aanhoren, de bediening van de sacramenten bijwonen, en zich met de kinderen van God in aanbidding verenigen: wat, zou dit alles baten indien u al die veertig jaar niet was binnengetreden ter oorzaak van ongeloof! Geliefde zielen, ik moet u verklaren, dat al leefde u zo lang als Methusalem, u niet kunt binnengaan, tenzij u in Jezus Christus gelooft.
Op het ogenblik dat u zich van ganser harte en van ganser ziel op Hem verlaat, bent u in de gezegende voorhoven van het Vaderhuis, maar hoeveel jaren u ook mag bidden en zoeken en kloppen, toch zult u niet eerder binnengaan voordat het geloof zich vertoont, want ongeloof houdt de ketting op de deur, en daar is aan geen ingaan te denken terwijl het uw ziel beheerst. Klaagt u echter dat u te kloppen hebt? Het is de verordening van de Allerhoogste. Spreek ik wellicht tot iemand die sedert verscheidene maanden ernstig geleden heeft? Ik kan met u medegevoelen, want dat heb ik zelf niet slechts maanden, maar zelfs jaren gedaan: door de verduistering van mijn verstand en de wrede miskenning van de Heere, vond ik geen vrede toen ik er eerst om begon te bidden, hoezeer ik ook met de meeste ernst zocht, en zo menigmaal ik kon naar het huis van de Heere ging, en dagelijks de Bijbel las met de vurige begeerte om de rechte weg te vinden. Ik vond geen vrede voor ik lang en sterk geklopt had. Luister dan naar iemand die uw verlegenheid kent en laat u van mij gezeggen.
Mogen wij verwachten het huis van barmhartigheid te zullen binnentreden zonder aan zijn deur aan te kloppen? Gaat dat zo in onze eigen woningen? Kan ieder zwerveling er maar onbekommerd inslenteren? Is het niet Gods gewone regel, de wereld grote zegeningen te schenken, maar er altijd de mensen om te doen aankloppen? Wij hebben brood uit de aarde nodig, maar de landbouwer moet aan de poort van de aarde aankloppen met zijn ploeg en al zijn landbouwwerktuigen alvorens zijn God hem een oogst wil doen toekomen. Wordt in deze wereld iets zonder arbeid verkregen. Is het niet een oud spreekwoord: ‘geen last geen lust; geen moeite geen winst; geen molen geen meel?’ En mogen wij in betrekking tot hemelse dingen niet verwachten dat die grote genadegaven vurig moeten worden afgebeden vóór zij ons deel kunnen worden?
Het is Gods gewone regel ons tot het gebed te brengen voor Hij Zijn zegen verleent. En hoe zou het anders kunnen zijn? Hoe zou een mens gezaligd kunnen worden zonder gebed? Een gebedloze ziel moet een Christusloze ziel zijn. De behoefte aan het gebed, de oefening van het gebed, de geest van het gebed maken zoveel delen van de verlossing uit. Hoe kan, tenzij van een mens kan gezegd worden: ‘Zie, hij bidt’, er enige hoop bestaan dat hij zijn God kent en verzoening heeft gevonden? De verloren zoon ging niet zwijgend huiswaarts, ook kwam hij niet met somber stilzwijgen in het huis van zijn vader. Nee, maar zodra hij zijn vader bespeurde, riep hij uit: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel.’ Daar moet een redewisseling met God plaats hebben, want God geeft geen stilzwijgende zaligheid.
Bovendien, al op zichzelf is het een grote zegen voor onszelf, tot het kloppen aan de deur de genade gebracht te worden. Wij gaan school wanneer wij voor enige tijd tot God roepen zonder zichtbare uitkomst. Het doet iemands ijver groeien, want zijn honger neemt onder het wachten toe. Indien hij de zegen ontving zodra hij er om bad zou het schandekoop zijn. Maar wanneer hij lang heeft aan te houden komt hij tot een beter inzicht omtrent de waarde van de genade die hij zoekt. Hij krijgt dus een beter inzicht in zijn eigen onwaardigheid wanneer hij buiten de deur van de genade staat, gereed om van vrees te verzinken: en zo wordt hij vuriger in het gebed.
Aldus wordt de mens, door vernedering en drang toebereid onder de invloed van zijn druk, terwijl hij voor een tijdje buiten de deur staat. Bovendien neemt zijn geschiktheid voor de toekomst toe. Ik geloof dat ik nooit zou geschikt geworden zijn om zoekende zielen in hun bekommering te troosten, wanneer ik zelf niet in de kou had moeten wachten. Ik ben altijd dankbaar geweest voor mijn vroegere droefheid wegens haar uitwerking voor later. Velen van wie de ondervindingen zijn opgetekend in boeken, die onschatbaar zijn in de christelijke boekerij, zonden nooit die boeken geschreven hebben, indien ze zelf niet lang hadden moeten wachten, hongeren en dorsten en in arbeid van de ziel geweest waren voor de Heere hun verscheen.
Hoe schildert de begenadigde David, die in alles de samenvatting scheen van wat er in en met alle mensen omgaat, zich dat hij als verzonken was in het modderig slijk. Dieper en dieper zonk hij weg totdat hij riep uit de ruisende kuil, en na lang wachten op de Heere gehoord werd en zijn voeten op een rotssteen werden gesteld, opdat hij eens mocht vermelden wat de Heere voor hem gedaan had. Uw hart, heeft behoefte aan verruiming, mijn waarde. De Heere is bezig met u tot een beter Christen toe te bereiden door uw hart te verruimen. De spade van de benauwdheid graaft de bedding voor het water van het leven. Vertrouw er op dat, wanneer de schepen van het gebed niet spoedig huiswaarts keren, het alleen is omdat ze in de hemel met groter zegen bevracht zijn. Naar mate het gebed langer op antwoord wacht, des te heerlijker zal de verhoring zijn, evenals een vrucht die ten volle gerijpt is door langer aan de boom te hangen. Wanneer u met een bezwaard hart klopt, zult u toch met verblijding van de ziel zingen. Daarom, wees niet ontmoedigd omdat u voor een tijdje voor een gesloten deur staan moet.
II. In de tweede plaats, een deur onderstelt een opening. Waartoe dient een deur, wanneer ze altijd gesloten moet blijven? De muur had dan wel zonder een opening kunnen blijven. Ik heb wel eens huizen en openbare gebouwen gezien, waarin ogenschijnlijk zich deuren bevonden waar er geen waren; de schijnbare deur had alleen een bouwkundig doel. Maar zulk een schijnvertoning bestaat in het huis van de Heere niet: Zijn deuren bestaan om geopend te worden: ze zijn gemaakt met het doel om ingang te verlenen; en zo bestaat Gods gezegend Evangelie om u de toegang tot het leven en de vrede te openen. Het zou niets baten te kloppen op een muur, maar in wijsheid zult u kloppen aan een deur, want deze is er op ingericht om open gedaan te worden. Het is mogelijk er binnen gelaten te worden als u aanklopt, want het Evangelie is een blijde boodschap aan mensen; en hoe kon het een blijde boodschap zijn indien het mogelijk was dat u in oprechtheid tot Christus kwam en om genade bad en werd afgewezen?
Ik weet dat het Evangelie, door sommige predikers verkondigd, eerder een kwade tijding dan een blijde boodschap voor ontwaakte zielen is, want het eist zoveel gevoel en voorbereiding van de zondaar dat er geen grond tot blijdschap of tot hoop in kan liggen. Maar houd u verzekerd, dat de Heere allen zalig wil maken, die langs de door Hem aangewezen weg zalig willen worden. Een geliefde broeder zei maandagavond zo treffend in het gebed: ‘U, o Heere, bent volkomen voldaan met de Heere Jezus, en wanneer wij voldaan zijn met Hem, bent u voldaan met ons.’ Dat is het Evangelie, uitgedrukt in weinig woorden. God is met Christus voldaan, en indien u voldaan bent met Christus, is God voldaan met u. Dit is de blijde tijding voor iedere ziel, die gewillig is tot aanvaarding van de verzoening, aangebracht, en de rechtvaardiging bereid door de Heere Jezus.
Geliefde vrienden, dit Evangelie moet bestemd zijn om, door zondaren te worden aangenomen, want anders zou het niet gezonden zijn. ‘Maar’, zegt iemand, ‘ik ben zulk een zondaar.’ Juist zo. U behoort tot die soort van personen, voor wie de boodschap van de genade bestemd is. Het Evangelie is niet nodig voor volmaakte mensen: zondeloze mensen hebben geen genade nodig. Geen offer is nodig waar geen schuld is; geen verzoening is nodig waar geen overtreding is. Wie gezond zijn hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Deze deur van de hoop, die God bereid heeft, was bestemd om een ingang tot het leven te zijn, en ze was bestemd zich voor zijn zondaren te openen, want wanneer ze zich niet voor zondaren opent, zal ze zich nimmer openen. Want wij hebben allen gezondigd en dus moeten wij allen worden buitengesloten.
Ik houd mij verzekerd dat deze deur geopend moet worden voor degenen die niets bezitten om mee te brengen. Hebt u geen goede werken, geen verdiensten, geen goede gezindheden, niets dat u aanbeveelt, wees dan niet mismoedig, want juist voor dezulken is Jezus Christus het meest dierbaar en dus het meest toegankelijk, want het is Zijn welbehagen zich over te geven aan degenen die Hem het meest roemen zullen. Iemand die zichzelf genoeg is zal nimmer Christus tot zijn deel hebben. Maar wie in zijn eigen bewustzijn naakt en arm en ellendig is, voegt zich juist bij Christus: hij is het voor wie verlossing is aangebracht. U kunt hem hieraan kennen dat hij zijn slavernij van de zonde gevoelt en erkent daarin te moeten blijven tenzij hij de verlossing deelachtig wordt die Christus heeft aangebracht.
Geliefde vrienden; die deur van de hoop zal voor u geopend worden, hoe onwetend en zwak en geheel onbekwaam tot vervulling van enige voorwaarde u ook zijn mag. Wanneer de tekst zegt: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden’, dan leert hij ons dat de wijze om toegang tot de zegen te verkrijgen eenvoudig is en voor geringe mensen voegt. Als ik door een welgesloten deur moet binnengaan heb ik wetenschap en kennis nodig. Ik beken dat ik die kunst niet versta; daarvoor moet men zijn bij iemand die met lopers, breekijzers en allerlei inbrekerinstrumenten omgaat. Maar ik ken geen andere roeping dan te kloppen, en hoe onbekend ik ook mag zijn met het openbreken van deuren, toch weet ik wel hoe ik kloppen moet. Een onnozel mens kan kloppen wanneer dat alles is wat van hem gevraagd wordt. Is hier iemand die niet enige woorden samen weet te voegen tot gebed? Dat hindert niet, mijn vriend; kloppen kan iemand die geen redenaar is. Misschien zegt een ander: ‘Ik heb nooit school gegaan.’
Dat doet er niet toe, iemand kan kloppen al is hij geen wijsgeer. Een stomme kan kloppen. Een blinde kan kloppen. Met een lamme hand kan men kloppen. Die niet lezen of schrijven kan, kan toch wel een klopper oplichten en hem laten vallen. Het middel om de hemelpoort te openen is wonderbaar eenvoudig voor degenen die nederig genoeg zijn om zich aan de leiding van de Heilige Geest over te geven en vertrouwend te bidden, te zoeken en te kloppen. God heeft geen verlossing bereid die alleen door geleerde mensen kan begrepen worden; Hij heeft geen Evangelie bereid om hetwelk te beschrijven een half dozijn folioboekdelen vereist wordt: het is ingericht voor de onkundige, de onnozele, en de stervende, zowel als voor anderen, en daarom moet het zo eenvoudig zijn als kloppen aan een deur. Dit is het: geloof en leef. Zoek God met geheel uw hart en uw gehele ziel, en houdt sterk aan, door Jezus Christus, en de deur van de genade zal u zeker geopend worden. De genadedeur is er op berekend om toegang te verlenen aan ongeleerden, daar ze geopend wordt voor degenen die kloppen.
Ik weet zeker dat die deur voor u geopend zal worden, omdat ze voor zo menigeen geopend is geworden. Ze is geopend geworden voor honderden van ons die hier tegenwoordig zijn. Zou u, geliefde broeders en zusters, niet kunnen opstaan en verhalen hoe de Heere de deur van Zijn verlossing voor u ontsloten heeft! Die deur is gedurende de laatste weken voor velen binnen deze wanden geopend geworden. Wij hebben mensen tot ons zien komen om te verhalen hoe het de Heere behaagd had hun ingang tot Zijn genade te verlenen, terwijl ze nog kort geleden vreesden dat de deur voor hen gesloten was en daarom wanhopig waren. Nu, wanneer de deur zo menigmaal voor anderen is opengedaan, waarom zou ze zich dan niet op haar hengsels omdraaien voor u? Klopt alleen, met geloof in Gods genade, en het zal niet lang duren of uw dringende bede zal vervuld worden.
Het strekt God tot eer Zijn deur van de genade te openen, en dat is een reden waarom wij verzekerd zijn dat Hij het zal doen. Wij mogen niet verwachten dat Hij iets doen zal strijdig met Zijn eigen eer, maar wij verwachten dat Hij zal doen wat Zijn Goddelijke deugden verheerlijken kan. Grotelijks zal het de barmhartigheid, de lankmoedigheid, dc liefde, de genade, de goedheid en de goedertierenheid van God verheerlijken, indien Hij de deur ontsluiten wil voor zulk een onwaardig zondaar als u bent: daarom klopt! Klopt, omdat God zich verlustigt in geven. Klopt aan die deur, door welke telkens wanneer ze op haar hengsels draait Zijn grootheid in het licht treedt; klopt met onvoorwaardelijk vertrouwen op dit zelfde ogenblik. Want ‘u zal opengedaan worden.’ Het is een deur die gesloten schijnt te zijn, maar omdat het een deur is, moet ze geschikt zijn om geopend te worden.
III. Ten derde, klopt, want er is een klopper aanwezig. Wanneer mensen kunnen worden toegelaten door aan te kloppen, is er gewoonlijk een klopper aan de deur aangebracht; en zo niet, dan lezen wij dikwijls de woorden: Geen toegang. Voor de schellen zo algemeen waren, bestond bijna allerwegen het gebruik om aan de deur aan te kloppen en moest men in het algemeen de deur doen weergalmen van de slagen. Er was een klopplaat om de klopper op te laten vallen, en nu klopten sommigen zo hard, dat het gebeurde dat zulke slagen noodlottig waren voor de plaat en daaruit ontstond de schertsende zegswijze: zo dood als een klopplaat. Het betekent een hevige manier van kloppen, die ik wenste dat door u werd nagevolgd in het gebed.
Klop aan de hemelpoort zo sterk als de mensen oudtijds aan de deuren klopten. Is er nooit aan uw deur aangeklopt zo dat het door het hele huis heen kon gehoord worden? Sommigen van uw vrienden zijn sterk en kloppen alsof ze van zins zijn binnen te dringen. Het gebeurt dat wellevende mensen zo zacht aantikken dat het door de dienstboden niet wordt gehoord en ze dus moeten wachten. Maar degenen van wie ik thans spreek vallen nooit in die dwaling, want ze doen ieder zo opschrikken, dat men zich haast hen binnen te halen, uit vreze dat ze voor een tweede keer gaan bulderen. Laat ons op deze wijze bidden; laat ons in oprechtheid bidden en niet ophouden alvorens wij zijn aangenomen.
Ik zei dat de Heere een klopper heeft gegeven. Wat is die klopper? Ten eerste mag men die zien in Gods beloften. Wij zijn zeker goed te slagen wanneer wij een belofte kunnen aanvoeren. Het is zo goed, tot de Heere te kunnen zeggen: ‘Doe zoals U gezegd hebt.’ Welk een kracht ligt er niet in een beroep op het woord, de eed en het verbond van God! Wanneer iemand aan een ander een wissel aanbiedt op de dag dat hij vervalt, rekent hij er op het daarin vermelde bedrag te ontvangen. Gods beloften zijn wissels, die Hij getrouw zal voldoen. Het is niet bekend dat Hij ooit de betaling van een wissel geweigerd heeft, en Hij zal het ook nooit doen. Indien u zich maar op een belofte, op uw toestand toepasselijk, kunt beroepen en ze de Heere in het geloof voorleggen, zeggende: ‘Gedenk het woord, tot uw knecht gesproken, op hetwelk u mij hebt doen hopen’, dan zult u verhoring vinden. Pleiten op de belofte is zulk een klop op de poort van de hemel, dat ze geopend moet worden.
De grote klopper echter is de Naam van de Heere Jezus Christus. Indien iemand zich tot u wendde uit naam van uw geliefde zoon in de verte; indien hij u echte getuigschriften voorlegde en een brief waarin stond: ‘Vader, wees brenger van deze brief welwillend om mijnentwil’, kan men er verzekerd van zijn, dat u hem welgezind zou zijn; en wanneer de bedoelde persoon gemachtigd was in de naam van uw zoon, het bedrag van een schuldbekentenis te ontvangen, zou u hem dan het geld niet geven? Nu, wanneer wij tot God gaan en in de Naam van Christus bidden, dan wil dat zeggen dat wij bidden op last van Christus, dat wij God bidden alsof wij de plaats van Christus vervulden en van Hem verwachtten dat Hij het ons geven zou alsof Hij het aan Jezus gaf. Dat is iets meer dan te bidden om Christus’ wil. Ik veronderstel dat de Apostelen eerst tot God baden om Christus’ wil, maar Jezus zei tot hen: ‘Tot hiertoe hebt u niet gebeden in Mijn Naam.’ Dat is een hogere trap van het gebed, en wanneer wij in de Naam van Christus tot de Vader bidden, dan zullen wij heerlijk uitkomen. In een vergadering van oude Methodisten zou iemand bidden, maar het vlotte niet, en toen werd er een stem uit de hoek van de zaal vernomen: ‘Pleit op het bloed, broeder! pleit op het bloed.’ Ik houd niet veel van zulke stoornissen; toch was deze niet af te keuren, want ze gaf de rechte toon aan en zette de bidder op zijn juiste plaats.
Pleit op het dierbaar bloed van Jezus Christus en u hebt zo geklopt dat u gehoor moet vinden. ‘Helaas’, zegt iemand, ‘ik zie wel de klopper, want ik weet iets van de beloften en van de persoon van onze Heiland, maar hoe moet ik kloppen?’ Met de hand van het geloof. Geloof dat God Zijn beloften houden zal; vraag Hem dat te doen en klop op die wijze. Geloof in de verdiensten van Jezus, op Wiens naam u pleit, en klop zo gelovig, dat God de naam van Zijn geliefden Zoon zal eren. ‘Ach, mijn hand is zo zwak’, zegt u. Bedenk dan dat de Heilige Geest onze zwakheden te hulp komt. Bid Hem, Zijn hand op de uwe te leggen, en zo zult u met zegepralende kracht kloppen. Ik smeek u te kloppen met alle macht die in u is, en dikwijls te kloppen. Indien u niet in Christus bent, geliefde hoorder, gun dan uw ogen geen slaap, noch sluimering aan uw oogleden voor u Hem gevonden hebt. Hebt u eens gebeden, bid nogmaals; en al hebt u tien duizend maal gebeden, volhardt dan nog in het gebed. Klop uit al uw macht, met al de kracht van u ziel. Bid als gold het uw leven. Klop aan de deur zoals iemand kloppen zou, die een wolf op zich aan ziet rennen. Klop als iemand kloppen zou, die buiten de deur op het punt stond van kou te sterven. Laat uw gehele ziel er in opgaan. Zeg tot de Heere ‘Ik smeek U, heb medelijden met mij en wees mij nu genadig. Ik bezwijk, ik sterf, tenzij U mij Uw liefde betoont en mij in Uw huis en hart opneemt, opdat ik U voor eeuwig mag toebehoren.’ ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Daar is de klopper.
IV. Voorts, u die aan de deur klopt, is een belofte gegeven. Dat is meer dan een deur voor u te hebben, of een klopper om mee te kloppen. De belofte staat in duidelijke bewoordingen boven de deur. Lees haar. U wordt moedeloos en afgemat: lees de belofte en grijp weer moed: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Merkt op hoe duidelijk en stellig dit luidt met zijn heerlijk ‘zal’, dat als een licht in het midden daarvan schittert. In letteren van liefde straalt het opschrift te midden van de omringende duisternis, en dit zijn de woorden: ‘U zal opengedaan worden.’ Indien u aan de deur van de vriendelijkste van alle mensen klopt, zult u niet zulk een belofte vinden, en toch klopt u, en klopt vertrouwd aan; hoeveel te vrijmoediger moest u dan tot de deur van de genade gaan, waar u uitdrukkelijk verzekerd wordt: ‘Uzal opengedaan worden.’
Bedenk dat deze belofte vrijelijk gegeven wordt. U hebt de Heere nooit om zulk een verzekering gebeden; ze is de openbaring van eigen aandrang tot goedertierenheid. U bent niet tot Jezus gekomen om de belofte af te smeken, dat u, als u bidt, verhoord wordt. Volstrekt niet, u hebt zelfs niet gebeden. Misschien hebt u veertig jaren in de wereld geleefd en nooit oprecht gebeden, maar de Heere heeft u uit Zijn van liefde overvloeiend hart de belofte gedaan: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Waarom twijfelt u? Meent u dat Hij Zijn Woord niet houden zal? God, Die niet liegen kan, zegt vrijelijk, gedrongen door de grootheid van Zijn Goddelijke natuur, Die liefde is, tot een arme zondaar: ‘Klop, en u zal opengedaan worden.’ O, wees er verzekerd van, dat Hij het meent; en al gaan hemel en aarde voorbij, Zijn Woord zal geenszins voorbijgaan, en u noch een andere zondaar, die klopt aan Zijn deur, zal Hij weigeren aan te nemen.
Dit opschrift heeft veel moed gegeven om te kloppen: als ze op het punt waren te bezwijken en alle verdere pogingen op te geven, lazen ze nogmaals deze troostrijke woorden: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden’, en ze hebben moed gevat en weer aangeklopt. Meent u dat God ons kwellen, dat Hij ons misleiden wil, dat Hij in arme zondaren een hoop zal opwekken alleen om ze teleur te stellen? Zou Hij ons door Zijn belofte tot kloppen aansporen en ons dan bespotten? Heeft de God van de barmhartigheid ooit gezegd: ‘Ik riep u en u bent gekomen; Ik strekte mijn hand uit en u hebt u tot Mij gewend, en toch zal Ik spotten met uw rampspoed en lachen met uw benauwdheid’? Een slecht mens zou zo haast niet spreken: zulk een handelwijze zou meer Satan voegen dan God. Duld de gedachte niet, dat de God van alle genade een zoekende ziel aldus zou kunnen behandelen; zo ze ooit in uw geest mocht opkomen, verwerp ze en zeg ‘Hij, Die mij leerde bidden, heeft zich daardoor verbonden op mijn gebed te antwoorden. Hij zal mij niet uitnodigen om vergeefs te kloppen. Daarom zal ik opnieuw kloppen, maar deze keer krachtiger dan ooit, en mij verlaten op Zijn Woord en zijn waarheid.’ O, dat u nooit mag ophouden met kloppen totdat u de deur van de genade binnengegaan bent! Vrijelijk heeft God Zijn belofte gegeven, en uit kracht van die belofte kloppen wij, en daarom kunnen wij er zeker van zijn dat de Heere Zijn gelovige dienaren niet zal afwijzen.
Het heerlijke van deze belofte is, dat ze voor allen die kloppen bestemd is – ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ De Heere heeft u, geliefde hoorder! het voorrecht van het gebed niet ontzegd of verklaard dat Hij op uw smekingen niet antwoorden zal. U mag kloppen, en u kunt verwachten de deur te zien opengaan. Ik ken de heerlijke leer van de verkiezing, en ik verblijd mij daarin. Maar dat is een geheim bij God, terwijl de last van onze prediking is: ‘Predikt het Evangelie aan alle creaturen.’ Ik zeg daarom tot ieder die hier is: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ De Heere weet wie kloppen zullen, want ‘de Heere kent degenen die de Zijnen zijn.’ Maar klop, mijn vriend, klop nu, en het zal weldra blijken dat u één van Gods uitverkorenen bent.
Denk aan de geschiedenis van de welbekende Malachi. Toen een methodistische vriend hem eens geld wilde geven, zei hij glimlachend: ‘Malachi, ik geloof niet dat ik u dit geld geven mag, want ik weet niet of u voorbeschikt bent om het te hebben. Wilt u mij zeggen of u daartoe voorbeschikt bent of niet?’ Malachi antwoordde: ‘Geef mij het geld in mijn hand en ik zal het u zeggen.’ Zodra Malachi het geld in zijn hand had, wist hij dat hij voorbeschikt was om het te bezitten, maar hij kon dat niet weten alvorens het in zijn bezit was. Evenzo wordt de verborgen raad van de Heere aan ons geloof geopenbaard, zodra wij Christus bezitten, maar niet eerder. Klop terstond. Wanneer u voorbeschikt bent om in te gaan, weet ik dat u kloppen zult, en kloppen zult tot u binnengelaten bent, want aldus staat er geschreven, en er wordt geen uitzondering bij gemaakt: ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ Het staat vast bij de Heere, dat hij die klopt zal opengedaan worden.
Deze tekst blinkt, God zij geloofd! alsof hij in sterren geschreven was, en schittert zonder ophouden van de dageraad van het leven totdat de zon ondergaat. Zo lang de mens leeft, zal, als hij klopt, Gods deur voor hem geopend worden. Al hebt u zich ook lange tijd wederspannig betoond en uw zonden opeengestapeld totdat ze voor u alle hoop schenen buiten te sluiten, klop toch aan bij Christus, Die de deur is, want ze zal voor u geopend worden. Zelfs al was het met stervende hand, als u slechts kloppen kunt aan de deur van de genade, ze zal voor u opengedaan worden. Maar stel uw kloppen niet uit omdat God lankmoedig is in Zijn genade; klop thans, terwijl u hier neerzit, en zo u niet terstond antwoord krijgt, zoals ik vertrouw dat u krijgen zult, ga dan naar huis en roep in het verborgen tot de Heere: ‘Ik zal U niet loslaten, tenzij U mij zegent.
Ik ben verloren, tenzij U mij vindt; ik ben verloren, tenzij ik mijn Verlosser en mijn Heere vind; ik speel niet met het gebed, mijn gehele ziel gaat er in op; ik moet Christus hebben of ik sterf zoals ik ben; ik klem mij aan Hem vast vertrouwend op Zijn bloedig offer. O, openbaar U aan mij als een vergevend God!’ Ik stel er mij borg voor dat God u antwoorden zal. Ik heb de Heere gezocht en Hij heeft mij verhoord, en van die tijd af heb ik nooit getwijfeld dat, als een levende ziel ook de Heere zoekt door Jezus Christus, ze behouden zal worden. O mocht u dat beproeven! De Heere bewege u daartoe door de Heilige Geest.
V. Nog een enkele opmerking tot slotte. Als de deur opengaat, zal ze een heerlijke ingang voor u zijn. ‘Klopt, en u zal opengedaan worden.’ En wat zal daar dan op volgen? Terstond zal hij die geklopt heeft binnentreden. Wanneer u in waarheid geklopt hebt, zult u op het ogenblik dat u Christus aanschouwt als uw Verlosser, Hem als uw Verlosser aannemen. Word in Christus ingeplant door het geloof. Zie, Hij plaatst u voor een geopende deur, en niemand kan die sluiten. Aarzel niet binnen te treden. Tot nu toe hebt u gemeend dat er veel bezwaren en hinderpalen op uw weg waren, maar dat is in werkelijkheid zo niet. Geloof en leef. Wanneer u op uw kloppen de deur ziet bewegen, sta dan op en draal niet.
Bedenk dat het opengaan van die deur u niet alleen toegang, zal verschaffen maar u ook veiligheid verzekeren zal. Wie eens in Christus is ingeplant, is voor altijd geborgen. Alleen, daal in deze met bloed besprengde voorhof af, alleen blijf in het huis van de Geliefde, en u zult er nimmer meer uitgaan. Het leven, dat Hij schenkt, is eeuwig, daarom zult u niet sterven. Waar ook de verderfengel mag heenvliegen, u moet hij voorbijgaan. Geloof alleen, en u zult zalig worden; geloof alleen in Christus met geheel uw hart en ziel en kracht en uw huis is zaligheid geschied en u bent in het Vaderhuis binnengetreden.
Maar dan zal u nog groter zegen geworden, want u bent de aanneming deelachtig. Eens binnengetreden, zult u in het oord van de genade blijven, niet meer als vreemdeling of gast, maar als kind van het huis. U zult aan de tafel van uw Vader aanzitten en eten en drinken als zoon, als erfgenaam, als mede-erfgenaam van Christus. De vrijheid, de overvloed, de vreugde van het grote huis van de liefde zal uw deel zijn. Aan Gods rechterhand is verzadiging van vreugde eeuwig, en ze zal uw erfdeel zijn. Ja, en meer dan dat: wanneer u eens het huis van de vreugde bent binnengegaan, zult u toegang hebben tot zijn binnenste kamers. Al het voorhuis van Gods woonstede is een plaats van verzadiging, maar verder zal de Heere van het huis u Zijn heerlijke zalen binnenleiden en u Zijn schatten tonen en u Zijn voorraadkameren openen, totdat u bij voortdurende opklimming van genade tot genade, van kennis tot kennis en van heerlijkheid tot heerlijkheid zult voortgaan.
Dit alles kan slechts bij ervaring gekend worden, en die ervaring kan alleen door kloppen worden verkregen. Nog iets heb ik u te zeggen tot besluit. Sommigen menen dat het genoeg is wanneer ze begonnen zijn te bidden en daarbij een weinig ernstig zijn. Maar bidden is geen doel, het is alleen een middel. Met kloppen is het niet gedaan: u moet binnengaan. Wanneer sommigen van u zoeken, verblijd ik mij daarin; wanneer ze kloppen verblijd ik mij daarin. Maar wanneer u zegt: ‘Ik ben volkomen voldaan met voor de deur te staan en te kloppen’, dan bedroef ik mij over u. Dat is zo onverstandig mogelijk, omdat u bij de middelen blijft staan alsof ze het einddoel waren. U moet de deur binnengaan of anders zal uw kloppen vergeefs werk zijn. Zou iemand van u voldaan zijn met een vriend te bezoeken en enkel een uur of twee voor zijn deur te staan kloppen? Zou u dan werkelijk zeggen: ‘Ik wens niets meer; ik zal rustig op de drempel blijven zitten, en dan opstaan en nog eens een paar keer kloppen?’ Kloppen zal u geen maaltijd bezorgen of u iets baten. Kloppen is alleen het middel om binnen te komen.
Maar als u ophoudt met kloppen, is uw werk ijdel. Het vurigste gebed is slechts een middel om tot Christus te komen; het Evangelie zelf is: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden.’ Kom daarom tot Christus. Vindt u de deur gesloten, klop. Maar o, bedenk wel, de deur is niet wezenlijk gesloten. Ze is het alleen in uw verbeelding. De poort van de hemel staat nacht en dag open. Nog eens: geloof en leef. Verlaat u op de verdienste van Jezus Christus, en u wordt er mee bekleed; verlaat u op het bloed van Christus, en u bent er in gewassen. Het geloof verlost in een ogenblik. Het raakt Jezus aan en de werkelijke genezing stroomt uit de zoom van Zijn gewaad. Het geloof stapt over de drempel heen en de ziel is gered. De Heere geve dat u terstond binnen mag treden, en dan zal het uw vreugde en de blijdschap van de engelen en de verheuging van uw Vader van eeuwigheid tot eeuwigheid zijn, u gered te zien uit het verderf.
Amen.