Door: Charles Haddon Spurgeon
Als iemand de pech heeft een bijzonder hol en leeg hoofd te hebben, lijkt hij meestal in de waan te verkeren dat hij voorbestemd en geboren is om een rechter over anderen te zijn en in het bijzonder een rechter over geloofszaken. Niemand is ooit wijzer dan de man die niets heeft geleerd of alles is vergeten. Zijn onwetendheid is de moeder van zijn brutaliteit en de voedster van zijn koppigheid, en hoewel hij soms geen A van een B kan onderscheiden, spreekt hij toch alsof hij alle wijsheid in pacht heeft, alsof zijn onfeilbaarheid zekerder is dan die van de paus.
Hoor hem maar eens aan de gaan als hij op een bijeenkomst is geweest, of een preek heeft gehoord, u zult dan een sterk staaltje zien van hoe een goed mens verguisd wordt, zodat er niets van heel blijft. Hij ziet fouten, waar er geen zijn. En van fouten die met een vergrootglas moeten worden bekeken, maakt hij olifanten. Hoewel zijn verstand en wetenschap gemakkelijk in een notendop passen, weegt hij de preek in de weegschaal van zijn wijsheid met een voorkomen alsof hij een tweede Salomo is. Als het woord, dat hij gehoord heeft, naar zijn smaak en standaard is, dan gaat de lof er boterdik op.
Maar is het ongelukkig niet van zijn gading, dan gromt en blaft en keft hij als een hond tegen een egel. Wijze lieden zijn als hoornen in een doornheg, hier en daar één, en als zulke niet dagelijkse mensen spreken, gaan oor en hart te gast; maar als deze snorkende wijshoofden hun hoogklinkende wijsheid uitkramen, heeft hun gekwaak even weinig zin als het snateren van de ganzen op de gemeentewei. Uit een zak kan niets anders komen dan wat erin zit, en aangezien hun zak leeg is, komt er niets anders dan wind uit.
Het is zonneklaar, dat er geen perfecte leraren noch perfecte predikers zijn. In de beste tuin is er onkruid en in het zuiverste koren is er nog kaf. Maar de keurmeesters van deze stempel vragen eigenlijk niet naar goed en kwaad. Zij bederven gemakshalve alles om hun geleerdheid te luchten. Zij kunnen hun tong niet laten rusten en wensen dat het gras een hemelsblauwe tint had of beweren dat de hemel helderder zou zijn als zij er eens de witte kwast op konden zetten. Onder deze Ismaëliten is één stam, die zuiver uit hoogvliegende weetnieten bestaat en die bijzonder sterk zijn op het punt van de leer in een preek.
Waar zij slaan, slaan zij als voorhamers en schieten in hun treffen raak als de dood. Iedere klok en zelfs de zonnewijzer moet om juist te zijn naar hun uurwerk geregeld worden, en wie ook maar een haarbreed van hun leerbegrip durft verschillen, toont reeds alleen daardoor, dat hij als een rot lid door de gemeente moet worden afgesneden .Waag het niet hen te weérspreken hun kleine pot raakt aan ’t koken, dat er de woordenschuim van alle zijden overvliegt; of vraag hun een deugdelijk bewijs en u kunt even goed suiker zoeken in het zandhok.
Zij hebben de zee der waarheid in een apothekersflesje en dragen het altijd bij zich. Zij hebben de middaglijn van de genade zuiver gemeten en in een touw met een knoop de juiste maat der verkiezende liefde. En wat aangaat de dingen, waarin de engelen begerig zijn om in te zien, die hebben zij allen bekeken, als de jongens de vreemdigheden in een rarikiek op de kermis. Daar zij hun nederigheid spotprijs verkocht hebben, zijn zij wijzer dan hun meesters, berijden een zeer hoog paard en weten met een wonderbaren sprong over alle vijfmaal gegrendelde poorten van de Bijbelteksten, die met hun leer in strijd zijn luchtig heen te wippen. Als deze krankheid het deel is van overigens goede mensen, is het diep te bejammeren, dat zulke liefelijke balsem door dode vliegen stinkend wordt.
Toch als de mens overigens goed is, went men ook aan dit euvel, zoals het mij in mijn ouden paard niet meer hindert, dat hij zijn oren achterover werpt, en hij buien heeft, dat hij achteruit wil slaan. Maar de hoofdmacht van deze vitters is een zure en schreeuwerige hoop, enkel angel en geen drop honig; geheel zweep en geen spier hooi; enkel zwaard en geen aasje spek. Deze keurders zijn de ganse dag bezig met ieder te havenen, die niet door hun bril kan of wil zien. Als zij nog maar een hand vol wellevendheid onder de schepels geschreeuw wilden doen, die zij ter markt brengen, waren zij misschien nog te dulden; maar voor hen is de wet van wellevendheid niet geschreven. Van mensen, die zo gezond in de leer zijn, mag men toch waarlijk niet verwachten, dat zij nog tot iets anders nut zijn.
Toch, als de mens verder goed is, went men ook aan deze tekortkoming, zoals het mij bij mijn oude paard niet meer stoort dat hij zijn oren naar achteren gooit, en hij buien heeft dat hij naar achteren wil slaan. Maar de hoofdmacht van deze vitters is een zure en schreeuwerige hoop, enkel angel en geen drop honig; geheel zweep en geen spier hooi; enkel zwaard en geen aasje spek. Deze keurders zijn de ganse dag bezig met ieder te havenen, die niet door hun bril kan of wil zien. Als zij alleen maar een handvol beleefdheid wilden toevoegen aan hun geschreeuw op de markt, zouden zij nog te verdragen zijn, maar voor hen is de wet der beleefdheid niet geschreven. Van mensen, die zo gezond in de leer zijn, mag men toch waarlijk niet verwachten, dat zij nog tot iets anders nut zijn.
Zij zijn de bevoorrechte hemelse wachthonden, die het huis des Heeren hebben te behoeden voor al de dieven en moordenaars, die de gezonde leer niet prediken, en indien zij nu van hun zijde de schapen al eens bijten en knauwen, of zo in de loop een konijn of twee stelen, dat moet niemand in zo voortreffelijken durven berispen. Des Heeren dierbaar volk, zoals zij zichzelven graag betitelen, heeft genoeg te doen met de leer gezond te houden, en is hun zedelijk leven wat verdacht of zijn hun manieren wat grof, geen nood, want wie was er ooit in staat zo nauw op alles te letten. Deze vrienden zijn de mollen in onze weiden, die men vooral in de val moet krijgen, niet omdat ze zo smakelijk zijn, want er is aan hen geen stukje vlees dat eetbaar is, maar ter wille van de oogst, die zij door hun woelen en wroeten geheel dreigen te vernielen.
Het is niet op hun leer dat ik mij in de eerste plaats richt, maar op de geest die hen bezielt, want daar is overdadige azijn zoet en zijn krabben vijgen. Het uitzicht op de Bijbelse leer is mij niet licht te hoog, maar wie zwaar op de hand is in de leer moet dat ook zijn in de ervaring van kracht en in de praktijk van de waarheid, want anders slaat mijn hart op hol bij de veelheid van klanken. Maar genoeg, of men zou tot mij zeggen: geneesheer genees uzelf. Soms is het niet zozeer om zijn leer maar om zijn manier van preken dat de spreker boven een klein vuurtje wordt geroosterd. Zelfs dit veld om op gebreken te jagen lijkt nooit afgejaagd te zijn, en geen wonder, want elke boon heeft zijn zwarte vlek en elke man zijn gebrek.
Ik heb nog nooit een goed paard gekend dat niet een of andere eigenaardigheid had; en evenmin een leraar die zijn zout waard is, die niet zijn eigenaardigheid of stokpaardje had. En dat zijn juist de zwakheden die deze scherpneuzigen als kaaskorsten ruiken en waaraan ze knabbelen als uitgehongerde mensen. Deze leraar spreekt te langzaam en een ander te snel, en die is weer te bloemrijk en die weer te plat. Indien al uw goede schepselen naar de maatstaf van dit in eigen oog dierbaar volk werd geoordeeld, dan werd de duif de hals omgedraaid, omdat zij te tam is; dan maakte men jacht op roodborstjes, omdat zij spinnen eten; dan sneed men koeien de hals af, omdat zij met haar staart slaan, en doodde de hennen, omdat zij geen melk geven.
Als iemand een hond wil slaan, kan hij altijd een stok vinden: en zo is ook is beste prediker uit het land niet schotvrij voor de berispingen van de dwazen. Stijl en voordracht van een prediker zijn niet onverschillig, maar als hij, die spreekt, gezonde taal voortbrengt, moest men niet jammeren over het ontbreken van de fijne schaaf, want als de waarheid degelijk en ernstig besproken wordt, dan is ze met stichting te horen. Slecht spreken behoord op de predikstoel niet geduld te worden en alle taal is slecht, waaraan eenvoudigen geen kop of staart kunnen vinden, maar op vrome, eenvoudige, goed gemeende woorden moet geen luisteraar wat aan te merken hebben.
Een buitenman voelt zich even warm in zijn duffelsch pak als de koning in een fluwelen gewaad, en de waarheid beweegt zich even gemakkelijk in eenvoudige woorden als in hoogklinkende volzinnen. Wie honger heeft, laat het aan de kok over, hoe hij het vlees wil gereed maken, als hij er maar goede en voedende kost van bereidt. Als de hoorders beter waren, zouden de preken vanzelf beter worden. Wanneer er zijn, die over hun gehoor klagen, raad ik hun aan een gehoorapparaat te kopen en wijs hen op het oude spreekwoord, dat niemand zo doof is, als wie niet horen wil.
Wanneer ik jonge predikanten ontmoet die neerslachtig en moedeloos zijn geworden door harde en onvriendelijke opmerkingen, herinner ik hen aan het verhaal van de oude man en zijn zoon met de ezel en wat ervan kwam, daar zij het iedereen naar de zin wilden maken. Nog geen enkele fluitspeler heeft het iedereen naar de zin gemaakt. Waar grillen en verbeelding op de rechterbank zitten, is het vonnis dat zij vellen slechts wind; en wijs is dan ook hij die er niet meer aandacht aan besteedt dan het fluiten van de wind door het riet. Vaak heb ik mensen een preek horen afkeuren vanwege iets wat er niet in voorkwam. Hoe goed en degelijk het eigenlijke onderwerp van de tekst er ook in werd behandeld, er was niets gezegd over een bepaald ander onderwerp, dat er niets mee te maken had, en daarom was de hele toespraak niets waard.
Zou men niet met evenveel recht de ploeg beschimpen, omdat het ploegijzer niet te gelijk met de voor gaten maakt voor de bonen. Zou men voor een akker met goed graan de neus optrekken, omdat er geen knollen tussen het koren staan? Wie geeft iemand recht om iedere mogelijke waarheid bij gelijke hoeveelheden in een zelfde preek te eisen? Zo zou men wel bij elk middagmaal alle denkbare spijzen kunnen verlangen en op het opgezette kunnen smalen alleen omdat het ontbrekende wat er niet in was. Zullen wij een preek afkeuren, die niet vol van vertroosting voor de gelovige is, maar de zondaar op de rechte toon waarschuwt en in het hart grijpt? Hoe slecht zou het van de hand gaan, om met een handzaag te willen schaven, maar wie zal zijn zaag wegwerpen, omdat hij er niet mee kan schaven?
Wat heeft het voor zin om altijd op gebreken te azen? Ik kan deze mensen niet verdragen, die altijd naar zaken ruiken om te kunnen bekritiseren. Zij zijn als een rattenjagende hond steeds op zoek naar rattenholen. Over leraars en hun werk oordeel te vellen is een sober ambacht, want het brengt geen van beide partijen voordeel aan. Bij een ploegwedstrijd wint de beste onder ons de prijs, maar dit soort van preekrechters weet niet van geven of belonen, en hun hand blijft zelfs gesloten voor degenen, met wie zij zeggen zo veel op te hebben. Zij betalen hun hoogachting in lofredenen, maar houden de taart voor zichzelf. Zij ontvangen de blijde boodschap om niet, en menen voor het ontvangene dubbel en dwars dankbaar te zijn geweest, als zij het de boodschapper niet op allerlei wijze zuur maken.
Ieder meent, dat hij in staat is om een preek te kunnen beoordeelen, maar negen van de tien zouden even goed kunnen beweren, dat zij in staat zijn om de maan te wegen. Ik geloof, dat zeer velen in de grond van hun hart menen, dat het preken een doodgemakkelijke zaak is en dat zij het zelf er wonder wel vanaf zouden brengen. Zo meent iedere ezel, dat hij minstens waard is om naast de koningspaarden op stal te staan, en ieder meisje, dat zij het huishouden beter doen zou dan haar moeder. Maar denken is nog geen doen. Want de sprot dacht dat het een haring was, maar de visser wist het wel beter. Ik denk vaak, dat iemand die fluiten kan daarom denkt ook wel te kunnen ploegen, maar er is meer nodig om een goede ploeger te zijn dan uitbundig te kunnen fluiten. Zo is er ook meer in preken dan een tekst bij het hoofd te vatten en dan te zeggen ten eerste, ten tweede en ten derde. Ook tot mijn roeping behoort het om nu en dan een preek te doen, maar ik vond het een alles behalve gemakkelijke zaak, om de hoorders iets op te dissen, dat waard is gehoord te worden.
Wilden zij, die van hun hoge rechterstoel ons zo gemakkelijk zitten te bedillen, zelf de handen eens uit de mouwen steken, en hun oordeeltong zou wel wat rustiger worden. Maar honden hebben altijd een lust in blaffen, en wat erger is, sommigen hebben evenveel smaak in het bijten. Wie nu van die honden en hun tanden last heeft, doet er verstandig aan om, als hij ze al niet muilbanden kan, ze dan toch zover van zich af te houden als hij kan. Het is treurig om aan te zien, dat christelijke gezinnen, waar vrede en liefde woonde verdeeld en in onmin geraken, enkel en alleen door het stoken van deze alles en altijd kwaad gissende en kwaad zoekende mondbelijders.
De snede van een wigge beslaat weinig plaats, maar als de duivel de hamer in zijn handen heeft, dan doet de kleine wig gehele kerken in puin vallen, zonder dat de mensen de oorzaken begrijpen. Het is altijd het slechtste wiel dat het luidst kraakt, en een dwaas maakt er velen, en zo verliest menige gemeente door een dwaaskop haar goede en getrouwe leraar, die haar tot duurzamen zegen zou zijn geweest, als zij de beste vriend niet door opstokerij ergdenkend naar elders had doen heentrekken. Zij, die eigenlijk de ellende brouwen, zijn in de regel aan alle godzaligheid vreemd, en zijn als de mussen, die vechten om koorn, waarvan geen korrel aan hen toebehoort, en als eksters, die alles vernielen, wat zij nooit hielpen bouwen. Wat ik wens is, dat wij allen bewaard blijven voor dolle honden en keurmeesters uit de nachtschool; en evenzeer dat wij bewaard blijven van geneigdheid om te luisteren naar de klaagtoonen en oordeelvellingen, waarmede zij ons tegen elkaar zoeken warm te maken.
Charles Haddon Spurgeon
Uit: ‘Praatjes van Jan Ploeger’
Ook te vinden op DRV