En aldaar was de fontein van Jakob. Jezus dan, vermoeid zijnde van de reize, zat alzo neer naast de fontein. Het, was omtrent het zesde uur. Joh. 4:6
Er zijn vele dingen, die ons aan de Heere herinneren.
Wij kunnen voornamelijk aan Hem denken, als wij een fontein zien, of een vermoeid landman in de middagure.
Hoe waarlijk is Jezus mens geweest! Een lange wandeling maakte Hem moe; zijn vermoeidheid maakte rust nodig, en om te rusten “zat hij alzo neer naast de fontein.”
Hoe vermoeid en afgemat was Hij in zijn mensheid! Hij was meer moe dan de discipelen.
Er was voor Hem grotere inspanning van de geest dan voor hen.
De vermoeienis, waaronder Hij leed, kenden zij niet. Zelfs toen was zijn zelfverloochening merkwaardig.
Hij wilde in alle dingen zijn broederen gelijk zijn.
Hij wilde niet vrijgesteld zijn van vermoeienis.
Hij wilde voor zijn eigen verkwikking geen wonder doen.
Hij wilde er zich niet aan onttrekken om hitte, dorst en uitputting te verdragen.
Aldus heeft Hij zich in staat gesteld om medegevoel te hebben met De reiziger, die aan de weg zit te rusten. De werkman, die vermoeid is van de arbeid. De lijder, die lichaamspijnen verduurt. De arme, die uit moet rusten op een koude steen en naar de publieke fontein moet gaan om lafenis te krijgen. De vermoeide van geest, die gedrukt is onder de lange weg van het leven en voor wie geen gemak of weelde bereid is, maar in de eenvoudige schikkingen van de natuur een zekere mate van rust kan vinden.
Laat deze tekst, terwijl gij hem leest, u een beeld voor ogen stellen, en
I. Laat uw geweten u een geestelijk beeld voor ogen stellen van uw vermoeide zaligmaker.
1. Wij hebben Hem vermoeid met onze zonde. (Jes. 43:24).
2. Wij hebben Hem vermoeid met onze aanbidding. (Jes. 1:15).
3. Wij hebben Hem vermoeid met onze dwalingen en ons ongeloof. (Ps. 95:10).
4. Wij Hebben Hem vermoeid met ons weerstaan van zijn Geest. (Jes. 63:10).
5. Wij hebben Hem vermoeid met onze vitterijen en onze opstand. (Mal. 2:17).
Wellicht hebben wij de Heere op bijzondere wijze vermoeid, gelijk wij lezen in (Am. 2), waar bijzondere tergingen vermeld staan.
Het is een ernstige vraag, die door de profeet Jesaja gedaan werd: “Is het ulieden te weinig, dat gij de mensen moe maakt, dat gij ook mijn God moe maakt?” (Jes. 7:13).
II. Laat uw geweten u een geestelijk beeld voorstellen van uw wachtende Heiland.
1. Hij wacht op hen, die tot de fontein komen. Hij grijpt alle gelegenheden aan om te zegenen, zoals beproeving, het horen van het Woord, verjaardagen, ja zelfs de eenvoudigste voorvallen van het dagelijks leven. De mensen komen slechts om water te putten, maar de Heere ontmoet hen, en spreekt hun van gewichtiger zaken.
2. Hij wacht op de grootste zondaren, op haar, die vijf mannen heeft gehad.
3. Hij wacht om in te lichten, te overtuigen, te bekeren.
4. Hij wacht om aan te nemen en om uit te zenden.
5. Hij wacht om met een enkele bekeerling de inzameling te beginnen van de grote oogst van zielen, zoals hier bij de Samaritanen.
Hoe lang heeft Hij niet op sommigen van u gewacht. Bij hoe veel gelegenheden heeft Hij niet naar u uitgezien! -Wacht Hij nu niet op u? Wilt gij u niet door zijn geduldige liefde laten overwinnen?
III. Laat uw boetvaardigheid u nog een ander beeld schetsen.
1. Wees zelf vermoeid van uw zondige weg.
2. Zit neer bij de fontein van onze Here genaderijke ordinantiën.
3. Wacht en waak totdat uw Heiland komt.
4. Vraag Hem om u te drinken te geven, en dit doende geeft gij Hem te drinken, want dat is zijn grootste verkwikking.
5. Drink zelf van het levend water en haast u dan om het aan anderen te vertellen.
Wilt gij dit niet terstond doen?
Mag zijn Heilige Geest u aldus besturen!
Overdenkingen.
Terwijl wij sympathiseren met de lichamelijke vermoeidheid van onze Heere, zal het goed wezen om ook de vermoeiing van de ziel te gedenken, die de zonde Hem moet hebben veroorzaakt. Hij hongerde er naar om de mensen te zegenen, en zij hebben het brood van het leven versmaad. Hij zou hen bijeen hebben willen vergaderen, maar zij wilden niet vergaderd worden. Het moet Hem in het bijzonder vermoeid hebben om de pralende geveinsdheid van de Farizeeën te zien en de kinderachtige, onnozele wettische handelingen van de schriftgeleerden met hun vertienen van dille en komijn. Hij was dikwijls vermoeid van het hardnekkig ongeloof van de Joden en het gebrek aan geloof in zijn eigen discipelen. De zonde, het vitten en bedillen, de laster, de zelfzucht, de hardheid van het hart van hen, die Hem omringden, moeten een grote vermoeienis geweest zijn voor zijn heilige ziel en Hem iedere dag tot een Man van smarten hebben gemaakt. Toch heeft Hij nooit de fontein verlaten, nooit geweigerd het levend water te geven aan dorstende zielen, nooit opgehouden de mensen te smeken om tot Hem te komen en te drinken.
C. H. S.
Als wij moe zijn, zo laat ons toch nog uitzien om goed te doen. Vermoeid nederzittende aan de fontein, blijft onze Heere toch in de houding van de opmerkzaamheid. “Ik ben nooit te moe om te bidden,” zei een leraar, die na een zware dag van veel werk zijn gastheer gereed vond om hem voor verontschuldigd te houden van de huisgodsdienst te leiden. Als God het Woord zegent, dan vergeten trouwe leraren hun vermoeidheid en blijven nog tot laat in de nacht met bekommerden spreken. Helaas! als de Heilige Geest niets te doen heeft met iemands hart, dan verontschuldigt men zich wegens het “over de tijd” zijn, gelijk ik het eens door iemand hoorde noemen, toen hij de kamer verliet, zodra de dienst voorbij was. Een ander zei eens van een leraar: “Ach hij is zo koud! Hij vindt het verkeerd om al te godsdienstig te zijn. Hij kan geen ijver uitstaan.” Zij het van onze om een voortreffelijker weg te wijzen. De godvruchtige Brainerd heeft, toen hij niet meer kon prediken, omdat hij op zijn sterfbed lag, een kleine Indische knaap tot zich geroepen, om hem de letters te leren. Laat ons leven om zielen te redden, en laat ons aldus sterven.
C. H. S.