En toen Jezus opgestaan was, des morgens vroeg; op de eerste dag der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdaléna, uit wie Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Markus 16:9
Het leerstuk van een opgestane Zaligmaker is buitengewoon kostbaar. De opstanding is de hoeksteen van het hele gebouw van het christendom. Het is de hoeksteen van de poort van onze verlossing. Het zou ons heel wat woorden kosten om alle stromen van levend water die hieruit voortkomen, te bespreken. Die stromen van de heilige bron, de opstanding van onze Heere en Zaligmaker Jezus Christus. Maar het is nog kostbaarder te weten dat Hij is opgestaan en zo gemeenschap met Hem te hebben – gemeenschap met de opgestane Zaligmaker en een opstandingsleven te ontvangen – Hem het graf te zien verlaten en zelf de groeve van de wereldgelijkvormigheid achter ons te laten.
De leer is de basis van de ondervinding. Maar zoals de bloem sierlijker is dan de wortel, zo is de gemeenschap met de opgestane Zaligmaker aangenamer dan de leer op zichzelf. Ik zou willen dat u zó gelooft in de opstanding van Christus uit de doden dat u ervan gaat zingen. En dat u alle troost ontleent aan dit ontwijfelbare en door getuigen bevestigde feit van de opstanding. Maar ik smeek u zelfs daar nog geen genoegen mee te nemen. Broeders in Christus, ik vraag u om naar Christus Jezus te kijken met een oog van geloof. Hoewel u Hem niet kunt aanraken, hebt u het voorrecht om met Hem te spreken in de wetenschap dat Hij is opgestaan en dat u bent opgestaan in een nieuw leven in Hem. Het is zo’n rijke wetenschap om de gekruisigde Zaligmaker, Die al mijn zonden heeft gekruisigd, te kennen. En het is een heerlijke ondervinding te weten dat de opgestane Zaligmaker mij heeft gerechtvaardigd. Dat Hij mij nieuw leven heeft geschonken om zo door Hem een nieuwe schepping te worden. Met minder dan deze zekerheid zou niemand van u zich tevreden moeten stellen. Sterker nog, ik wil u vanmorgen zien bij degenen aan wie Christus zich vertoont na Zijn opstanding, zoals Hij dat niet doet aan de wereld, maar wel aan de gezegende Magdalena.
Laten we daarom deze eerste verschijning van de Zaligmaker, nadat Hij het graf heeft verlaten, overdenken. Hij verschijnt aan Maria Magdalena. Er moet een reden voor zijn dat Hij als eerste aan haar verschijnt. We staan bij drie dingen in het bijzonder stil. Allereerst wie zij was, vervolgens hoe ze heeft gezocht en tenslotte hoe ze heeft gevonden.
1. Wie zij was
Jezus Verscheen eerst aan Maria Magdalena’. Waarom? Eén antwoord luidt: omdat Hij daarvoor gekozen heeft. Want in Zijn soevereiniteit kan Hij Zichzelf openbaren aan wie Hij wil en kan Hij zich verbergen voor ieder zoals het Hem goeddunkt. ‘Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn, die Ik barmhartig ben.’ Dit kan als een harde waarheid in de oren van mensen klinken, maar het is een goddelijke waarheid. Wie dit niet erkent, laat God nauwelijks Zijn plaats op Zijn troon als Degene Die doet met het Zijne wat Hem behaagt. Ik moet ermee tevreden zijn te weten dat Hij eerst aan Maria Magdalena verscheen en geen vraag meer stellen als dat me niet wijs lijkt, want ‘Hij is de Heere; Hij doe, wat goed is in Zijn ogen.’ Als Hij Zich eerst aan haar wil openbaren, laat dat dan zo zijn. Hier zie ik Zijn genade; geprezen zij Zijn Naam in de soevereiniteit van Zijn liefde.
Toch vinden we, denk ik, nog andere redenen als we wat dieper op deze kwestie ingaan. Hij verscheen allereerst aan Maria Magdalena, een vrouw. Is het niet zeer terecht dat een vrouw als eerste de opgestane Zaligmaker ziet? De vrouw was de eerste die zondigde, laat haar ook de eerste zijn in de rechtvaardigmaking. In die ander tuin was zij de eerste die ons in het ongeluk stortte. Laat haar in deze tuin de eerste zijn die Hem, Die onze vreugde is, ziet. Zij neemt de appel van die boom die ons ongeluk teweegbrengt. Laat haar de eerste zijn die deze machtige Tuinman ziet, Die een boom heeft geplant met vruchten tot in het eeuwige leven!
Laat het een vrouw zijn, want een vrouw was als laatste bij het kruis en bij het graf; laat haar als eerste terugkeren. De Maria’s balsemden de Heiland en legden Hem in het graf. Laat één van hen Hem als eerste mogen zien. Zusters in Christus Jezus, er is een vloek die u meer treft dan anderen, een vloek die u in het bijzonder treft. Maar hier hebt u reden om u te verblijden, want er staat: ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.’ Met pijn zijn we gebaard. Zo is het zelfs met de geboorte van Hem, de Messias, Immanuel, God met ons. Maar nu mag u Hem als eerste zien, omdat Hij in het bijzonder ook de uwe is. ‘Het zaad van de vrouw dat de kop van de slang zal vermorzelen.’
Als reden dat Hij eerst aan deze vrouw verschijnt, lijkt de tekst aan te geven dat Hij uit haar zeven duivelen uitgeworpen had. Misschien is er geen ander persoon in de Bijbel meer belasterd dan Maria Magdalena. Er is verondersteld dat zij een prostituee was. Haar naam is verbonden aan verschillende organisaties die het barmhartige doel nastreven om gevallen vrouwen hulp te bieden. Laat me u zeggen dat Magdalena nooit een veranderde hoer was. Zij was geen zedeloze vrouw. Ik denk dat ik u kan aantonen, dat het volkomen onmogelijk was dat zij dat wél was. Zij was een belangrijke vrouw die zorgde voor wat Christus nodig had. Ze had veel geld en bezittingen en gebruikte dat ten dienste van de Heiland. Het is daarom niet aannemelijk dat ze in haar levensonderhoud voorzag door haar lichaam te verkopen.
Bovendien was zij bezeten door zeven duivels en dat maakt haar ongeschikt om zich over te geven aan de zonden van het vlees. Een vrouw, bezeten door zeven duivelen! Wie kan bedenken dat iemand die zo gemarteld wordt, tegelijk een prostituee kan zijn? Het is eenvoudigweg onmogelijk voor iedereen die dit tot zich door laat dringen. Maar let op, als zij zelf hier zou zijn, denk ik niet dat ze bezwaar zou maken als haar zuivere naam op deze manier verbonden werd aan deze arme gevallen schepselen. Hier komt haar verbondenheid met haar Heere en Heiland, Die met de ‘zondaren gerekend werd’, naar voren. Hij gaf Zichzelf en alles wat Hij had om arme zondaren uit hun gevallen staat op te richten. ‘Nee’, zou Magdalena zeggen, ‘haal mijn naam niet af van dat gebouw, schrap het niet als naam voor die hulporganisatie. Al heb ik zelf deze zonde niet begaan, ik wil toch graag de begunstiger zijn van degenen die zondaren willen redden van hun zonde.’
Toch is er wel een reden voor het misverstand, namelijk dat bezetenheid in de Schrift te maken heeft met zonde. Als we het wonder geestelijk willen verstaan, moeten we bedenken dat bezetenheid door een duivel het beeld is voor de zonde die in iemand woont. Maria Magdalena was te meer verontreinigd door de bezetenheid van zeven duivelen. Al was zij daardoor geen groter zondares, want zij kon er niets aan doen dat die duivelen in haar waren. Zij was zevenmaal verontreinigd en zo wordt ze toch terecht een symbool van een groot zondares. Representatief in feite voor de groep van zondige mensen aan wie haar naam werd verbonden. Zij was niet letterlijk zo’n groot zondares, maar zij stond er symbool voor, want in haar waren zeven duivelen. Symbolisch staat ze aan het hoofd van hen die het meest zondigen tegen de wet en de goedheid en de genade van God, zij was er het type van.
Hier zien we iets van de reden waarom zij wordt uitgekozen als de eerste die Christus ontmoet. Zij was een bijzonder voorbeeld van de verlossende kracht van Christus. In haar had Hij een bijzondere en betekenisvolle overwinning behaald op de machten van de hel. Een volmaakt aantal boze geesten was in haar gevaren en de zegevierende arm van Christus had hen allen uitgedreven. Zo zou zij altijd gezien worden als een bijzonder voorbeeld van wat de grote Zaligmaker vermag. In die zin was het passend dat Christus haar als eerste opzocht en haar aansprak. Want van alle discipelen die dagelijks met Hem omgingen, ken ik er geen die zo’n redding ten deel viel. Laten we hiervan leren dat de mate van zonde voor onze bekering niet in de weg staat om tot de hoogste trap van omgang met Hem te komen.
Al was Magdalena geen prostituee, toch staat ze symbool voor hen die bezeten worden door zeven zonden, ook dodelijke en vervloekte zonden. En als nu deze vrouw op de meest vertrouwelijke manier met Christus mag omgaan, eerder nog dan Petrus, Jakobus en Johannes, is er geen reden, arme gevallen zondaar, waarom u geen plaats zou krijgen aan het feestmaal van goddelijke genade, als ware u de beste, meest eerbare, oprechte en zuivere persoon. Als u tot Christus komt, nadat de zeven duivelen zijn uitgedreven, zal niets hiervan meer tegen u worden gebruikt. Maar u zult op één lijn staan met degenen die door Gods leiding en weerhoudende genade voor grote zonden werden bewaard.
Toen de verloren zoon thuiskwam, werd hem niet verteld dat hij zijn brood in de keuken op mocht eten. Of dat hij aan de laagste plaats van de tafel mocht zitten, zo ver mogelijk van zijn vader. Nee, hij zit aan tafel als de meest geëerde gast, als was hij nooit van huis gegaan! Zo zal mijn God voor altijd handelen met de grootste van de zondaren. Het wordt u niet toegestaan de brokjes die van tafel vallen te eten, maar u ontvangt het meest uitgelezen voedsel. Ja, als u dat wilt en vraagt, krijgt u Benjamins deel, u ontvangt meer dan anderen! O, hoewel u zwart en onrein bent, kan Hij u wit en zuiver maken. Het is Hem niet te veel om u te behandelen zoals de man zijn ooilam doet in de gelijkenis. U zult uit Zijn beker drinken en aan Zijn borst slapen. Hij zal u zeer liefhebben, zondaar die u was. Dit is het meest in het oog springende van de tekst dat Maria Magdalena als eerste de Verlosser mocht zien, omdat ze een vrouw was – een vrouw uit wie zeven duivelen zijn uitgedreven; zij staat symbool voor een groot zondaar.
Nogmaals, zij was een vrouw in wie de kracht van genade zich had bewezen. Het is bekend dat demonen in de tijd van de Zaligmaker mensen niet vrijwillig verlieten. Altijd moesten ze worden uitgedreven. Zodra ze Christus zien, krijgen ze schuim op de mond. En als Hij zegt: Jk gebied u, kom uit’, werpt de demon de man in het stof en onderwerpt hem aan pijnlijke spierkrampen en kwellingen, voordat hij uit de man uitgaat. Zo zijn zeven demonen uitgedreven uit Maria, gedwongen haar te verlaten. Het gebeurde niet vrijwillig; Maria werd bevrijd door onweerstaanbare, eeuwige, soevereine genade. Het meest bevoorrecht zijn beslist degenen die weten dat hun redding niet van of door een mens komt, maar alleen door de wil en de macht van de genadige God.
Mijn broeders, er zullen er onder u zijn die het erop houden dat de demonen uit hen verdreven zijn. Ik weet dat ze bij mij niet zijn weggegaan. Ze moeten worden uitgedreven door een sterke hand en een uitgestrekte arm. Sommigen zijn misschien trots op hun vrije wil en denken dat ze zelf tot Christus kunnen komen. Dat was bij Maria anders, want geen enkele bezetene zocht ooit Christus. Ze gingen de aanwezigheid van de Zaligmaker liever uit de weg. Ze riepen: ‘Wat hebben wij met U te doen? Bent U hier gekomen om ons te pijnigen voor de tijd?’ Eerder haten wij Gods genade en verachten wij Christus. Het aanbod van genade laten we voorbijgaan. De welmenende verkondiging van vergeving vertrappen we. Pas toen de machtige Jezus, gekleed in liefde, naar ons toekwam in Zijn grote kracht, voelden we ons genoodzaakt ons over te geven. Hij nam onze gevangenschap gevangen door Zijn macht. Hij, die gekleed is in een kleed van liefde en ons tegenkomt in de overmacht van Zijn kracht. Ik denk dat Maria Magdalena als voorbeeld van onweerstaanbare genade is uitgekozen.
Zodra de duivelen uit Maria waren uitgeworpen, schijnt ze haar positie, wat dat ook was, te hebben verlaten om voortdurend de Zaligmaker te volgen. In het achtste hoofdstuk van Lukas leest u dat onze Heere niet alleen gevolgd werd door mannen, maar ook door vrouwen. ‘En het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, predikende en verkondigende het Evangelie van het Koninkrijk Gods; en de twaalven waren met Hem; En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk Maria, genaamd Magdaléna, van wie zeven duivelen uitgegaan waren; En Johanna, de vrouw van Chüsas, de rentmeester van Heródes, en Susanna, en vele anderen, die Hem dienden van hun goederen’ (Luk. 8:1-3).
Het lijkt erop dat Magdalena voortdurend bij Christus verbleef. Sommigen hoorden Hem een enkele keer, zij hoorde Hem altijd. Maria, Martha en Lazarus verwelkomden Hem geregeld, maar zij diende Hem elk moment met haar goederen. Er waren er velen zoals Nicodemus en Jozef van Arimathea, die wel bij Jezus hoorden, maar Zijn kruis niet droegen. Zij deed dat wel, Zijn verdrukkingen waren haar verdrukkingen. Toen Hij veracht werd en de onwaardigste was onder de mensen, overkwam haar dat ook. Zij was bij Hem, droeg Zijn kruis en deelde in Zijn smaad. Ik vind het mooi om te bedenken hoe zij bij de Heiland was. Wat zal ze allemaal hebben gezien! Ze zag de meeste van Zijn wonderen. Wat zal ze ook allemaal hebben gehoord! Zij hoorde met haar eigen oren de woorden die Hij uitkoos. En in de afzondering waarin Hij een gelijkenis aan Zijn discipelen uitlegde, had Maria met enkele andere eerbare vrouwen het voorrecht daar bij te zijn. Ik veronderstel dat ze een wat oudere, wijze vrouw was, zoals waarschijnlijk de meesten van hen. In ieder geval verwaarloosde ze geen huiselijke plichten. Het is duidelijk dat ze die nooit heeft gehad, want zoiets is onmogelijk voor iemand die bezeten is door zeven duivelen.
Het is aannemelijk dat haar vrienden bijzonder blij waren dat ze onderwijs kreeg van onze Heere. Zolang ze wisten dat ze in goede gezondheid bij de Zaligmaker was, konden ze ervan uitgaan dat ze op de voor haar best denkbare plek was. Zoals mensen met een psychische aandoening het beste bij hun begeleider of behandelaar kunnen zijn. Omdat ze bezeten was geweest, was ze vrij van familiebanden en huiselijke plichten. Wat denkt u ervan als ik zeg dat Christus haar vader was, haar broer, haar echtgenoot, haar vriend, haar kinderen, ja haar alles? Hij was haar familie en ze was dagelijks bij Hem. We lezen dat, toen Jezus een bepaalde waarheid predikte, velen van Zijn discipelen teruggingen, en niet meer met Hem wandelden. Maar zo was het met Magdalena niet. Wat Hij ook verkondigde, de vrouw uit Magdala hing aan Zijn lippen. Voor haar was elk woord honing en elke lettergreep een parel. Ze koesterde die en voedde zich ermee – ze bleef bij Jezus.
O geliefde vrienden, ik zou wensen dat wij op haar plek konden zijn, als we geroepen zouden zijn Christus te dienen en we altijd bij Hem zouden zijn. Ik vraag me niet meer af waarom Christus als eerste aan haar verscheen als ik bedenk dat Christus al zo lang haar eerste en enige vreugde was. Zij had niets in deze wereld, behalve Christus. Het raakt me dat waarschijnlijk iedereen met haar gebroken had vanwege haar bezetenheid. Dat niemand van haar hield en niemand voor haar zorgde, behalve de discipelen en de gemeenschap waarin ze was opgenomen als volgeling van Christus. En Jezus, Die medelijden met haar had, stuurde haar niet weg, zoals Hij gewoonlijk deed met wie Hij genas.
We moeten niet vergeten dat zij Hem diende met haar goederen. De portefeuille was niet vaak gevuld met Judas als penningmeester. Terwijl er zoveel armen waren en Christus zo’n bewogen hart had, moet ik wel zeggen dat er nooit een overvloed aan middelen overbleef. Maar deze vrouw, samen met de andere Maria’s, zorgde ervoor dat het geld nooit helemaal opraakte. Er was voor de Heiland altijd iets als Hij het nodig had. Zij was niet de vrouw die een albasten kruik brak en de kostbare olie over het hoofd van Christus goot. Maar haar hele leven was haar constante bijdrage haar albasten kruik en ze gaf wat ze had om haar Heere te dienen.
Broeders, als we veel van Christus willen zien, laten we Hem dan ook dienen. Denk daaraan, u die voor uzelf leeft. U die uw vermogen voor u zelf houdt, waar u het weg behoort te geven. U koestert zich niet in zo’n tere gemeenschap met Christus als anderen, die zichzelf en hun bezit helemaal aan Hem gewijd hebben. Ik ben er zeker van dat u door niet te geven oneindige vreugde misloopt. Ik heb het niet over uw redding. Ik ben er zeker van dat u door het geloof in Christus gered bent. Maar als u zichzelf niet met alles wat u hebt, wijdt aan de zaak van de Meester, zult u nooit deze uitnemender vreugde, deze vertrouwelijker vriendschap ervaren van hen die toegewijd dicht bij hun Heiland leven.
Zoek voor mij de gelukkigste christenen en ik ben er zeker van dat het diegenen zijn die het meest verbonden zijn aan hun Heere. Zeg me wie het vaakst onder de banier van Zijn liefde zitten, wie de meeste kracht putten uit de beker van het Heilig Avondmaal. Ik ben er zeker van dat het degenen zijn die het meeste geven, het meest toegewijd dienen en het dichtst bij het bloedende hart van hun Heere blijven. Wellicht was het om deze reden dat Maria, door Gods genade, het voorrecht ontving om als eerste de opgestane Zaligmaker te zien.
2. Hoe ze zocht
Als iemand van ons gemeenschap zou willen hebben met de Heere Jezus Christus, hoe kunnen we dat dan bereiken? Laten we Magdalena onze gids laten zijn. Als eerste zocht Maria de Heiland zeer vroeg in de morgen. Daarvan leren wij wanneer we, doorgaans, moeten beginnen met het zoeken van de Heere. Als u het uit kunt stellen en geduld hebt om te wachten op de omgang met Christus, komt het er in het geheel niet van. Want het hart dat gereed is voor de omgang met Hem is een hongerig en dorstig hart. Als een mens honger heeft, kun je niet zeggen: ‘Heb geduld, wacht maar.’ ‘Ik rammel van de honger’, zal hij zeggen, ‘ik snak naar voedsel, ik ga dood als ik niets krijg.’ ‘Maar u moet niet ongeduldig zijn, u moet uw trek beheersen en nog even wachten.’ Maar de arme man zegt: ‘Dat kan ik niet, ik heb zo’n enorme honger, geef mij brood, of ik sterf!’ U kunt een discussie met hem aangaan, maar er valt met een lege maag niet te discussiëren.
Zo is het ook met iemand wiens ziel begint te hongeren naar Christus. Dan zegt hij niet: ‘Morgen zal ik hem ontmoeten’, maar ‘Nu! Nu! Nu!’ Vandaag noemt God de bestemde tijd en dat is voor de christen de enige bestemde tijd. Ik wil nu omgang hebben met Jezus. Als het zo met mij gesteld is, verlangen mijn ogen Hem te zien. Mijn hoofd verlangt ernaar tegen Zijn borst te rusten. Mijn ziel schreeuwt het uit met de bruid: ‘Hij kusse mij met de kussen van Zijn mond; want Uw uitnemende liefde is beter dan wijn.’ Als u wilt dat Jezus Zich aan u openbaart, zoek hem dan nu, op dit moment, waar u ook bent. Deze kerkbank is net zo geschikt als de tuin. Uw eigen stille kamer, na afloop van deze dienst, is even dichtbij voor de Zaligmaker als het graf. Maar zoek Hem nu, zonder verder uitstel. Kom, Jezus, kom, want de nacht is al bijna voorbij! Schijn, Zon der gerechtigheid en neem mijn duisternis weg!
Zij zocht hem ook zeer onverschrokken, zoals u zult merken. Zij stond namelijk bij het graf. De discipelen waren gevlucht, lezen we in vers 8. ‘En zij, haastig uitgegaan zijnde, vluchtten van het graf, en beving en ontzetting had hen bevangen; en zij zeiden niemand iets; want zij waren bevreesd.’ Maar Maria, lezen we in Johannes, stond bij het graf. ‘Zij mogen dan vluchten’, zei ze bij zichzelf, ‘niets kan mij bang maken als ik op zoek ben naar de Heere.’ Daar gaan Maria en Susanna, de vrouw van Chüsas. Verschrikt vluchten ze weg. En Petrus, de dappere Petrus, hij neemt de benen. Zelfs Johannes, die zoveel van zijn Meester hield, gaat hem achterna. Maar Maria blijft waar ze is. ‘Nee’, zegt ze, ‘er kan mij niets ergers overkomen dan het verlies van mijn Meester. Al zou de dood mij wegnemen, dan kom ik in het graf waar mijn Meester heenging, en wellicht vind ik Hem dan daar. Als dat zo is, zie ik uit naar de dood!’
Bedenk eens hoe angstig deze schuchtere vrouw moet zijn geweest. Het is niet altijd veilig om vroeg in de morgen op weg te gaan. Zeker voor een zwakke vrouw in het drukbevolkte Jeruzalem niet, om vroeg op te staan en naar het graf te gaan. En toch was zij niet bang. Al vallen de schaduwen van de ochtend nog steeds over de aarde, zij slaat er geen acht op. De schaduwen in haar eigen ziel zijn erger voor haar. Je zou denken dat ze bang zou zijn voor de engelen. Maar dat was ze niet. Zij had te maken gehad met duivelen en voor engelen was ze niet bang. Zeven duivelen verbleven tegelijkertijd in haar. Zij wist te veel van het bovennatuurlijke om bang te zijn van een vallend blad of van een plotseling geluid, dat anderen zou doen verbleken.
Als u dan wilt dat Christus bij u is, geliefden, zoek Hem dapper. Laat niets u tegenhouden. Trotseer de wereld! Sla haar genot af! Lach om haar bedreigingen! Veracht haar beloften! Bedenk dat de versmaadheid van Christus meerdere rijkdom is, dan de schatten van Egypte. Volhard als anderen vluchten. Wees als een leeuw als anderen er vandoor gaan. Dan zal Christus zich aan u openbaren. Zij stond bij het graf. Zij was trouw in haar zoeken naar Christus. Sommige mensen vinden het moeilijk om bij een levende Zaligmaker te staan, maar zij stond bij een dode Zaligmaker. Alle discipelen verlieten Hem en vluchtten al weg, toen Hij enkel nog maar
gevangen werd genomen. Maar zij blijft bij Hem, terwijl Hij in het graf ligt. Dappere vrouw! U blijft niet alleen bij de Meester, maar ook bij Zijn graf. Wat een heldin! U houdt zelfs van de bank waar Zijn dode lichaam op rust. Ik zou willen dat wij Christus op dezelfde wijze zochten. Om bij de goede woorden te blijven die door Hem tot ons zijn gekomen. Om bij Zijn leer en bij Zijn Persoon te blijven. Om vast te houden aan het minste dat nog van Hem rest. En als Hij het goedkeurt, ons leven te geven, zowel bij Zijn graf als in Zijn aanwezigheid. Als wij Christus zo zouden zoeken, zouden we niet lang hoeven wachten op de troost van Zijn komst!
Merk ook op dat Johannes ons vertelt: ‘En Maria stond buiten bij het graf, wenende.’ Daaraan merken we dat ze Jezus oprecht zocht, want toen zij Hem niet vond, huilde ze. Ik lees niet dat de anderen dat ook deden. Ze hielden van de Heiland, maar niet zoveel als Maria. In ieder geval bezaten ze niet haar gevoeligheid en tere karakter. Zij huilde. Ik denk dat ik weet waarom zij huilde. Ze zei: ‘Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben.’ Toen kwamen de gedachten aan Zijn droevige sterven weer met kracht in haar gemoed. Opnieuw zag ze dat vreselijke beeld weer voor zich, wat haar zozeer had aangegrepen. Ze zag opnieuw hoe Hij door de joelende menigte werd meegesleurd. Mishandeld en veracht en Zijn rug onder het bloed. Ze zag weer hoe de spijkers in Zijn gezegende lichaam werden geslagen. Het hevige koortslijden dat Hem overviel toen Hij aan het kruis hing. Ze was de laatste die naar Hem keek. Ze stond daar en keek naar Hem, samen met de andere vrouwen.
En nu kan ze de gedachte aan Zijn lijden evenmin verdragen als haar wanhoop dat Hij voor altijd, voor altijd is verdwenen. Ze huilt. En de Heiland kon het niet verdragen haar te zien huilen. Ik veronderstel dat de Heiland door haar tranen niet anders kon dan naar haar toegaan, om Zichzelf aan haar te laten zien. Als je verlangt naar Christus’ nabijheid, kun je er zeker van zijn dat Hij komt als je Hem huilend zoekt. Als je niet gelukkig kunt zijn, als Hij niet komt en tegen je zegt: ‘Je bent Mijn geliefde’ – als je niet tevreden kunt zijn zonder een kus van Zijn dierbare lippen – zul je die zeker krijgen! Hij kan die tranen niet negeren, want ze breken Zijn hart; ze zullen zich een weg branden tot in Zijn ziel! Als je huilend bij het graf staat, zul je in een betraand gezicht kijken en de schoonheid en heerlijkheid zien van Hem, Die veracht was als de onwaardigste onder de mensen.
Dit is nog niet alles. Maria zocht Hem namelijk ook volhardend. Want toen ze huilde, bukte ze zich om in het graf te kijken. Ze was erin geweest en had niets gevonden. Waarom zou ze opnieuw kijken? Hebt u nooit een la van een kast voor de tweede keer nauwkeurig doorzocht, omdat u iets per se wilde vinden? U wist al dat het er niet lag en toch keek u nog een keer. Misschien doorzocht u dezelfde plek wel zes of zeven keer opnieuw omdat u het voorwerp zo heel graag terug wilde vinden.
Zo was het met Maria. Ze dacht: ‘misschien was ik wel verblind, misschien keek ik in de verkeerde hoek, ik kijk opnieuw.’ En zo bukte ze en keek opnieuw in het graf, terwijl de tranen uit haar ogen liepen. Dit is een teken van haar vasthoudendheid. Weet dat, als we Christus willen leren kennen, Hij niet komt tot degenen die maar een enkele keer tot Hem roepen. Als Hij niet komt, blijf Hem dan elk moment aanroepen. Als u uw binnenkamer ingaat en Hem niet vindt, ga dan opnieuw en opnieuw en opnieuw uw binnenkamer in. Denk eraan dat het heerlijk is als de grote Koning u tenslotte ontvangt. Als Hij u de zilveren scepter aanreikt, al moest u zeven jaar wachten om Hem te zien. Zelfs een wachttijd van duizend of van een miljoen jaren zou het waard zijn om een blik van Zijn ogen op te vangen. Zoek Hem daarom vasthoudend, geduldig en ijverig, met het verlangen dat de opgestane Zaligmaker Zichzelf aan u zal tonen.
We zijn bijna aan het einde gekomen van dit tweede punt. Wat we nog opmerken, is dat zij enkel de Heiland zocht. Al haar gedachten gingen naar Hem uit. Als ik er zelf was geweest, denk ik dat ik al heel tevreden zou zijn met het zien van de engelen. Ik vermoed dat ik zou letten op de schoonheid van deze hemelse geesten. Maar zij lijkt hen in het geheel geen aandacht te schenken. Zij zegt tegen hen: ‘Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben.’ Wat gaf zij om de engelen? Al waren er 70.000 hemelse strijdwagens verschenen, zou dit haar gedachten niet hebben afgeleid van Hem. Wat ze tegen de tuinman zegt, is al vol van haar Heere: ‘Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen.’ Het hart van Maria was maar met één ding vervuld. Als een pijl die werd afgeschoten, richtte Maria zich op het voorwerp van het verlangen van haar hart. En, o, als Christus uw enige liefde is, als alle rivalen uit uw hart verdreven zijn, als uw ziel Hem zoekt en het uitroept naar de Heere, naar de levende God, zult u spoedig komen en voor God verschijnen.
Laten we, om dit punt af te sluiten, zien dat er veel onwetendheid was bij Maria. Waarom zocht ze de Levende onder de doden? Ze had ook weinig geloof. Want geloof zou haar geleerd hebben dat Hij op de derde dag was opgestaan, zoals Hij Zelf gezegd had. Maar wat was er veel liefde! En vanwege de kracht van haar liefde lette Jezus niet op haar gebrek aan kennis of aan de zwakheid van haar geloof. Volgens mij hield ze meer van Hem dan Johannes, want deze laatste schrijft over zichzelf: Toen ging dan ook de andere discipel erin, die eerst tot het graf gekomen was, en zag het, en geloofde.’ Zo is het, Johannes, jij hebt het grootste geloof. Hij gelooft en gaat dan weg in de verwachting dat hij zal zien wat hij gelooft. Maar Maria, al heeft ze minder geloof, heeft zoveel liefde dat ze niet bij het graf weggaat, maar daar blijft. Ze is niet eerder tevreden dan dat ze Hem zal zien. Wat een liefde! Broeders, als we Jezus willen zien, moeten we maar veel van Hem houden. Ik wilde wel zoveel van Hem houden als mijn hart naar Hem verlangt. Ik hoop dat u het zegt: Ha, ik houd van U, ik aanbid U, en vraag van U genade om mijn liefde voor U te vermeerderen!’
Laten we onszelf aansporen tot meer liefde. Hij hield van ons, voor de sterren waren geschapen. Hij had ons lief met Zijn hele hart. Zijn liefde tot ons was volkomen. Hij had ons lief tot in de dood. ‘O, mijn koude hart, waarom smelt je hieronder niet weg? O hart van steen, waarom los je niet op?’ In antwoord op Zijn grote liefde zouden we Jezus innig lief moeten hebben, met een liefde, brandend als gloeiende jeneverbessen. En als we dat zouden doen, zou het niet lang duren voor we Hem hebben gevonden. Want liefde zou Hem vinden en Hem in onze armen drijven. We zouden Hem zien en ons in Hem verblijden!
3. Hoe ze Hem vond
Hij was aanwezig, maar ze kon Hem niet zien. Christen, ook vanmorgen is Christus aanwezig al kunt u Hem misschien niet waarnemen. U hoeft niet tot de Zaligmaker te roepen om u vanuit de hemel op te zoeken. Hij zegt Zelf: ‘Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen.’ Jezus is hier aanwezig! Te midden van de paden en de banken en van gangen en galerijen is Jezus aanwezig. Als u geen gemeenschap met Hem hebt, gelovige, ligt dat aan het ongeloof dat uw oog verduistert. Of aan verdriet, zorgen of zonden die u verblinden.
Maar Maria ontdekte de Heere Jezus door één woord. Ik wil dat u erop let dat het geen preek was, maar slechts één woord. Het was geen lang verhaal, maar één enkel woord van een paar lettergrepen. Het was geen geheimzinnig woord, het was een eenvoudig woord. Maar dat woord kwam van de lippen van Jezus. Het was persoonlijk en het kwam bij haar binnen. Geliefden, dit is alles wat u vanmorgen nodig hebt. Vijftigduizend woorden van mij zouden u enkel vermoeien, maar luister naar één persoonlijk woord van de lippen van de Heiland. Dit zal uw herinneringen wakker roepen en bewijzen dat Hij Zich u herinnert. Hoe heerlijk, met de kracht van dit woord zal uw ziel haar zeventig jaren op aarde volmaken.
Dat ene woord was haar naam, ‘Maria’. Het klonk zoals zij het had gehoord in vroeger dagen. O, als Hij tot mij zou spreken, zoals Hij deed op het gebergte van Hermon. Wat Hij van Zichzelf zei op een onvergetelijk moment: ‘Ik ben uw heil alleen.’ Meer hebben we niet nodig, dit ene woord is voldoende. O, geliefden, hou vol Christus te zoeken en u zult Hem spoedig vinden. Misschien hebt u geen leerzame dienst vanmorgen, of vindt u de preek maar saai, maar klaag daar niet over. Misschien bent u laks in het gebed en bent u niet zo ijverig met het geloof bezig als zou moeten, maar klaag daar niet over. Eén woord kan u op arendsvleugels laten vliegen en u blijdschap en vrede geven!
Zodra zij dat ene woord hoorde, werd haar hartelijke toewijding duidelijk door een woord van haar. Het hart van de Meester was te vol om meer dan één woord te spreken en zo was het ook bij haar. Dat ene woord was het meest gepast voor deze gebeurtenis. Welk woord is het meeste gepast voor een ziel in de hoogste staat van aanbidding? Het is een woord dat gehoorzaamheid impliceert. Ze zei: ‘Meester’. Er is geen levenssituatie denkbaar waarvoor dit woord van toewijding te kil zou zijn. Nee, wanneer uw geest het meest in vlam gezet wordt door hemels vuur, zegt u: ‘Ik wil U dienen in leven en sterven; Uw liefde heeft mij met koorden aan de hoornen van het altaar gebonden; ik ben Uw dienaar, ik ben Uw dienaar, U hebt mijn boeien verbroken.’ Als u vanmorgen ‘Meester’ kunt zeggen, bent u rijk. U bent op een vreugdevolle, heilige plaats, als uw ziel belijdt dat Zijn wil uw wil is en Zijn geboden u lief zijn; als u, zo mogelijk, in alles aan Zijn beeld gelijkvormig wilt zijn, of u nu wel of niet zielsvervoering of vreugde smaakt. Hij moet ‘Maria’ hebben gezegd, anders zou zij niet kunnen antwoorden met ‘Rabbouni’.
Nadat ze haar toewijding had getoond, voelde ze vervolgens het diepe verlangen om dicht bij Hem te zijn. Maar ze maakte een vergissing, zoals de meesten van ons gedaan zouden hebben: ze wilde openlijk en lichamelijk contact. Dus klampte ze zich aan Hem vast en greep Zijn voeten. Maar Hij zei: ‘Raak Mij niet aan.’ Wij hebben de neiging de gemeenschap met Christus zintuiglijk te willen ervaren. Laten we ons richten op het geestelijke, broeders. Als wij Hem aanraken in geloof en met liefde, zullen we Christus nooit horen zeggen ‘raak Mij niet aan.’ Hij verbiedt ons alleen Hem aan te raken als we dat met onze handen willen doen en Hem met onze ogen willen zien. Laten wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen. Dan mogen we Hem in onze armen nemen en vasthouden en Hem niet laten gaan. Hoe meer wij Hem op geestelijke wijze zoeken, hoe meer Hij dat zal waarderen. Alle gedachten die zich vermengen met deze hoge en hemelse vreugde moeten we van ons afschudden. Als u vanmorgen verlangen hebt om dicht bij Hem te zijn, geef u daar dan aan over. Leg uw handen in Zijn zijde en uw vingers in de littekens die de spijkers veroorzaakten.
Ik weet dat wereldsgezinde mensen mij niet zullen begrijpen, gelovigen daarentegen wel. Ik verzeker u dat een omgang met Christus mogelijk is, die net zo reëel is als het voorrecht dat Thomas ten deel viel. Mijn eigen ziel heeft de Zaligmaker gezien en met Hem gesproken. Al kunnen mijn ogen Hem niet zien, mijn mond niet met Hem spreken en mijn oren Hem niet horen; toch heeft de mond van mijn ziel Hem gekust; de oren van mijn ziel hebben Hem gehoord en mijn hart heeft Hem tienduizend keer gezegend. En ik hoop dat opnieuw te doen, en ik zal nooit tevreden zijn tot ik dit alles ononderbroken kan doen. Houd aan, geliefden, zoals we lezen: ‘Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten van mijn moeder! dat ik U op de straat vond, ik zou U kussen’ (Hoogl. 8:1). O geliefden, zoek de gemeenschap met Hem! Eet van Hem, want zijn lichaam is waarlijk voedsel en Zijn bloed waarlijk drank.
Verder valt op dat ze, na het vinden van de Zaligmaker, in Zijn dienst treedt. Want Hij zei tegen haar: ‘Ga, en zeg het de broeders.’ En zo ging ze op weg om anderen te vertellen dat ze de Heiland had gevonden! Als u het voorrecht hebt om Christus te zien, houd het dan niet voor uzelf. Hebt u honing gevonden? Proef er zelf van, maar zeg het ook anderen. U kunt nog niet veel van de Heiland hebben gezien als u niet het verlangen voelt dat anderen Hem ook zullen zien. Uw vroomheid is veinzerij, een eendagsvlieg of een dwaallicht als het er niet toe leidt dat u zich praktisch in Zijn dienst stelt.
Zijn er onder ons geen Maria Magdalena’s die verlost zijn van zeven duivelen? U hebt de kracht van goddelijke genade in uw hart gevoeld. U houdt van uw Zaligmaker. U verlangt naar gemeenschap met Hem. Mijn geliefde zuster, als u Hem kent, dan draag ik u in de Naam van de Meester op niet bang te zijn om in het openbaar te vertellen wat de Heere persoonlijk tegen u zegt. Wij staan vrouwen niet toe om de preekstoel te beklimmen – dat is een overtreding van zowel de goddelijke als de natuurlijke orde. Maar u hebt uw eigen omgeving en werkplek. U kunt andere vrouwen om u heen verzamelen. U hebt uw kinderen en uw bedienden. U hebt zoveel mogelijkheden. Vertel anderen dat Jezus is opgestaan en dat er een opstandingsleven is.
Dat u dit zelf kent en ernaar verlangt dat ook anderen uit het graf van de zonde zullen opstaan tot het nieuwe leven in Jezus! Voor jullie mannenbroeders, past het meer om onderwijzers en voorgangers te zijn. U draag ik op om wat Christus u heeft geopenbaard op momenten dat u het dichtst bij Hem was, te vertellen aan Zijn familie en kudde. Dat wat u zelf gevonden hebt in het vurige centrum van de meest nabije gemeenschap. Dat wat u gezien hebt in de diepe mijnen vol geheimenissen. Geef deze dingen door als uitgelezen voedsel waarvan Gods geliefde gemeente mag eten tot verzadiging. ‘Ga, en zeg het de broeders’ zei Christus en wij zeggen Hem dat na.
Toen de twee discipelen, na een zware dag, in Emmaüs waren aangekomen en aan de avondmaaltijd tot rust kwamen, herinnert u zich hoe de mysterieuze vreemdeling die hen zo verblijd had met Zijn heilige woorden het brood nam en brak en toen werd Hij hun in het breken van het brood bekend – maar Hij verdween uit hun gezicht. Wat was er gebeurd? Ze hadden er bij Hem sterk op aangedrongen om bij hen te blijven omdat de dag bijna voorbij was. Maar nu, veel later, was hun liefde een lamp voor hun voet en diezelfde liefde gaf hun vleugels, want ze vergaten de duisternis en hun wanhoop. Ze voelden niet meer hoe uitgeput ze waren, maar ze gingen onmiddellijk dezelfde weg van zestig stadiën terug, om het blijde nieuws te vertellen van de opgestane Heere die hen op de weg verschenen was. Toen ze aankwamen bij de gemeente in Jeruzalem werden ze begroet met vreugdevol nieuws, nog voor ze hun eigen verhaal konden vertellen. Broeders, deze eerste christenen waren vol vuur om over de opstanding van Christus te spreken en te verkondigen wat zij van de Heere wisten. Zij deelden hun ervaringen en dat moeten wij ook doen. De ervaring van Johannes bij het graf moet worden aangevuld door Petrus en Maria kan er weer nieuwe dingen aan toevoegen. Alles bij elkaar hebben we een volledig getuigenis en we kunnen geen onderdeel daarvan missen.
Zo hebben we allemaal onze eigen gaven en de manier waarop we ons uiten. Maar het enige doel dat God voor ogen heeft, is het goede voor het hele lichaam van Christus. Daarom moeten we onze bezittingen aan de voeten van de apostelen leggen en aan allen uitdelen van wat wij van God hebben ontvangen. Houd niets van de kostbare waarheid van God achter, maar vertel wat u weet en getuig van wat u hebt gezien. Laat de last, de duisternis of het mogelijk ongeloof van uw hoorders u niet tegenhouden. Voorwaarts, naar de plaats waar de plicht ons roept, om daar te getuigen welke grote dingen God aan uw ziel heeft getoond! Als u de zoete woorden van Christus hoort, verzeker ik u, dat een heilige vreugdevlam door u heen zal gaan als u over Gods waarheid spreekt ten behoeve van de zielen van anderen.
Tenslotte, zijn er vanmorgen nog zoekers die op zoek zijn naar Jezus en Zijn redding? Ik hoop dat ze er zijn! Weet dan, arme zoeker, dat Jezus nu dichtbij u is. U hoeft er niets aan te doen! U hoeft niet naar de hemel op te klimmen en niet af te dalen in de afgrond om Hem te vinden. Hij is nu dicht bij u. Als u gelooft dat Jezus de Christus is, als u uw ziel aan Hem toevertrouwt, bent u gered! Jezus is hier voor iedereen die zichzelf eenvoudigweg aan Hem overgeeft om door Hem gered te worden. Jezus noemt u vanmorgen bij uw naam. Hij nodigt speciaal ü uit tot Hem te komen. Luister naar die naam! Antwoord hem vanmorgen, noem Hem: ‘Meester’. Neem Jezus aan als uw Heere, want Hij is het waard. U bent niet van uzelf, maar u bent gekocht voor een prijs. Geef uzelf als iemand voor wie met bloed is betaald over aan Hem. Hij vraagt u hetzelfde als aan Maria: ‘Vrouw! wat weent gij?’ Hij vraagt aan allen die Hem zoeken: ‘Wie zoekt gij?’
Weet u waarnaar u zoekt? Zoekt u een bijzonder gevoel? Zoekt u tekenen en wonderen, dromen en visioenen? Stop daarmee! U hebt Jezus nodig. Aanvaard Hem en u bent gered. Daar, dichtbij u is het voedsel dat uw hongerige ziel nodig heeft. Kijk niet omhoog naar de hemel, kijk niet naar de aarde. In Jezus is alles wat u nodig hebt! Neem ervan, geliefden, geloof zal uw mond vervullen. Liefde verblijdt zich over dit heerlijke voedsel. Uw lichaam, ziel en geest zullen geheiligd worden door dit goddelijke feestmaal. Moge God u zegenen, geliefde vrienden, u allemaal. Hij geve u, net als Maria Magdalena, de Heere te zoeken.
Amen.