Ik zal niet sterven, maar leven, en ik zal de werken des HEEREN vertellen. Psalm 118:17
Dit is een heerlijke zekerheid! Zij was ongetwijfeld gegrond op een belofte, innerlijk in het hart van de Psalmist ingefluisterd, die hij aangreep en waarvan hij genoot. Is mijn geval gelijk aan dat van David? Ben ik neerslachtig, omdat de vijand zich honend over mij uitlaat? Zijn velen tegen mij, en weinigen op mijn zijde? Beveelt het ongeloof mij te gaan liggen en te sterven in wanhoop — een verslagen, onteerd man? Beginnen mijn vijanden mijn graf te graven? Wat dan? Zal ik zwichten voor het gefluister van de vrees, en de strijd opgeven en daarmee al mijn hoop opgeven? Verre van dat! Er is nog leven in mij: “Ik zal niet sterven”. De kracht zal terugkeren en mijn zwakheid verdrijven: “Ik zal leven”. De HEERE leeft, en ook ik zal leven. Mijn mond zal weer worden geopend; “ik zal de werken des HEEREN vertellen”. Ja, en ik zal van de huidige moeite spreken als een ander voorbeeld van de wonderen werkende getrouwheid en liefde van de HEERE, mijn God. Zij, die graag de maat zouden nemen voor mijn doodkist, konden beter nog even wachten; want “de HEERE heeft mij wel hard gekastijd, maar Hij heeft mij ter dood niet overgegeven”. Verheerlijkt zij zijn naam voor eeuwig! Ik ben onsterfelijk, totdat mijn werk is gedaan. Voordat de HEERE het wil, kan geen graf zich boven mij sluiten.