En het geschiedde toen Mozes van de berg Sinaï afging… zo wist Mozes niet dat het vel zijns aangezichts glinsterde. Exodus 34:29
In zijn voorbede had Mozes een mate van zelfopoffering aan den dag gelegd die aan het ongelofelijke grensde. God zei tot hem: Laat Mij toe dat Ik hen vertere; zo zal Ik u tot een groot volk maken. Het verbond van de Heere met Abraham was dat de nakomelingen van Abraham het land zouden bezitten; maar de Heere zou misschien alle stammen hebben vernietigd die er op dat moment waren, om daarna het gezin van Mozes tot een geslacht te maken waarin het verbond met Abraham naar de letter gehandhaafd had kunnen blijven. Wat werd hem daar een uitzicht geboden! De kinderen van Mozes zouden tot een uitverkoren volk uitgroeien, als erfgenamen van al Gods beloften. Maar nee: Mozes gaat niet alleen zo ver dat hij de eer afwijst die God hem wil bewijzen, maar hij roept ook: ‘Delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt.’ In plaats dat zijn naam gezet zou worden voor die van het volk, wilde hij hun namen ten koste van de zijne laten staan. Wanneer iemand zo ver komt, is hij de man van wie de huid een geschikt perkament is waarop God de heerlijkheid van Zijn liefde kan schrijven. Hoe minder van het ‘ik’, hoe meer van God. Wanneer we van alles afstand kunnen doen voor Gods eer en het welzijn van Zijn kerk, zal de Heere niet nalaten te tonen dat Hij ons gunstig gezind is.