Alzo Hij de zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. Joh. 13:1.
Dit feit is in werkelijkheid een belofte, want wat onze Heere was, dat is Hij; en wat Hij was voor hen, met wie Hij op aarde leefde, dat zal Hij zijn voor al zijn beminden, zolang de maan bestaat. “Liefgehad”:dat was het wonder! Dat Hij ooit mensen heeft kunnen liefhebben is in het algemeen al een wonder. Wat was er in zijn arme discipelen, waarom Hij hen zou liefhebben? Wat is er in mij? Maar wanneer Hij eenmaal is begonnen lief te hebben, dan is het zijn aard daarmee voort te gaan. Liefde maakt de heiligen tot “de zijnen” welk een uitnemende titel! Hij kocht hen met bloed en zij werden zijn schat. Omdat zij de zijnen zijn, zal Hij hen niet verliezen. Omdat zij zijn beminden zijn, zal Hij niet ophouden hen lief te hebben. Mijn ziel, Hij zal niet ophouden u lief te hebben! De tekst zegt het goed, wanneer er staat: “tot het einde”. Zelfs tot aan zijn dood regeerde de hartstochtelijke alles overheersende liefde, tot de zijnen, in Zijn heilig hart. Het betekent ook: “tot het uiterste”. Hij kon het niet méér liefhebben: Hij gaf zichzelf voor hen. Sommigen lezen: “tot de volmaaktheid”. Hij schonk hun inderdaad kwistig een volmaakte liefde, waarin geen onvolkomenheid, geen gebrek, geen onverstand, geen onbetrouwbaarheid, en geen terughoudendheid aanwezig was. Zódanig is de liefde van Jezus tot een ieder van zijn volk. Laten wij voor onze Geliefde een lied zingen.