Onze gebeden worden verhoord naar de mate van ons geloof. Een klein geloof verkrijgt grote genadegaven, maar een groot geloof nog veel groter. Vroeger was het de gewoonte, dat de armen in het kerkdorp met een kom bij de huizen rondgingen om levensmiddelen op te halen, en hoe groot zo’n kom dan ook was, zij werd altijd door edelmoedige mensen gevuld. Het geloof is onze kom. Hebben wij weinig geloof, daarnaar zullen wij ontvangen; hebben wij een groot geloof, dan zullen wij ook naar die mate ontvangen. Een klein geloof verkrijgt veel, maar een groot geloof drijft op edelmoedige en vorstelijke wijze handel en het verkrijgt miljoenen, waar het klein geloof slechts honderden verkrijgt. Het groot geloof maakt zich meester van Gods schatten. Hoe zorgvuldig is God voor de Zijnen, hoe zorgdragend omtrent hen, niet alleen wat hun leven, ook wat hun gemak betreft. Spreekt Hij niet: ’’versterk, versterk Mijn volk”? Spreekt Hij niet tot de engelen: “behoedt Mijn volk”? Spreekt Hij niet tot de hemelen: ’’laat manna nederdalen om Mijn volk te spijzigen”? Dit alles en nog veel meer volvoert Zijn tere zorg voor hen. Maar om te tonen, dat Hij niet alleen zorgt voor onze belangen, maar bovendien ons overvloed geeft, spreekt Hij: ’’Troost, troost Mijn volk.” Hij wil, dat wij niet alleen een levend en welbewaakt, maar ook een gelukkig volk zullen zijn. Hij wil Zijn volk voeden, maar hen bovendien nog goede wijn geven, die het hart verblijdt. Hij wil hen niet alleen ’’brood” maar ook ’’honing” geven, niet alleen ’’melk” maar ’’wijn en melk”. ’’Troost, troost Mijn volk,” dit is de stem van het hart van de Vader, dat zelfs bezorgd is over de kleinste belangen van Zijn kinderen. ’’Troost dat betraande oog, troost dat gewonde hart, troost die bedroefde; troost, troost Mijn volk,” zegt de Heere.