Wanneer het hart van de mensen eens onder het vergrootglas van de Schrift is geplaatst, en wij het met een geestelijk oog bekijken, ontdekken wij zijn slechtheid zo, dat wij overtuigd kunnen zijn van de onmogelijkheid om goede werken te verwachten van een zondig, onbekeerd mens; even weinig als om een vuur te zien branden midden op de oceaan. Beide zaken zijn onbestaanbaar. Onze goede werken, als ze er al zijn. vloeien voort uit een ware bekering en ook ontstaan zij door een voortdurende geestelijke invloed, die op ons uitgeoefend wordt, van onze bekering af tot in het uur van de dood. O christen, u zou geen goede werken kunnen doen, wanneer u niet dagelijks opnieuw genade ontving. De genade, u in het begin geschonken, zal voor u niet voldoende zijn om heden vrucht voort te brengen. Het is niet zoals met de boom, die vanzelf vruchten voortbrengt, maar het sap moet voortkomen uit de wortel dit is Jezus Christus. Wij zijn zelf geen bomen maar slechts ranken van de levende wijnstok. Onze goede werken vloeien voort uit de gemeenschap met Christus. Hoe meer de mens zich één met Jezus weet en voelt, des te heiliger zal hij zijn. Waarom is het karakter van een christen gelijk aan dat van Christus? Alleen hierom, omdat hij met de Heere Jezus verbonden en verenigd is. Waarom brengt de rank druiven voort? Alleen, omdat zij in de wijnstok is ingeplant en daarom de natuur van de stam deelt. Christen, evenzo is de enige manier, waarop u vrucht kunt dragen voor God, hierin gelegen, dat u in Christus ingeplant en met Hem verenigd bent. Indien u meent heilig te kunnen leven zonder voortdurende gemeenschapsoefening met Christus, dan bedriegt u zich. Wilt u heilig zijn, dan moet u dicht bij Jezus leven. Alleen zo kunnen goede werken gedaan worden. Verder ligt hierin de krachtigste reden om niet op eigen werk te vertrouwen; want indien zij slechts een gave van God zijn, hoe volkomen onmogelijk is het dan voor de onbekeerde uit zichzelf enig goed werk te verrichten. En zijn zij Gods gave, hoe weinig eigen verdienste hebben zij dan!