Welaan nu, gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen, gij die niet weet wat morgen geschieden zal; want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijd gezien wordt en daarna verdwijnt. In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. Maar nu roemt gij in uwen hoogmoed: alle zodanige roem is boos. Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde. Jacobus 4:13-17
De mensen zijn tegenwoordig net als toen deze woorden voor het eerst werden neergeschreven. We komen nog steeds mensen tegen die zeggen wat ze diezelfde dag, morgen, over een half jaar of nog verder in de toekomst, gaan doen. Ik twijfel er niet aan of er zijn hier mensen aanwezig die hun hele carrière aardig precies gepland hebben en ze zijn er nagenoeg zeker van dat het ook op die manier zal gebeuren. We zijn net zoals die mensen uit het verleden. En dit Boek, hoewel het lang geleden geschreven werd, zou gisteren geschreven kunnen zijn, zo precies beschrijft het de menselijke natuur zoals die zich manifesteert aan het einde van de negentiende eeuw.
De woorden van de tekst winnen nog aan kracht als onze vrienden en medewerkers van ons worden weggenomen. Ziekte en dood zijn in ons midden geen onbekenden. Misschien hebben we in ons drukke gemeentewerk ook wel rekening gehouden met wat deze broeder deze week zou doen, wat die zuster volgende week zou doen, enzovoort. Ze waren volgens ons immers zo kerngezond, dat we nauwelijks een gedachte gewijd hebben aan de mogelijkheid dat ze ieder ogenblik neergeveld zouden kunnen worden. Toch is dat vaak gebeurd.
De onbestendigheid van het leven wordt ons duidelijk als zulke dingen plaatsvinden en we beginnen ons erover te verbazen dat we ergens zo vast op gerekend hebben, of ervan uitgegaan zijn dat het mogelijk zou zijn, in een zo veranderlijke wereld als de onze. Met deze gedachten als uitgangspunt wil ik u gaan spreken over hoe ons gedrag moet zijn met het oog op de toekomst en ik zal trachten uit onze tekstverzen enkele lessen te trekken om onszelf te verbeteren en ervan te leren.
De lijn van de tekst volgend en daar zo dicht mogelijk bij blijvend, willen we er in de eerste plaats aandacht aan schenken dat rekenen op de toekomst dwaasheid is. Vervolgens zullen we opmerken dat onbekendheid met de toekomst een onomstotelijk feit is.In de derde plaats zal ik de hoofdzaak van dit gedeelte uiteenzetten, namelijk dat het erkennen van God in de toekomst wijsheid is.Ons vierde punt zal zijn dat roemen in de toekomst zonde is. En onze laatste gedachte zal zijn gewijd aan het feit dat gebruikmaken van het heden plicht is.
1. Om te beginnen enkele woorden om u ervan te overtuigen, dat rekenen op de toekomst dwaasheid is. De apostel zegt: ‘Welaan nu!’ Alsof hij bedoelt te zeggen: ‘Dat is toch belachelijk? Kijk eens hoe onzinnig uw gedrag is.’ ‘Welaan nu, gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen.’ Er zit een vleug sarcasme in die woorden. Dat een broos en zwak mens zo trots over zijn leven beschikt en daarbij God vergeet vindt de apostel Jacobus zoiets dwaas dat hij het nauwelijks de moeite waard vindt er woorden aan vuil te maken. Hij zegt alleen maar: ‘Welaan nu.’
Laten we eerst eens kijken naar de uiterlijke vorm van deze dwaasheid en letten op wat deze mensen nu eigenlijk zeiden als ze rekenden op de toekomst. De tekst zit daarvoor vol met aanwijzingen.
Ze dachten duidelijk dat alles hun ter beschikking stond. Ze zeiden: ‘ Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en wij zullen aldaar een jaar doorbrengen, en wij zullen koopmanschap drijven en wij zullen winst doen.’ Maar is het geen dwaasheid voor een mens om te denken dat hij kan doen wat hij wil en dat alles zal gaan zoals hij wil? Dat hij zich van alles kan voornemen en van alles kan regelen, zonder Gods toestemming?
Hij bedenkt iets en doet dan precies wat zijn gedachten hem ingeven. Is het zo, o mens, dat u zelf uw leven regeert? Is er, tenslotte, niet Iemand die groter is dan u? Is er geen hogere macht die u in beweging kan zetten of u kan stoppen? Als u hier geen weet van hebt, hebt u zelfs de eerste letter van het alfabet van de wijsheid nog niet onder de knie. Moge God u leren dat niet alles u ter beschikking staat, maar dat de HEERE van eeuwigheid tot eeuwigheid regeert, de Koning der koningen!
Merk op dat deze mensen, terwijl ze dachten dat alles hun ter beschikking stond, alles gebruikten voor wereldse doeleinden. Wat zeiden ze namelijk? Besloten ze met elkaar: ‘We zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar doorbrengen, ter ere van God en voor de uitbreiding van zijn Koninkrijk’? O nee, er was van begin tot eind geen woord over God bij. En daarin zijn ze maar al te duidelijk het type van het gros van de mensen van vandaag.
Ze zeiden: ‘We zullen inkopen en vervolgens de goederen naar een andere markt op korte afstand brengen en we zullen het met winst verkopen en er zo voordeel uit halen.’ Hun eerste en laatste gedachten waren zo aards en materialistisch als het maar kon. En hun enige ideaal leek samen te hangen met toenemende rijkdom en bezit van goederen. Dat was in hun hart de grootste ambitie. Zijn er niet velen die op dit moment zo leven? Ze denken dat zé hun eigen leven kunnen uitstippelen en het enige doel van hun inspanningen lijkt te zijn: kopen en verkopen en winst behalen. Of anders eer behalen, of plezier hebben. Hun harten reiken niet tot in de hoogverheven hemel; ze blijven hier beneden rondkruipen.
Alles wat deze mensen uit het verleden wilden gaan doen, wilden ze in eigen kracht verrichten. Ze zeiden: ‘Wij zullen, wij zullen.’ Ze dachten er geen moment aan er de zegen van God over te vragen, noch te smeken om de hulp van de Allerhoogste. Dat kon hun allemaal niets schelen; ze waren immers onafhankelijk! Ze noemden zichzelf ‘mannen van verdienste’ en het was ze erom te doen geld te verdienen. En een man van verdienste kan natuurlijk gemakkelijk geld verdienen. Natuurlijk zul je een geslaagd zakenman zijn wanneer je eigen karakter en je positie geheel te danken zijn aan eigen inspanning en eigen hersens?
Ze zaten dus vol zelfvertrouwen en begonnen de toekomst in te plannen zonder een spoor van twijfel over hun eigen bekwaamheden. Jammer genoeg doen de mensen tegenwoordig precies zo. Zonder God te zoeken gaan ze voort in trotse eigenwaan, totaal niet denkend aan ‘de pijl die des daags vliegt’ en de ‘pest die in het duister rondwaart’. Totdat ze plotseling worden overweldigd in de eeuwige ondergang!
Het is duidelijk dat voor deze mensen alles zeker leek. ‘Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen.’ Hoe konden ze weten dat ze daar ooit zouden aankomen? ‘We zullen er winst doen en koopmanschap bedrijven.’ Hadden zij de markten in de hand? Zouden er geen plotselinge prijsverlagingen kunnen zijn? O, nee! Ze keken naar de toekomst als een vaste zekerheid en naar zichzelf als mensen die er zeker van waren te zullen winnen, wat er ook met anderen zou gebeuren.
Ze hadden ook het dwaze idee dat ze onsterfelijk waren. Als aan hen was gevraagd of mensen ook zouden kunnen sterven, zouden ze hoogstverbaasd geantwoord hebben: ‘Ja, natuurlijk, alle mensen moeten immers op een bepaald moment sterven?’ Iedereen weet dat iedereen sterfelijk is. Maar in hun hart maakten ze een uitzondering voor zichzelf, als we tenminste mogen afgaan op hoe we zelf vroeger zonder Gods genade waren. ‘Alle mensen achten alle mensen sterfelijk, behalve zichzelf.’ Zonder een voorbehoud te maken zeggen ze: ‘We zullen aldaar een jaar doorbrengen.’
Hoe konden ze weten dat ze daar werkelijk die periode zouden zijn? Maar men moet bij zulke mensen niet aankomen met dergelijke ongelegen vragen. Als u dat wel deed zouden ze zeggen: ‘Praat me niet van de dood, want dat maakt me melancholiek.’
Nu we hebben gekeken naar de vorm van de dwaasheid van het rekenen op de toekomst, moeten we het ook nog even hebben over de dwaasheid zelf. Het is een grote dwaasheid om vertrouwen te stellen op iets dat misschien nooit komt. Het is niet wijs uw kuikens te tellen nog voor ze zijn uitgebroed. Het is waanzinnig alles op het spel te zetten voor een onzekere toekomst.
Hoe zullen we weten wat we morgen zullen zijn? Het is spreek- woordelijk geworden, dat we het onverwachte moeten verwachten. Want heel vaak gebeurt er iets wat we absoluut niet verwacht hadden. We worden constant verrast door de gebeurtenissen die om ons heen plaatsvinden. In Gods grote oratorium der voorzienigheid komen passages voor die wonderbaarlijke zeggingskracht hebben, vanwege het verrassingseffect dat erin zit. Ze komen op het onverwachtst over ons en overvallen ons. Hoe kunnen we met ook maar iets rekening houden in deze wereld, als niets zeker is dan onzekerheid?
De dwaasheid kan ook duidelijk worden gezien in de zwakheid en broosheid van onze levens. ‘Want hoedanig is uw leven? Want het is als een damp die voor een weinig tijd gezien wordt en daarna verdwijnt.’ U ziet ’s morgens als u opstaat die wolk boven de berg, maar u bent nog niet aangekleed of hij is al verdwenen. Nog onlangs hing er een dichte mist in de straten toen we op een avond naar de kerk gingen, en toen we in het bedehuis waren aangekomen hing die er nog. Maar tijdens de dienst kwam er een windvlaag en op weg terug naar huis zou niemand hebben gedacht dat dit Londen een paar uur geleden nog zo onder de vuile mist zat. Die was volkomen verdwenen! Het leven is als een damp.
Soms zijn die dampen, vooral bij zonsondergang, uitzonderlijk mooi. Ze lijken het mooist te zijn als de zon hen beschildert met hemelse kleuren, maar een poosje later is alles weer weg en is het hele panorama van de zonsondergang verdwenen. Zo is het ook met ons leven. Soms kan het heel helder en prachtig zijn, maar toch is het alleen maar een beschilderde wolk en spoedig zijn en de wolk en de kleur helemaal weg. We kunnen niet op de wolken rekenen; daarvoor zijn hun wetten te variabel en is hun toestand te onduidelijk. Zo is het ook met ons leven.
Hoe komt het dan dat we altijd rekenen op wat we gaan doen? Hoe komt het dat we, in plaats van te leven in de eeuwige toekomst waar we inderdaad deel hebben aan zekerheden, doorgaan met te leven in de meer onmiddellijke toekomst, waar niets dan onzekerheden kunnen zijn? Waarom kiezen we ervoor om op wolken te bouwen en funderen we onze paleizen op damp? We zien dat ze zich oplossen zoals vroeger ook steeds gebeurde. We zouden door het geloof naar de plek moeten gaan waar geen mislukking mogelijk is, waar God alles in allen is en waar Zijn vaste beloften de funderingen vormen van eeuwige woonsteden.
O, ik zou het met de meeste nadruk willen zeggen: reken niet op de toekomst. Ik zou de jonge mensen in het oor willen fluisteren: reken niet op de dagen die nog moeten komen. Voor oude mensen is fluisteren niet voldoende. Ik zou met donderende stem tot hen willen zeggen: reken niet op toekomende tijden, want uw dagen zijn normaal gesproken nog maar weinige. Leef in het heden. Leef met God. Vertrouw nu op Hem en dien Hem nu. Want al spoedig zal het met uw aardse leven gedaan zijn.
We zien dus, dat rekenen op de toekomst dwaasheid is.
2. In de tweede plaats is onbekendheid met de toekomst een onomstotelijk feit. Wat we ook zeggen over wat we van plan zijn te gaan doen, we weten niets over de toekomst. De apostel spreekt, geleid door de Geest, heel oprecht als hij zegt: ‘Gij die niet weet wat morgen geschieden zal.’ Of die morgen tot ons zal komen met ziekte of gezondheid, voorspoed of tegenslag, we kunnen het niet zeggen. Morgen kan het einde zijn van ons leven, mogelijk zelfs het einde der tijden. Onze onbekendheid met de toekomst is een ding dat zeker is.
Alleen God kent de toekomst. Alle dingen zijn voor Hem tegenwoordige tijd. Er is voor zijn alziende ogen verleden noch toekomst. Hij verblijft in de tegenwoordige tijd voor altijd als de grote ik ben. Hij weet wat de morgen zal geven. Hij alleen weet het. De hele gang van het universum ligt voor hem open als een boek. Mensen weten niet wat een dag hen zal brengen, maar Jahweh weet het van begin tot eind. Er zijn twee grote zekerheden over de dingen die zullen plaatsvinden: de ene is dat God het weet en de andere is dat wij het niet weten.
De kennis van de toekomst is voor ons verborgen en wij behoren geen nieuwsgierige vragen te stellen. Het is levensgevaarlijk, het is slecht, om te proberen zelfs maar een puntje van de sluier op te lichten die de komende dingen voor ons verbergt. Zoek de dingen die zijn geopenbaard in de Heilige Schrift en ken die zo goed mogelijk. Maar wees niet zo dwaas te denken dat een man of een vrouw kan vertellen wat morgen geschieden zal. En denk ook maar niet te groot van uw eigen beoordelingsvermogen en inzicht, zodat u zou zeggen: ‘Dat is wel duidelijk. Dat is voorspelbaar.’
Doe nooit voorspellingen voordat de dingen gebeurd zijn; en daarna zijn het natuurlijk geen voorspellingen meer. Voorspel dus in het geheel niet. U weet niet wat morgen geschieden zal en u mag geen goddeloze poging doen om die wetenschap te verkrijgen. Laat het oordeel over koning Saul op het gebergte van Gilboa een waarschuwing voor u zijn om zo’n verschrikkelijke weg niet te gaan.
Voorts is onze onbekendheid met de toekomst een voordeel voor ons. Het is voor ons verborgen voor ons eigen bestwil. Veronderstel eens dat een zeker iemand op de lange duur gelukkig zal worden. Als hij daarmee op de hoogte is, zal hij ongelukkig zijn tot die gelukkige uren aanbreken. Veronderstel eens dat iemand anders binnenkort een groot verdriet zal ondergaan. Het is maar goed dat hij daar niets van weet, want nu kan hij in het heden nog genieten van het goede. Als heel ons toekomstige leven kon worden opgeschreven in een hoek, en alles wat er gebeurde daarin zou worden weergegeven, en als het lot ons dat boek in handen zou spelen, dan zouden we heel wijs doen door er geen letter van te lezen, maar het aan de kant te leggen en te zeggen:
‘My God, I would not long to see
My fate with curious eyes.
What gloomy lines are writ for me.
Or what bright lines arise.’
[‘Mijn God, ik wil niet nu reeds zien
Waar mij de toekomst leidt.
Wat droefheid Gij voor mij bestemt,
Of welke vreugd bereidt.’]
Het is voldoende dat onze hemelse Vader het weet. En zijn wetenschap moet voldoende zijn voor ons. Kennis is geen wijsheid. Hij is wijs, die niet wenst te weten wat God hem niet heeft geopenbaard. Hierin is onwetendheid echte gelukzaligheid: het zou dwaasheid zijn wijs te zijn.
Aangezien we niet weten wat morgen geschieden zal, moet die onbekendheid ons bijzonder bescheiden maken. We denken dat we wijs zijn, of niet soms? En we maken een berekening waarvan we zeker zijn dat hij goed is. We geven aanwijzingen dat het een of ander moet gebeuren, maar God beweegt Zijn vinger, neemt een vriend weg, of verandert de omstandigheden en al onze plannen worden de grond in geboord. Het is heter voor ons nederig te zijn voor de troon van God dan rechtop te staan, met een veer op onze hoed omdat we denken dat we kunnen zeggen: ‘O, ik wist wel dat het zo zou gaan! Zo heb ik het toch uitgerekend? Wat heb ik, zeker in dit geval, toch een wonderbaarlijk vooruitziende blik gehad!’ Als God had geblazen in onze plannen, zou er niets van terecht gekomen zijn. Niets weten we met zekerheid. Laat die gedachte ons maar behoorlijk nederig maken.
Ziende dat deze dingen zo zijn, worden we herinnerd aan de kortheid, de broosheid en het einde van ons leven. We kunnen hier niet lang verblijven. Zelfs als we een zeer hoge mensenleeftijd bereiken, wat is de tijd dan nog kort! Maar de meesten van ons zullen het niet eens meemaken dat ze tegen elkaar kunnen zeggen: ‘Mijn tijd is gekomen.’ Wat is onze greep op dit bestaan toch zwak! In één ogenblik zijn we vergaan, vergaan als de mot. Je drukt er je vinger op en ze is geplet. De mens is niet groot, de mens is nog minder dan klein. Hij is als niets, hij is slechts een droombeeld. Hij heeft nog maar nauwelijks kunnen zeggen dat hij er is, of we worden al gedwongen te zeggen dat hij heen is gegaan.
Het is maar goed dat we niet weten wanneer onze vrienden moeten sterven en we zijn dankbaar dat we niet kunnen voorspellen wanneer wijzelf van dit leven gaan scheiden. Wat zou het ons ook voor goeds brengen? Sommigen die gebonden zijn door vrees voor de dood zouden daardoor nog veel vaster komen te zitten. Zij die zich er nu geen zorgen over maken voelen zich waarschijnlijk veel beter in hun zorgeloosheid. Als ze nog twintig jaar hadden te leven, zouden ze zeggen: ‘Dan hebben we in ieder geval nog negentien jaar om ons te vermaken.’
Degenen onder ons voor wie deze wereld een woestijn is en die zich er als pelgrims doorheen haasten, zij weten dat dit onze rustplaats niet is, omdat ze verdorven is, en dat de dag spoedig zal komen waarin we zullen ingaan in ons erfgoed Kanaan, om ‘voor eeuwig met onze God te zijn’. Intussen maakt de aanwezigheid van God zelfs van de woestijn een hemel. Sinds Hij met ons is zijn we er volkomen tevreden mee de gang van zaken in ons leven over te laten aan zijn nooit falende wijsheid. We kunnen er dankbaar voor zijn dat we de toekomst niet kennen. En eveneens is duidelijk dat rekenen op de toekomst dwaasheid is en dat onbekendheid met de toekomst een feit is.
3. In de derde plaats zien we dat het erkennen van God in de toekomst wijsheid is. Wat zegt onze tekst? ‘In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen.’ Ik denk niet dat het nodig is altijd, op elke brief en elke circulaire ‘zo de Heere wil’ te zetten. En toch zou ik wensen dat deze woorden door ons wat vaker gebruikt werden.
De in zwang zijnde manier is om het in het Latijn te zetten en zelfs om het af te korten door twee letters te gebruiken, ‘D.V.’. Weet u, het is een goede zaak, als je je geloof weer kunt geven in het Latijn en het dan ook nog beknopt kunt doen. Dan weet niemand tenminste wat je nu eigenlijk bedoelt. Of, als ze het wel begrijpen prijzen ze uw geleerdheid en bewonderen uw nederigheid. Ik geef niets voor deze beide letters. Ik hou meer van wat Fuller zegt als hij in zijn brieven passages schrijft als ‘zo de Heere wil’, of ‘als God me tijd van leven geeft’. Hij zegt: ‘Ik bemerk, HEERE, dat ik mezelf er bijna niet van kan weerhouden deze woorden tussen haakjes te zetten, alsof ze niet noodzakelijkerwijs bij de zin zouden horen, en er even goed uitgelaten zouden kunnen worden als erin.
Terwijl voor hen toch hetzelfde geldt als, niet voor de commissie als geheel, maar wel voor het quorum, dat als wij er niet zijn, dan is er niets. Daarom zal ik deze woorden in het vervolg frank en vrij neerschrijven, zonder ze tussen haakjes te zetten. Laten de critici het maar bestempelen als slecht taalgebruik, ik ben er zeker van dat het goede godgeleerdheid is.’ Zo formuleert hij de zaak op zijn eigen merkwaardige wijze. Toch, of u nu neerschrijft ‘zo de Heere wil’ of dat niet doet, laat het wel voor een ieder duidelijk zijn. En laat het ook opvallend duidelijk zijn in uw doen en laten, dat u erkent dat God over alles gaat en dat u zich overgeeft aan zijn leiding. Als u zegt ‘ik ga dit of dat doen’, voeg er, zoal niet in woorden dan in gedachten, aan toe: ‘Zo de Heere wil.’ Geen kwaad kan u treffen als u buigt voor Gods soevereine heerschappij.
We hebben God te erkennen in zaken die de toekomst betreffen, aangezien er, in de eerste plaats, een goddelijke wil is die alle dingen regeert. Ik geloof, dat er niets gebeurt buiten de raad en de wil van God om. Zelfs de kleinste dingen in het leven worden door zijn alziend oog niet over het hoofd gezien. ‘Ja, ook de haren uws hoofds zijn alle geteld.’ De plaats van een draaikolk in een rivier is net zo goed bepaald als de positie van een koning; en het kaf uit de hand van de wanneer wordt evenzeer bestuurd als de sterren in hun loop. Alle dingen worden geregeld en hebben een aangewezen plaats in Gods plan en er gebeurt niets wat Hij niet toestaat of verordent. Als we dit erkennen, zullen we misschien niet altijd ‘zo de Heere wil’ zeggen, maar we zullen het wel altijd voelen. Wat onze bedoelingen ook zijn, er is een hogere macht die we hebben te erkennen.
En er is een almachtig plan waarvoor we een diepe buiging moeten maken, zeggend: ‘Indien de Heere wil.’ Maar terwijl veel van Gods bedoelingen voor ons verborgen zijn, is er ook een geopenbaarde wil die we geen geweld mogen aandoen. Het is voornamelijk in verband hiermee dat een christen altijd zou moeten zeggen: ‘Ik ga dit of dat doen, vooropgesteld dat het mij duidelijk is, dat het overeenkomt met de wet van God en met de regels van het evangelie.’ Ik zeg nu ‘ik ga dit of dat doen’, maar er kunnen dingen gebeuren die het onjuist maken dat ik het doe. Vandaar dat ik geheel overeenkomstig het Woord waarvoor ik buig altijd de clausule inlas, soms door er heel duidelijk uiting aan te geven, maar in elk geval altijd in gedachten: ‘Ik zal dit of dat gaan doen, als het juist is om het te doen; ik zal gaan of ik zal blijven, als het de wil van God is.’
Daarnaast is er een voorzienige wil van God, die altijd door ons moet worden geraadpleegd. Met deze leiding die zich vertoont in de omstandigheden zijn de gelovigen vertrouwd. Soms lijkt iets ons moreel juist en toch weten we niet goed of we het al of niet moeten doen. Of misschien zijn twee wegen, getoetst aan het Woord van God, beide even goed, en bent u er niet zeker van welke u moet nemen. De hoogste wijsheid is in zo’n geval te wachten tot God u uw weg duidelijk maakt door een daad van voorzienigheid. Als u aankomt op een kruising van wegen, stop dan als u het niet weet, kniel neer en verhef uw hart tot de hemel, en vraag uw Vader om u de weg te wijzen.
En wanneer we ons voornemen om iets te gaan doen en we er plannen voor moeten gaan maken – want ook Gods volk kan niet zonder vooruitdenken of wijs beleid – moeten we altijd met of zonder woorden zeggen: ‘Al mijn plannen moeten wachten tot God me een open deur geeft. Als God het toestaat zal ik het doen. Maar als dat niet zo is zal ik stoppen en niets ondernemen. Mijn kracht zal zijn stil te blijven zitten, tenzij mijn Meester zegt dat ik voort moet gaan.’ Mag ik het oor van snelle, ongeduldige en haastige mensen influisteren, dat het hun ziel bijzonder goed zou doen als ze eens probeerden stil te zitten?
Het lijkt erop alsof velen onder ons alles altijd meteen moeten doen en daardoor werken ze zich soms flink in de nesten. Vaak zit er een gezegende discipline in uitstel. Het is een groot woord, dat woord ‘wachten’, vooral in dit speciale verband. ‘Wacht op de HEERE, wees sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja wacht op de HEERE.’ Wees geduldig. Soms is onze kracht gelegen in het passief blijven in de hand van God en stil te blijven staan tot de vurige wolkkolom voor ons uittrekt. Dat zal dan onze hoogste wijsheid zijn.
Er is nog een andere betekenis die ik zou willen geven aan deze uitdrukking: er is een koninklijke wil, die we moeten trachten te vervullen. Die wil is, dat Gods volk moet worden gered en moet komen tot de kennis van de waarheid. Op die manier, als dienaren van de Allerhoogste, gaan we er op uit om dit of dat te doen, ‘zo de Heere wil’. Dat wil zeggen, als we, door dat te doen, de grote wil van God kunnen vervullen in de verlossing van mensen. Ik zou willen, dat dit het hoogste doel was van alle christenen.
Dat we allemaal gewillig zouden zijn om te zeggen: ‘Ik wil een tijd in die stad doorbrengen als er zielen zijn om gered te worden. Ik wil een huis kopen in zo’n straat als ik, door daar te gaan wonen, mijn God en Meester van dienst kan zijn. Ik zal naar China gaan of naar Afrika, of naar de einden der aarde, als God het wil; als ik, door daar naar toe te gaan, kan meehelpen aan de vervulling van deze bede: ‘Uw wil geschiede gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.’ Beste christenvrienden, stelt u zichzelf geheel ter beschikking van God? Bent u werkelijk de zijne of hebt u iets achterge- houden bij uw overgave aan Hem?
Als u een deel voor uzelf hebt achtergehouden, zou die kleine reserve wel eens het kanaal kunnen zijn waardoor uw leven wegbloedt. U zegt: ‘We zijn niet van onszelf, we zijn gekocht voor een hoge prijs.’ Maar meent u dat werkelijk? Ik ben bang dat er op sommige christenen een soort hypotheek ligt. Ze stellen zich voor dat een deel van wat ze moeten afgeven voor henzelf bestemd is. Ze zijn niet geheel voor Christus. Moge de HEERE ons allen met onverdeelde toewijding aan zijn voeten brengen, zodat we zeggen: ‘We zullen heden of morgen niet naar zulk een stad reizen tenzij we God daar kunnen dienen.
We zullen er geen koopmanschap drijven en winst doen, tenzij we God kunnen eren met ons kopen en verkopen. En we wensen zelfs geen grote winst uit onze handel te halen, tenzij we daardoor de wil van God kunnen bevorderen. Onze hoogste winst bestaat in het doen van Gods wil.’ Een man kan net zo goed God dienen door het afmeten van katoenen stoffen, of door het afwegen van kruidenierswaren, als door het prediken van het evangelie, als hij daartoe geroepen is en het doet met de goede mentaliteit. Dit zou altijd ons streven moeten zijn en we zouden dit altijd op de voorgrond moeten zetten in ons leven: ‘Ik ga, of ik blijf, ik stijg op of ik daal af, indien de Heere wil. De wil van God geschiede in mijn sterfelijk lichaam in leven en in sterven.’
Moge dit dan uw vaste besluit zijn. Laten de woorden ‘zo de Heere wil’ als een rode draad door uw leven lopen en laten we ons richten op de erkenning van God in de toekomst. Het is een geweldig ding te kunnen zeggen: ‘Waar ik ook ga, en wat er ook met me gebeurt, ik behoor God toe. En ik kan zeggen dat God mijn weg zal bereiden, zowel in mijn ouderdom en grijsheid als toen ik nog een jongen was. Hij zal mij geleiden op heel de weg naar de eeuwige woonstede waar ik zal zijn in zijn glorie. Hij was de Gids van mijn jeugd, Hij zal mij ook geleiden in mijn ouderdom. Ik zal alles aan Hem overlaten op heel mijn weg van de aarde naar de hemel. En ik zal ermee tevreden zijn bij de dag te leven. En mijn blijde lied zal zijn:
”So for to-morrow and its need I do not pray,
But keep me, guide me, hold me, Lord,
Just for to-day.”
[’’Niet voor de zorg van morgen is’t Dat ik U vraag;
Maar help mij, leid mij, steun mij, Heere,
Slechts voor vandaag.”]’
4. En nu, in de vierde plaats: roemen in de toekomst is zonde. ‘Maar nu roemt gij in uwen hoogmoed: alle zodanige roem is boos.’ Ik zal niet veel zeggen over dit punt, maar u in het kort vragen de diverse manieren waarop men in de toekomst kan roemen op te merken.
Iemand zegt over een bepaalde zaak: ‘Ik wil dit of dat doen, ik ben daartoe vast besloten.’ En hij denkt: ‘U kunt me niet tegenhouden. Ik ben een man, die, als hij ergens zijn voet heeft neergezet, niet meer van zijn plaats is te krijgen.’ Dan lacht hij en is trots op zijn wilskracht. Maar zijn hoogmoed is pure arrogantie. Toch roemt hij erin en het Woord van God is waarheid betreffende zo iemand: ‘Alle zodanige roem is boos.’
Een ander zegt: ‘Ik zal dit of dat doen, dat is zeker.’ En als er op een probleem wordt gewezen antwoordt hij: ‘Tuttut, je hoeft me niet te vertellen dat de mens wikt, maar God beschikt. Ik wik en ik beschik ook. Ik zie daar geen probleem in. Ik zal het uitvoeren, dat zal ik je vertellen. En ik zal slagen ook!’ En dan lacht hij in zijn dwaze trots en roemt in zijn trotse dwaasheid. Al zulk roemen is boos. Ze zijn dwaas, maar, wat erger is, ze zijn nog goddeloos ook. Indien ik op dit moment spreek tot iemand die geen idee heeft van de hemel of de komende wereld, iemand die denkt deze wereld volkomen meester te zijn en daarom praat op de manier die ik heb aangegeven en in zijn denken zich erop beroemt dat hij groot is, dan zou ik tot hem in alle ernst willen zeggen: ‘Alle zodanige roem is boos.’
Ik hoor een derde man zeggen: ‘Ik kan bet. Ik ben er bekwaam toe.’ Voor hem is dezelfde boodschap bestemd. Zijn roemen is boos. Hoewel hij bij zichzelf denkt: ‘Wat er ook op mijn weg komt, ik ben er altijd klaar voor’, maakt hij een grote vergissing en dwaalt verschrikkelijk. Ik ben vaak in het gezelschap geweest van zo iemand, maar slechts voor een korte tijd. Want over het algemeen maakte ik dat ik wegkwam. Hij weet wel het een en ander. Hij heeft het grote geheim ontdekt, waar velen vruchteloos naar zoeken. Alle gewone mensen boort hij de grond in.
Als u wat meer gezond verstand had en zou doen zoals hij – wel, dan zou u even goed af zijn als hij. Een arme man? ‘Niemand hoeft arm te zijn,’ zegt hij. ‘Ik ben het zelf ook een poosje geweest, maar ik besloot dat ik niet arm wilde blijven. Ik bevocht mijn eigen weg en ik had het lef opnieuw te beginnen en ik heb mezelf opgewerkt.’ Merk op, hoe vaak hij het woordje ‘ik’ gebruikt! Maar ach, waarde heer, God heeft bliksemflitsen tot zijn beschikking om al die ‘ikken’ te verteren! Ze beledigen Hem en ze zijn als rook in zijn neus. Trots is een van de dingen die zijn ziel haat. Geen mens behoort op die manier te spreken: ‘Alle zodanige roem is boos.’
Maar die jonge man daarginds praat op een heel andere toon. Hij heeft plannen gemaakt voor wat hij gaat doen als hij slaagt. Want natuurlijk slaagt hij. Wel, ik hoop het met hem. Hij gaat koopmanschap bedrijven en winst doen en dan zegt hij: ‘Zo en zo ga ik doen als ik rijk ben.’ Hij is van plan het er dan van te nemen en plezier te hebben. Hij lacht en denkt eraan wat hij zal gaan doen als het moeizame begin voorbij is en hij kan doen wat hij wil. Ik zou hem willen vragen om even stil te staan en zijn leven eens ernstig te onderzoeken: ‘Alle zodanige roem is boos.’
Natuurlijk is er ook een toekomst waarvan u zeker mag zijn. Er is een toekomst waarop u zich mag verheugen. God heeft voor u de kroon des levens bereid en door nederig daarop te vertrouwen mag u die kroon nu al dragen. U mag door stil te staan bij zulk een rijke zegen reeds nu genieten van de hemelse vreugde. En dat zal u geen kwaad doen. Integendeel, het zal uw hart inzake uw korte verblijf op aarde tot rust brengen, want wat kan het u dan nog schelen of uw leven bewolkt is of helder, kort of lang, als de eeuwigheid zeker is? Maar als u zich verheugt in de onzekerheden van dit voorbijgaande leven: ‘Alle zodanige roem is boos.’
5. Dat brengt me, tenslotte, tot mijn’laatste en meest praktische punt: GEBRUIKMAKEN VAN HET HEDEN IS ONZE PLICHT: ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde.’ Deze tekst moet worden gelezen in zijn context. Ze betekent, dat hij die weet wat hij behoort te doen en het niet meteen ook doet, zondigt. De tekst betreft niet mensen die leven in de schuldige wetenschap van nalatigheid en die desondanks hun plicht niet doen. De boodschap is voor mensen die hun huidige plicht beseffen en denken dat ze het straks nog wel eens zullen doen.
In de eerste plaats is het zondig te dralen met gehoorzaam te zijn aan het evangelie. ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde.’ Zegt u: ‘Ik zal zeker berouw tonen’? Het is uw plicht dat berouw nu te hebben. ‘Ik ben op weg om te gaan geloven’, zegt u? Het bevel van Christus is: ‘Geloof nuV ‘Als ik tot geloof gekomen ben,’ zegt iemand, ‘wil ik nog een tijdje wachten voordat ik belijdenis doe.’ Weer een ander zegt: ‘Ik ben een gelovige en op een dag zal ik worden gedoopt.’
Maar als die doop overeenkomstig de wil van God is hebt u niet meer recht om die uit te stellen dan u er recht op hebt uw eerlijkheid en matigheid uit te stellen. Al de door God gegeven bevelen komen als een bevel voor het tegenwoordige leven. Gehoorzaam ze nu.En als hier iemand aanwezig is, die weet dat God hem gevraagd heeft om te geloven, maar die weigert dat te doen, en zegt dat hij hoopt nog wel eens een keer op Christus te gaan vertrouwen, voor hem zal ik deze woorden nog eens voorlezen: ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet’ – tegenwoordige tijd! -‘dien is het zonde.’
In de tweede plaats is het zondig te dralen met de gewone dagelijkse plichten, met de gedachte dat we het nog wel eens een keer zullen doen. U bent uw ouders niet gehoorzaam, jongeman, en toch wilt u voorganger worden? Een mooie voorganger zult u zijn! Als leerjongen bent u nogal laks en slordig en uw baas ziet u liever gaan dan komen en hij zou uw leercontract dan ook graag in de kachel gooien. En toch loopt u met het idee rond zendeling te worden, meen ik? Mooie zendeling zou u zijn! Er is een huismoeder die haar kinderen verwaarloost terwijl ze met de buren praat.
Maar als haar kinderen het huis uit zijn is ze van plan een echte moeder Israels te worden en zich in te zetten voor de zielen van anderen. Zulk gedrag is zonde. Zorg voor uw kinderen, stop de sokken en behartig uw huiselijke plichten. En als u dat hebt gedaan, praat dan eens over iets doen op andere plaatsen. Als u uw plichten die voor het grijpen liggen verwaarloost, kunt u dat niet goedmaken door als een Don Quichotte dingen te gaan doen die u niet gevraagd worden.
Als we allemaal stil genoeg zouden zijn om de klok te horen tikken, zouden we horen dat ze zei: ‘Nu! nu! nu! nu!’ De klok is daarin te vergelijken met de roeping van God over onze dagelijkse plichten van uur tot uur. ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde’, zelfs voor hem die droomt over hoe hij in de jaren die nog zullen komen goed zal maken wat hij in het heden heeft nagelaten.
Verder, beste vrienden, is bet zondig werkzaamheden in de dienst van de Heere uit te stellen. Als u een groots doel en heilig voornemen hebt zou ik u willen vragen daarmee niet te talmen. Mijn beste vriend, Mr. William Olney, wiens afwezigheid vanavond we allen betreuren, was een erg nauwgezet en energiek man. Hij was hier, hij was daar, hij was overal, dienende zijn Heer en Meester.
En nu hij zo zwaar getroffen is, kan niet worden gezegd dat er iets in zijn leven nog niet klaar is. Er is niets dat nog moet worden gedaan in zijn bedrijf, er is niets dat nog moet worden gedaan in relatie tot zijn werk voor de kerk, er is niets ongedaan met betrekking tot wie dan ook. Het is allemaal klaar, alsof hij wist dat hij getroffen zou worden. En dat is, volgens mij, de manier waarop wij allen behoren te leven. Whitefield heeft eens gezegd dat hij niet naar bed ging voordat hij zelfs zijn handschoenen op de juiste plaats had neergelegd.
Als hij ’s nachts zou sterven wilde hij niet dat iemand zou moeten vragen: ‘Waar heeft hij zijn handschoenen gelaten?’ Dat is de manier waarop een christen behoort te leven. Heb alles altijd in orde, zelfs als het een paar handschoenen betreft. Maak uw werk elke avond gereed. Nee, zorg ervoor dat het elke minuut klaar is. Ik heb het dagboek van Wesley gezien, hoewel het niet een echt ‘dagboek’ is. Hij gaf geen verslag van wat hij in een dag had gedaan, en zelfs niet van wat hij per uur deed.
Hij verdeelde zijn tijd in porties van twintig minuten; en ik heb het boek gezien waarin van elke twintig minuten van elke dag werk voor zijn Heer en Meester verslag wordt gedaan. Hij leefde zo precies, dat er nog geen halve minuut leek te worden verspild. Ik wilde dat we allemaal op zo’n manier zouden leven, zodat we niet zouden kijken naar doelen in een al dan niet verre toekomst die toch niet zullen worden gerealiseerd, maar naar iets dat nu moet worden gedaan.
Toen ik vorige week donderdag sprak, zei ik, dat sommige christenen nog nooit het verhaal van het kruis aan anderen hadden verteld en ik drong er op aan dat ze daar meteen mee moesten beginnen. Een jonge vriend die op zijn gewone plaats zat boog zich over de kerkbank heen, stootte een zuster aan die daar zat en zei tegen haar: ‘Daar zou ik graag eens met je over praten.’ Hij had voordien nog nooit met haar gesproken, hij kende haar zelfs niet eens en toch sprak hij haar aan tijdens de dienst.
Een ander lid van de gemeente dat naast haar zat en hoorde wat de jongeman zei was zo blij verrast door die prompte reactie, dat zij na de dienst bleef zitten om mee te leven en te helpen bij het uiteenzetten van de weg van de verlossing. De jonge vrouw tot wie hij had gesproken kwam afgelopen dinsdag bij me om me te vertellen dat ze daardoor haar Verlosser gevonden had. Beste vrienden, dat is de weg om de HEERE te dienen. Als we de dingen eens deden op het moment zelf! Maar o, hoeveel mooie dingen bent u al niet van plan geweest te gaan doen, waarvan niets terecht is gekomen. De plannen die in uw geest geboren werden zijn al in hun vroege jeugd gestorven.
U hebt ze niet de kans gegeven op te groeien tot de mannelijkheid van een echte daad. De eerste gedachten in de dienst van God zijn de beste en het uitvoeren ervan zou zeker groot gewin schenken aan anderen en vruchtbaar zijn voor uzelf. ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde.’ God helpe ons als we gered zijn, om aan de slag te gaan in de heilige dienst van Christus, onze Heer. Die dienst gaat kopen, verkopen en winst behalen zo ver te boven als de hemelen hoger zijn dan de aarde.
Laten we onmiddellijkiets voor Christus gaan doen. Jullie, jonge mensen, die nog maar pas bekeerd zijn, als jullie niet heel gauw beginnen met voor Christus aan het werk te gaan, zullen jullie opgroeien tot nutteloze christenen, die nauwelijks meer christenen kunnen worden genoemd. Maar ik geloof dat wanneer jullie meteen iets aanpakken dat past bij de bekwaamheid die God je heeft gegeven dat dat je op de weg zal zetten van een nuttige carrière. God zal jullie zegenen en bekwamen om steeds meer te doen in de komende jaren.
Dit moet ik nog kwijt. ‘Wie dan weet goed te doen en niet doet, dien is het zonde.’ Dat betekent: het is zondig naar de mate van onze kennis. Als hier een broeder is, in wiens geest God iets fris, iets goeds heeft gelegd, dan smeek ik hem om die gedachte meteen om te zetten in daden. ‘O, maar dat heeft nog nooit iemand eerder gedaan!’ Iemand moet de eerste zijn en waarom zou u die eerste niet zijn als u er zeker van bent dat het om iets goeds gaat en dat het in uw hart is opgekomen door de werking van God de Heilige Geest?
Maar als u weet goed te doen en niet doet, zal het zonde zijn elke minuut dat u het ongedaan laat. Pak het daarom meteen aan. En u, zuster, die vanavond hebt zitten denken over iets dat nog niet klaar was, doe het meteen. Laat de zon niet opnieuw opkomen voor u als het maar enigszins kan bent begonnen aan uw heerlijke en gezegende dienst. ‘De tijd is kort.’
De gunstige gelegenheden gaan maar al te snel voorbij: ‘Want hoedanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijd gezien wordt en daarna verdwijnt.’ Wees wakker en blijf aan het werk. Spoedig zullen we er niet meer zijn. Moge het zijn dat we niet opgeroepen worden om naar Huis te gaan als er nog iets is overgebleven om te doen voor onze Heere en Meester!
Ik ben bang dat ik erg zwak en onvolmaakt heb gesproken. Maar, weet u, mijn hart was zwaar vanwege de zware beproeving die ons getroffen heeft door de slag die gevallen is op onze geliefde diaken, William Olney. En als het hart zo bedroefd is kan de geest niet levendig zijn. Moge God deze woorden zegenen, om Jezus wil!
Amen.