Heere! Zie, die Gij lief hebt, is krank. Johannes 11:3
De discipel, die Jezus liefhad, blijft geenszins in gebreke te vermelden, dat Jezus ook Lazarus lief had. Er bestaat geen naijver onder hen die door de Geliefde zijn uitverkoren. Jezus had Maria en Martha en Lazarus lief. En wij noemen het een gelukkige omstandigheid, waar een geheel gezin deelt in de liefde van Jezus. Zij vormden een begunstigd drietal. En toch, gelijk de slang het paradijs binnensloop, zo ook drong de smart dat vreedzame huisgezin te Bethanië binnen. Lazarus was krank. Zij gevoelden allen dat, indien Jezus daar was, de krankheid voor Zijn tegenwoordigheid zou wegvluchten. Wat stond hun dan anders te doen dan Hem met hun beproeving in kennis te stellen? Lazarus was nabij de dood gekomen.
En daarom zonden zijn tedere zusters terstond hiervan bericht aan Jezus, zeggende: “Heere! Zie, die Gij lief hebt is krank.” Sedert die tijd is dezelfde boodschap menigmaal tot onze Heere gezonden, want dikwijls heeft het Hem behaagd Zijn volk in de oven van de beproeving te werpen. Van de Meester wordt gezegd, dat Hij onze krankheden op Zich heeft genomen. En dat Hij onze smarten heeft gedragen. Het is derhalve niets buitengewoons voor de leden, dat zij in dit opzicht gelijkvormig zijn aan hun Hoofd.
I. Let in de eerste plaats op EEN FEIT, in de tekst vermeld: “Heere! Zie, die Gij lief hebt, is krank.” De zusters waren enigermate verbaasd, dat zulks het geval was. Want het woord “zie” geeft een zekere mate van verwondering te kennen. Wij hebben Hem lief, en zouden hem gaarne terstond weer gezond maken. Gij hebt hem lief en toch blijft hij krank. Gij kunt hem met een enkel woord genezen, waarom dan is de door U geliefde krank? Hebt ook gij, mijn waarde kranke vriend, u zelf niet dikwijls met verwondering afgevraagd, hoe uw smartelijke of slepende kwaal toch bestaanbaar kan zijn met het feit dat gij uitverkoren en geroepen, en met Christus één geworden zijt? Ik twijfel er niet aan of dit is u meermalen als een groot raadsel voorgekomen. En toch is zulks in der waarheid in genen dele iets vreemds, maar een zaak die niet anders verwacht kon worden.
Wij behoeven er ons niet over te verwonderen dat de mens die de Heere lief heeft, krank is. Want hij is toch niet meer dan een mens. De liefde van Jezus scheidt ons niet van de algemene noden en zwakheden die aan het menselijke leven eigen zijn. Mensen Gods zijn en blijven mensen. Het verbond der genade is geen vrijbrief tegen de tering, de reumatiek of de astma. De lichamelijke kwalen welke ons deel zijn uit oorzaak van ons vlees blijven ons bij tot het graf. Ook de apostel Paulus spreekt van een zuchten, zolang wij in dit lichaam zijn.
Van degenen, die de Heere lief heeft, is het nog des te eerder te verwachten, dat zij krank zullen worden, aangezien zij op een bijzondere wijze onder de tucht verkeren. Er staat geschreven: “Die de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijk zoon die Hij aanneemt.” Beproeving, van welke aard dan ook, is één van de kentekenen van het ware kind van God. En het gebeurt zeer dikwijls, dat die beproeving de gedaante van krankheid aanneemt. Moeten wij ons dan verwonderen dat ook op onze beurt onze plaats in de ziekenkamer is? Indien Job, en David, en Hiskia smart en pijn moeten lijden, wie zijn wij dat wij verbaasd zouden staan, omdat onze gezondheid te wensen over laat?
Ook is het niets opmerkelijks, dat wij ziek zijn, zo wij onze gedachten bepalen bij de grote winst welke daaruit dikwijls voor ons voortvloeit. Ik weet niet welke bijzondere verbetering mogelijk bij Lazarus tot stand is gebracht. Echter menig discipel van Jezus zou van weinig nut geweest zijn, zo hij niet in het vuur van de beproeving was geweest. Sterke mensen zijn in gevaar ruw, heerszuchtig en onmeedogend te worden. Daarom moeten zij in de oven, opdat er verzachting wordt aangebracht. Ik heb christenvrouwen gekend die nooit zo zachtmoedig, teer, verstandig, ervaren en heilig zouden zijn geweest, indien zij niet door lichamelijk lijden mild en zacht waren gestemd geworden. Er zijn in Gods hof zowel als in die van de mens vruchten, die nooit rijpen, voordat zij gekneusd zijn. Jonge vrouwen, die de neiging hebben om lichtzinnig, verwaand of praatziek te zijn, doorlopen dikwijls door ziekte op ziekte een leerschool, waardoor zij vervuld worden met liefelijkheid en licht. En waarin haar geleerd wordt aan Jezus’ voeten te zitten. Velen zijn met de Psalmist in staat om te zeggen:”Het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest opdat ik Uw inzettingen leerde.” Om deze reden is het mogelijk dat zelfs zij, die grotelijks begenadigd en gezegend zijn onder de vrouwen, een zwaard door haar hart voelen gaan.
Menigmaal is ook deze krankheid van de geliefde kinderen van de Heere tot welzijn van anderen. Het werd toegelaten, dat Lazarus krank werd en stierf, opdat door zijn dood en opwekking de apostelen een zegen zouden ontvangen. Zijn krankheid was “tot verheerlijking van God.” Al de negentienhonderd jaren door, die er op de krankheid van Lazarus gevolgd zijn, hebben al de gelovigen er voordeel uit getrokken. En ook deze namiddag is het er voor ons des te beter om, dat hij wegkwijnde en stierf. De kerk en de wereld kunnen een onberekenbaar voordeel trekken uit de smarten der goeden. De zorgelozen kunnen tot ontwaking komen, de twijfelzuchtigen kunnen overtuigd worden, de goddelozen kunnen tot bekering worden gebracht en de treurenden kunnen troost ontvangen door ons getuigenis in krankheid. En waar dit zo is zouden wij dan mogen wensen dat pijnen en zwakheden ons voorbijgingen? Moet er niet eerder een volkomen bereidwilligheid worden gevonden dat onze vrienden ook van ons zeggen: “Heere! Zie, die Gij lief hebt is krank?”
II. Onze tekst evenwel vermeldt niet alleen een feit, maar maakt ook gewag van EEN BERICHT van dat feit: de zusters zonden Jezus daarvan bericht. Laten wij ons omtrent alle dingen voortdurend met onzen Heere in gemeenschap stellen.
Zing een lied aan Jezus, hef tot Hem uw beê,
Wat u troost of neerdrukt, deel Hem alles meê.
Jezus weet ons aangaande alles. Het is echter een grote verlichting ons hart voor Hem uit te storten. Toen de verslagen discipelen van Johannes de Doper zagen dat hun leidsman onthoofd was, namen zij het lichaam op. En gingen heen en zeiden het Jezus. Beter konden zij ook niet gedaan hebben. Zendt in alle moeite en droefenis een boodschap aan Jezus, en houdt uw ellende niet voor u zelf. Gij behoeft in ‘t geheel niets achter te houden. Er is van Zijn kant geen gevaar, dat Hij u met koude trots of harteloze onverschilligheid of wreed verraad zal behandelen. Hij is een vertrouweling die ons nooit verraden kan. Een vriend die ons nimmer zal afwijzen.
En dan mogen wij deze gegronde hoop koesteren, waar wij Jezus alles mededelen, dat Hij ons zekerlijk ondersteunen zal. Indien gij tot Jezus gaat en vraagt: “Genadige Heere, waarom ben ik krank? Ik dacht, dat ik nuttig kon zijn in mijn gezonde dagen. En nu kan ik niets uitvoeren. Waarom geschiedt zulks? Dan is het mogelijk, dat het Hem behaagt u het waarom te doen kennen. Of, zo dit niet het geval is dan zal Hij u gewillig maken om Zijn wil met geduld te dragen zonder het waarom te kennen. Hij kan u Zijn waarheid op het gemoed binden om u op te beuren, of uw hart door Zijn tegenwoordigheid versterken, of u onverwachte vertroostingen zenden, zodat gij roemt in de verdrukking. “O gij volk! Stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht; God is ons een toevlucht.” Niet tevergeefs zonden Martha en Maria bericht aan Jezus. En niet tevergeefs zal iemand Zijn aangezicht zoeken.
Bedenkt ook, dat Jezus genezing kan schenken. Het zou niet verstandig zijn door een verondersteld geloof te leven. En de geneesheer en zijn medicijnen vaarwel te zeggen. Evenmin als het verstandig zou zijn het zonder de slager en de kleermaker te willen stellen en te verwachten door het geloof gevoed en gekleed te worden. Dit zou toch nog veel beter zijn dan de Heere geheel en al te vergeten en alleen op de mens te vertrouwen. Genezing, zowel voor het lichaam als voor de ziel, moet bij God gezocht worden. Wij maken gebruik van de medicijnen, maar deze vermogen niets buiten de Heere, “Die al onze krankheden geneest.” Wij mogen tot Jezus spreken over onze pijnen en smarten, onze langzame verzwakking, onze ondermijnende hoest. Sommige mensen zijn bevreesd om tot God te gaan in het belang van hun gezondheid. Zij bidden om de vergeving der zonden, maar durven de Heere niet vragen om van hun hoofdpijn te worden bevrijd.
En toch, indien de haren aan de buitenzijde van ons hoofd alle bij God geteld zijn, zal Zijn neerbuigende goedheid het voorzeker niet versmaden ons van de drukking en het bonzen dat wij in ons hoofd gevoelen, te verlossen. Onze grote zaken moeten zeer klein zijn voor de grote God. En onze kleine zaken kunnen niet veel geringer zijn. Het is een bewijs van de grootheid van de gedachten Gods. Dat Hij, onderwijl Hij de hemel en de aarde regeert, door deze grote belangen niet zodanig in beslag genomen wordt dat Hij de geringste pijn of het minste gebrek van een van Zijn arme kinderen vergeten zou. Wij mogen tot Hem gaan vanwege onze moeilijke ademhaling. Want Hij was het Die ons eerst de longen en het leven gaf. Wij mogen tot Hem spreken over het oog dat dof wordt. En het oor hetwelk zijn gehoor verliest. Want Hij heeft ze beide gemaakt. Wij mogen melding maken van de opgezwollen knie, de zwerende vinger, de stijve nek en de verstuikte voet. Want Hij heeft al deze onze ledematen gemaakt, ze alle vrijgekocht en zal ze alle uit het graf opwekken. Gaat zonder omwegen heen en zegt: “Heere! Zie, die Gij lief hebt, is krank.”
III. Laat ons in de derde plaats in het geval met Lazarus opmerken EEN UITKOMST welke wij niet zouden hebben verwacht. Het lijdt geen twijfel of Martha en Maria verwachtten, toen zij bericht naar Jezus lieten brengen, dat zij Lazarus zouden zien herstellen, zodra de bode de Meester bereikt had. Aan haar verwachting werd echter niet voldaan. Gedurende nog twee dagen bleef onze Heere op dezelfde plaats. En niet voordat Hij wist dat Lazarus gestorven was, sprak Hij er over om naar Judea te gaan. Dit leert ons, dat de mogelijkheid bestaat, dat Jezus met onze moeite in kennis is gesteld en Hij nochtans handelt, alsof Hij daaromtrent onverschillig was. Wij moeten niet in ieder geval verwachten, dat het gebed om herstel verhoord zal worden. Want indien dit zo was zou er niemand sterven die vriend of maagd of kennis had om voor hem te bidden. In onze gebeden om het leven van geliefde kinderen Gods moeten wij niet vergeten dat er één gebed is, hetwelk misschien tegen het onze ingaat. Jezus toch bidt: “Vader! Ik wil, dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen.” Wij bidden dat zij bij ons mogen blijven. Wanneer het ons echter blijkt dat Jezus hen boven verlangt, wat kunnen wij dan anders doen dan Zijn groter recht erkennen, en zeggen: “Niet gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt?” In betrekking tot ons zelf kunnen wij de Heere bidden om ons op te richten.
En dan kan het toch wel gebeuren, schoon Hij ons liefheeft, dat Hij het al erger met ons laat worden. En wij ten laatste sterven. Hiskia kreeg nog vijftien jaar aan zijn leven toegevoegd. Het is echter best mogelijk dat wij er geen enkele dag meer bij krijgen. Rekent nooit op een zodanige verlenging van het leven van iemand die u dierbaar is. Of ook van uw eigen leven. Want dan zou gij tegen de Heere in opstand kunnen komen. Indien gij al te zeer gehecht zijt aan het leven van een van uw dierbaren, zijt gij bezig een roede te vervaardigen voor uw eigen rug. En indien gij al te veel liefde hebt voor uw eigen aardse leven, dan zijt gij doende een doornige peluw voor uw sterfbed gereed te maken. Kinderen zijn dikwijls afgoden. En in zulke gevallen zijn zij, die hen al te vurig liefhebben, afgodendienaars. Wij kunnen even goed een god uit de aarde maken en die aanbidden, zoals er gezegd wordt dat de Hindoes doen, als onze medeschepselen aanbidden. Want wat zijn zij anders dan uit de aarde? Moet het stof ons zo dierbaar zijn, dat wij daarover met onze God twisten? Indien de Heere het lijden niet van ons wegneemt, laat ons daartegen niet murmureren. Hij kan niet anders dan datgene voor ons doen, hetwelk voor ons het heilzaamst en het beste is. Want Hij heeft ons meer lief dan wij ons zelf lief hebben.
Hoor ik u zeggen: “Ja, Jezus liet toe, dat Lazarus stierf, maar Hij wekte hem weer op?” Ik antwoord: Hij is ook voor ons de opstanding en het leven. Weest getroost aangaande hen die van ons zijn heengegaan. “Uw broeder zal weer opstaan.” En wij allen, wier hoop op Jezus is, hebben deel aan de opstanding van onze Heere. Niet alleen onze ziel zal leven, maar ook ons lichaam zal onverderfelijk worden opgewekt. Het graf dient alleen tot bewaring en veredeling. En dit vergankelijke lichaam zal onvergankelijk weer te voorschijn komen. Sommige christenen zouden het heerlijk vinden zolang te leven, totdat de Heere komt. En aldus de dood te ontgaan. Ik moet bekennen, dat ik dit niet als zulk een grote winst beschouw. Want wel verre van iets voor te hebben boven hen die slapen, zullen zij die blijven leven tot Zijn komst, één punt van gemeenschap missen, aangezien zij niet gestorven en opgestaan zijn gelijk hun Heere. Geliefden, alles is het uwe. En de dood wordt onder dat alles uitdrukkelijk in de lijst vermeld. Hebt dus geen vrees voor hem, doch verlangt veeleer naar de tijd der ontbinding, opdat gij rust mocht vinden bij God.
IV. Ik besluit met EEN VRAAG: “Jezus had Martha, en haar zuster, en Lazarus lief” – heeft Jezus in een bijzondere zin u ook lief? Helaas, vele zieken hebben geen bewijs van enige bijzondere liefde van Jezus tot hen. Want zij hebben nooit Zijn aangezicht gezocht, noch op Hem hun vertrouwen gesteld. Jezus zou tot hen kunnen zeggen: “Ik heb u nooit gekend.” Want zij hebben Zijn bloed en Zijn kruis de rug toegekeerd. Beantwoordt, waarde vriend, voor uw eigen hart deze vraag: “Heb ik Jezus lief?” Zo ja, dan hebt gij Hem lief, omdat Hij u eerst heeft liefgehad. Stelt gij uw vertrouwen op Hem? Zo ja, dan is het geloof dat gij deelachtig zijt, het bewijs, dat Hij u heeft liefgehad van voor de grondlegging der wereld; want het geloof is het teken, waardoor Hij Zijn trouw aan Zijn geliefden verpandt.
Indien Jezus u liefheeft en gij krank zijt, laat dan aan de gehele wereld zien, hoe gij God in uw krankheid verheerlijkt. Laat aan vrienden en vriendinnen, verplegers en verpleegsters zien, hoe de beminden des Heeren door Hem worden opgebeurd en vertroost. Brengt hen door uw heilige gelatenheid in verbazing, en doet hen uw Geliefde bewonderen Die zo genadig voor u is dat Hij u in pijn en smart gelukkig maakt en aan de poorten van de dood met blijdschap vervult. Indien uw godsdienst waarde bezit, dan dient hij u nu te ondersteunen. En zo zullen de ongelovigen gedwongen worden te erkennen, dat hij, die de Heere liefheeft, er beter aan toe is in zijn krankheid dan de goddelozen, wanneer zij vol kracht en sterkte zijn.
Indien gij niet weet, dat Jezus u liefheeft, ontbreekt u de schitterendste sier die de nacht der krankheid kan verlichten. Ik hoop, dat gij niet zult sterven zoals gij nu zijt. En in een andere wereld overgaan zonder de liefde van Jezus te hebben genoten, want dat zou een verschrikkelijke ramp zijn. Zoekt terstond Zijn aangezicht. En dan is het wel mogelijk, dat uw tegenwoordige krankheid een deel is van de weg der liefde, langs welke Jezus u tot Zich wil brengen. Heere! Genees al deze kranken naar ziel en naar lichaam.
AMEN.