Een preek uitgesproken op zondagochtend, 6 augustus 1865, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington. Metropolitan Tabernacle Pulpit preek nr. 643
En God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Openbaringen 7:17
Het is niet goed om altijd te treuren of te zuchten en te klagen over het heden. Hoe donker het ook mag lijken, we kunnen ons altijd wel iets goeds uit het verleden herinneren. Er waren dagen van zonneschijn en seizoenen van verkwikking omdat de Heere bij ons was. O gelovige, wees niet traag om te belijden dat de Heere je heeft geholpen! En zelfs als je last nu heel zwaar is, zul je merken dat je meer kracht ervaart als je terugdenkt aan vroeger, toen de Heere je last verlichtte en je hart deed opspringen van vreugde. Maar het is nog aangenamer om naar de toekomst te kijken. Nu is het nacht en nog donker, maar morgen zal het licht worden. Boven de donkere heuvels begint het licht al te gloren. De weg is misschien zwaar, maar het einde is nabij. Je hebt de steile hoogten van Pisga beklommen en vanaf de top kun je je heerlijke erfenis aanschouwen. Het is waar dat het graf nog voor je ligt, maar jouw God heeft de angel uit de dood gehaald en het graf overwonnen. Bedrukte ziel, doe jezelf niet tekort door alleen naar de moeilijkheden van het heden te kijken, maar richt je ogen met een liefdevolle blik op de vreugdevolle herinneringen uit het verleden. Denk met blijmoedigheid aan de oneindige zegeningen van de voorbije eeuwigheid, de tijd toen jij nog niet bestond. God heeft jou toen voor Zichzelf afgezonderd en jouw naam in Zijn boek des levens geschreven. Kijk ook uit naar de eeuwigheid die voor je ligt, naar de barmhartigheden die ook hier op aarde jouw deel zijn. Want je mag uitzien naar de heerlijkheid die voor jou in de hemel is weggelegd. Als ik ook maar één bedroefde ziel kan troosten door hem te laten uitzien naar de heerlijkheid die komen gaat, dan heb ik mijn doel bereikt.
Als we naar onze tekst kijken, kunnen we allereerst opmerken dat God de tranen van de verheerlijkten zal afwissen. Dit houdt in dat hun ogen tot die tijd vol tranen zullen zijn. Omdat God nooit verandert, is het goed om in de tweede plaats stil te staan bij het feit dat Hij zelfs nu bezig is met het drogen van tranen uit de ogen van Zijn kinderen. Daarna komen we bij de kern van de tekst en staan we stil bij de grote waarheid dat de Goddelijke Liefde in de hemel alle tranen van de verheerlijkten zal wegnemen. Tenslotte zullen we afsluiten met de vraag of wij al dan niet bij dat gelukkige gezelschap horen.
1. In ons eerste onderwerp denken we na over de gevolgtrekking dat de ogen van gelovigen gevuld zijn met tranen voordat ze de beloofde rust binnengaan. Het zou niet nodig zijn ze af te vegen als er geen tranen meer waren. De gelovigen komen al wenend de hemelpoort binnen en worden vergezeld door hun twee metgezellen, moeite en verdriet. Zodra de tranen gedroogd zijn zullen moeite en verdriet wijken. Aan de rivier van het water des levens groeit geen treurwilg, maar hier beneden groeien er genoeg. We zullen er niet eerder afscheid van nemen dan wanneer we hem inruilen voor de palmtak van de overwinning. De dauwdruppel van verdriet zal nooit ophouden met vallen totdat hij is veranderd in een parel van eeuwige gelukzaligheid.
“De weg van verdriet, en deze weg alleen,
Leidt naar de plaats waar men geen tranen kent.”
Geloof verlost ons wel van de vloek, maar niet van beproeving.
In de oudheid gebruikten mensen tranenflesjes¹ om de tranen van rouwenden op te vangen. Ik denk dat de gelovige drie flesjes met tranen heeft. De eerste is een gewone fles, gevuld met tranen van verdriet die alle andere mensen ook hebben. Gelovigen lijden immers ook, net als de rest van de mensheid. Kinderen van God blijven zeker niet gespaard van lichamelijke pijn.
Hun zenuwen, bloedvaten, ledematen en inwendige organen zijn net zo vatbaar voor ziekten als die van ongelovige mensen. Sommigen van de meest voortreffelijke gelovigen hebben lange tijd op een ziekbed doorgebracht. Zij die God het dierbaarst zijn, hebben de meest zware beproevingen moeten doorstaan. Ondanks alle inspanningen en geduld is het mogelijk dat er pijn optreedt die de tranen over de wangen doet lopen. Het menselijk lichaam kan een verschrikkelijke hoeveelheid pijn verdragen. Er zijn mensen die hun hoofdkussen met tranen hebben doordrenkt vanwege de intensiteit van hun pijn, daarbij kwamen ook nog eens de dagelijkse zorgen en tegenslagen.
Welke christen onder ons heeft niet van tijd tot tijd moeilijkheden en grote verliezen te verwerken? Is er iemand die het zo gemakkelijk heeft dat hij of zij nooit ergens verdriet over heeft? Heeft niet elk huis zijn kruis? Zijn er mensen op aarde die geen zorgen kennen? Kun je van het begin van het jaar tot het einde van het jaar zonder moeite en verdriet zijn? Is je oogst dan niet mislukt, heb je geen torenhoge schulden, is je goede naam niet gelasterd, is je kind niet ziek of is je partner niet lijdende, zodat je dit met tranen in je ogen aan de Heere moet voorleggen? Je moet haast wel van een andere planeet komen als je nog nooit verdriet hebt gekend. ‘Maar de mens wordt tot moeite geboren, gelijk de spranken der vurige kolen zich verheffen tot vliegen’ (Job 5:7). Er is geen schip dat de Atlantische Oceaan van de aarde kan bevaren zonder stormen tegen te komen. Alleen op de hemelse Stille Oceaan is het eeuwig windstil.
Gelovigen moeten vele beproevingen doorstaan om het koninkrijk van de hemel te beërven. Er zullen en moeten beproevingen komen. De dood maakt ons verdriet nog groter, want de erfgenamen van de onsterfelijkheid worden regelmatig opgeroepen om zich rond het graf te verzamelen. Wie heeft er geen vriend verloren? Als Jezus huilt, verwacht dan niet dat wij geen tranen van verdriet laten. Lazarus, Jezus’ geliefde vriend is gestorven en zo zullen ook onze beste vrienden sterven. Ouders zullen ons voorgaan, kinderen zullen van ons weggerukt worden, broers en zussen zullen neervallen voor de zeis des doods. De onpartijdige vijand van alle mensen spaart deugd noch ondeugd, heiligheid noch zonde. Met gelijke tred vertrapt hij de geliefden van iedereen!
Een christen ervaart net zoveel hevige en bittere teleurstellingen als andere mensen. Judas verraadde Christus en Achithofel verraadde David. Ook wij hebben onze Ahithophels gekend en misschien moeten we onze Judas nog tegenkomen. We vertrouwden op vrienden en ontdekten dat hun vriendschap te kort schoot. We leunden op iets dat op een staf leek en het doorboorde ons als een speer. Lezer, je kunt de wildernis van deze wereld niet doorkruisen zonder te ervaren dat er overal doornen en distels groeien. Hoe je ook loopt, van tijd tot tijd zul je te maken krijgen met deze doornen en distels die pijnlijke wonden veroorzaken. De zee van het leven is voor alle mensen bitter. Wolken drijven over elk landschap. We kunnen vergeten hoe het was om te lachen, maar we zullen altijd weten wat het is om te wenen. Zoals een verzadigde doek druipt, zo moet het menselijk ras, vervloekt door de val, zijn veelvuldige tranen schreien.
Ik zie een tweede tranenfles voor me. Het is vuil en zwart omdat het tranen bevat die zijn ontstaan door het krachtige vuur van de zonde. Deze fles bevat meer tranen dan de eerste en hij wordt veel regelmatiger gevuld. Zonde is veel vaker de oorzaak van droefheid dan alle andere kwalen van het leven bij elkaar. Beste lezer, ik ben ervan overtuigd dat we meer verdriet ervaren vanwege onze zonden dan vanwege Gods meest pijnlijke beproevingen. Let op ons koppige gebrek aan berusting! Als er beproevingen komen, zijn het niet de beproevingen die ons zo doen zuchten, maar onze opstandigheid ertegen. Het is waar dat de veeprikker in ons vlees wordt gestoken, maar we schoppen ertegen waardoor het ons nog veel meer pijn bezorgt. We schoppen met onze blote voeten tegen de prikkels. We varen met ons schip tegen de stroom van Gods wil in en klagen dan dat de golven met geweld op ons inbeuken. Een wil die niet onderdanig is, is als de hand van een krankzinnige die zichzelf openrijt. Als we ons laten leiden door onze opstandige eigen wil, is het veel moeilijker om de tuchtigingen, die rechtstreeks van onze hemelse Vader komen, te verdragen. We gedragen ons als het vogeltje dat tegen de tralies van zijn kooi slaat en zo zijn eigen vleugel breekt. Als we het kruis zouden nemen zoals onze genadige Vader het geeft, zou het niet zo’n pijn doen aan onze schouders. Maar omdat we ons ertegen verzetten en de last verafschuwen, begint het over onze schouders te schuren en pijn te doen, waardoor de last ondraaglijk wordt. Als we ons meer zouden overgeven, zouden we veel minder tranen hoeven te laten.
Er zijn ook tranen van gekwetste en gekrenkte trots, wat kunnen die tranen heet zijn en branden! Als iemand erg zijn best heeft gedaan om ergens in te slagen, maar heeft gefaald, is het waarschijnlijker dat diegene in tranen uitbarst dan dat hij of zij zich gecorrigeerd of de moed verzamelt om het verstandiger aan te pakken. Als een vriend laatdunkend over ons sprak of een vijand ons beschuldigde, moesten we vaak onze vingers tegen onze brandende oogleden houden om de tranen niet te laten stromen. We voelden ons zo ellendig als maar kon. Oh, deze tranen zijn wreed en hard. God zal ze vandaag van je ogen afwissen! Hij zal het zeker moeten doen voordat je de hemel kunt binnengaan. Wat zijn er ook veel tranen van ongeloof! We creëren onrust voor onszelf door toekomstige kwellingen te verwachten die misschien nooit zullen komen, of die, als ze wel komen, zullen zijn als wolken, “Vol met barmhartigheid” en die “op uw hoofd in zegeningen zullen openbreken”. We bedenken wat we zouden moeten doen als zoiets zou gebeuren, terwijl God heeft bepaald dat het nooit zal gebeuren. We wanen ons in situaties waar de Voorzienigheid ons helemaal niet in heeft geplaatst en zo ervaren we duizend beproevingen tegelijk, terwijl we maar één beproeving hoeven te doorstaan.
Dit flesje, zeg ik, zou nooit de tranen uit de ogen van een gelovige mogen bevatten, en toch zijn er hele stortbeken in gegoten. O, dat goddeloze wantrouwen jegens God en de bitterheid waarmee dit wantrouwen zichzelf bezoedelt. Ongeloof maakt een roede voor zijn eigen rug. Als je God wantrouwt, doe je jezelf tekort. Wantrouwen jegens God geeft de ziel zoveel gebrek aan rust, het brengt zoveel bezorgdheid en geestelijke onrust met zich mee. Wie zichzelf liefheeft en vreugde verlangt, doet er beter aan te wandelen door geloof en niet door aanschouwen. We mogen ook de brandende tranen van boosheid jegens onze medemensen niet vergeten, evenals de tranen van gierigheid en irritatie omdat we bij hen onze zin niet kunnen verkrijgen. Dit zijn zwarte en afschuwelijke dampen, zo luidruchtig als de gewelven van Tophet². Ik hoop dat we ooit van zulke onheilige tranen verlost zullen worden. Soms zijn er ook tranen die voortkomen uit neerslachtige gedachten, wanhopige gedachten doordat we de genademiddelen en de God van genade hebben verwaarloosd.
²In de Hebreeuwse Bijbel is Tophet of Topheth een locatie in Jeruzalem in het Dal van Hinnom (Gehenna), waar afgodendienaars een ritueel uitvoerden waarbij ze een kind door het vuur lieten gaan, dit waren vermoedelijk kinderoffers. Traditioneel worden de offers toegeschreven aan een god genaamd Moloch.
We genieten weinig troost van God omdat we Hem zelden in het verborgene zoeken. We leven op grote afstand van de Allerhoogste en zijn in een neerslachtige geestesgesteldheid terechtgekomen. Ik dank God dankbaar dat er nooit meer een traan van onze ogen in dat flesje zal vallen wanneer de eeuwige liefde ons zal opnemen om met Jezus in Zijn Koninkrijk te wonen.
Je mag het derde flesje niet over het hoofd zien, want dat is het kristallen flesje waarin heilige tranen vloeien. Dit zijn de tranen die, net als de tranen van Jezus, bijzonder kostbaar zijn in de ogen van God. Maar zelfs deze zullen niet meer vloeien in de hemel. In dit flesje worden tranen van berouw bewaard, als glinsterende dauwdruppels vers uit de hemel; ze zijn niet afkomstig van het aardse, ze komen uit de hemel, maar ook deze kunnen we niet bij ons houden. De goede Rowland Hill zei dat berouw een zeer aangenaam gezelschap voor hem was geweest. Hij merkte op dat het enige verdriet dat hij zou hebben als hij naar de hemel ging, het achterlaten van zijn berouw was, want daar zou hij niet langer de tranen van berouw kunnen huilen. Oh, dat verdriet over de zonde! Het is zo’n zoet verdriet dat ik het voortdurend zou willen bewenen! Mijn ziel zou als een druppelende waterbron zijn, altijd druipend van verdriet omdat ik mijn liefhebbende, tedere, genadige God zo heb beledigd. In het kristal van het derde flesje fonkelen de tranen over de geschonden eer en minachting van Christus. Wanneer we mensen de Naam van Jezus horen lasteren, of wanneer we zien dat Zijn zaak wordt teruggedreven op de dag van de strijd, wie zal er dan niet wenen? Wie kan dan zijn jammerklacht bedwingen? Zulke tranen zijn als diamanten in de ogen van Christus. Gezegend zijn de ogen die als een groeve dienen voor zulke koninklijke kostbaarheden. Als ik geen kronen kan winnen, zal ik tenminste tranen vergieten. Als ik er niet voor kan zorgen dat mensen mijn Meester liefhebben, dan zal ik toch op geheime plaatsen huilen om de oneer die ze Hem aandoen. Dit zijn heilige tranen, maar ze zullen in de hemel niet gevonden worden. Tranen van medelijden worden zeer gewaardeerd door onze Heere; als we ‘wenen met hen die wenen’ doen we het goede; deze tranen mogen aan deze kant van de Jordaan nooit worden ingehouden. Laat ze stromen! Hoe meer ze stromen, hoe beter het is voor onze geestelijke gezondheid. Echt, als ik denk aan het lijden van mijn medemensen, en vooral, als ik gemeenschap heb met mijn Heiland in Zijn lijden, zou ik net als George Herbert willen uitroepen,…
‘Come all ye floods, ye clouds, ye rains,
Dwell in my eyes! My grief hath need
Of all the watery things that nature can produce!
Let every vein suck up a river to supply my eyes,
My weary, weeping eyes, too dry for me,
Unless they get new conduits, fresh supplies,
And with my state agree.’
Als ons huilen van zo’n nobele aard is als die van Jezus, dan zou het goed zijn om het te blijven doen. Laten wij nooit ophouden met het wenen over zondaars. Laten we, net als Jezus, huilen over Jeruzalem; laten we proberen ze als een vuurbrand uit het vuur te rukken en huilen als we ons doel niet kunnen bereiken.
Zolang we op aarde zijn, zullen je deze drie tranenflesjes in meer of mindere mate blijven vullen. Maar in de hemel zal de eerste fles niet meer nodig zijn omdat de bronnen van aards verdriet allemaal opgedroogd zijn. Dan zul je drinken uit de heldere waterbronnen die niet gezouten zijn door tranen. Wat het tweede flesje betreft: er zal geen goddeloosheid meer in je hart zijn en dus zal deze zwarte bron niet langer zijn vuile stroom afgeven. En wat het derde flesje betreft: onder de hemelse bezigheden zal er geen plaats meer zijn voor tranen, zelfs niet van de meest heilige soort. Maar tot die tijd moeten je, net als iedereen, een vorm van lijden verwachten en in plaats van ertegen te bidden, doen je er beter aan om in gebed te vragen of het je tot zegen mag strekken; hiermee bedoel ik natuurlijk het lijden zoals ik dat in het eerste punt heb beschreven. Bid dat beproeving geduld mag bewerken, en geduld ervaring, en ervaring de hoop die niet beschaamt. Vraag Hem dat wanneer de scherpe kant van het graveergereedschap op je gebruikt wordt, het alleen je zwakheden mag wegnemen en je mag vormen naar het evenbeeld van onze Heere en Meester. Bid dat het vuur niets anders mag verteren dan het vuil, en dat de vloed niets anders mag wegwassen dan de bezoedeling. Dank God dat je je vóór je beproeving weliswaar hebt vergist, maar dat je je nu aan Zijn Woord mag vastklampen. Op die manier zul je zien dat het een gezegende zaak is, een wijze zaak van God, dat je de weg van verdriet bewandelt en met betraande ogen de hemelpoort zult bereiken.
2. Ten tweede, als je er op deze aarde naar verlangt dat je tranen worden afgewist, is het het beste om je tot de Heere te wenden. Hij is de Grote Tranendroger. Merk op dat God elk spoor van verdriet uit de harten van Zijn volk kan verwijderen door hen volledig te laten berusten in Zijn wil. Ons egoïsme is de wortel van ons verdriet. Als het eigen ik volledig zou worden overwonnen, zou het ons om het even zijn of de liefde ons verdriet of geluk, rijkdom of armoede toebedeelt. Als onze wil volledig in overeenstemming zou zijn met Gods wil, dan zou, omwille van Christus, pijn gepaard gaan met geluk en lijden met vreugde. Het ene vuur dooft het andere uit. En zo dooft de zoete hartstocht van de liefde tot God en het volledig opgaan in Zijn heilige wil het vuur van menselijk verdriet en smart. Indien je je oprecht overgeeft, doe je zoveel honing in de beker met gal dat je de alsem vergeet. Zoals de dood opgaat in overwinning, zo gaat beproeving op in tevredenheid en vreugde in God.
Hij kan je tranen ook afwissen door je gedachten met blijdschap te richten op het doel waar al je beproevingen naartoe leiden. Hij kan je laten zien dat het allemaal meewerkt ten goede, zodat je het zult begrijpen en je je erin zult berusten. Want als je mag zien dat je aanzienlijk verrijkt wordt door je verliezen, als je kunt zien dat deze medicijnen je genezen van dodelijke ziekten en dat jouw hevigste pijnen je alleen maar redden van pijnen die nog verschrikkelijker zijn, dan zul je de roede kussen en te midden van beproeving zeggen: ‘Gezegende tegenspoed!’ Zulke beproevingen zijn aangenaam omdat ze zulke vreedzame vruchten van heiligheid voortbrengt.
Bovendien kan Hij in tijden van beproeving elke traan van je ogen afwissen door de liefde van Jezus Christus overvloediger in je hart uit te storten. Hij kan ons laten zien dat Christus met ons meevoelt in onze lijden. Hij kan je verblijden met dat aangename besef van de Goddelijke genade die in Zijn mededogen besloten ligt, en je verheugen om samen met de Engel des Verbonds te lijden. De Heiland kan je hart doen opspringen van vreugde door je te verzekeren dat je in Zijn handpalmen gegraveerd bent en dat je bij Hem zult zijn waar Hij is. Een ziekbed wordt een troon en een krot verandert in een paleis als Jezus je ziel zekerheid geeft. Lezer, de liefde van Christus golft als een grote vloed over de ruigste rotsen van beproevingen, zo hoog dat we in volmaakte vrede kunnen blijven drijven waar anderen als een wrak achterblijven. De woede van de storm verstomt wanneer Christus in het schip is. ‘De wateren zagen U, o God, de wateren zagen U, zij beefden; ook waren de afgronden beroerd’ (Psalm 17:17).
De Heere kan ook al je huidige zorgen van je wegnemen door op voorzienige wijze de oorzaak ervan weg te nemen. De voorzienigheid zit vol zoete verrassingen en onverwachte wendingen. Als de zee haar grens heeft bereikt, keert ze terug en wordt het zand weer vlak. Als we denken dat de gevangenisdeur klem zit en de klink verroest is, kan Hij de deur in een oogwenk open laten vliegen. Als er een diepe, donkere rivier voor ons ligt, kan Hij die met één woord doorklieven of met Zijn hand overbruggen. Hoe vaak heb jij dat in het verleden al meegemaakt? Als pelgrim naar Kanaän ging je door de Rode Zee, de zee waarvan je ooit vreesde dat je erin zou verdrinken. De bittere bronnen van Mara werden zoet gemaakt door Gods aanwezigheid. Je vocht tegen de Amalekieten, je trok door de verschrikkelijke wildernis, je passeerde de plaats van de vurige slangen en toch werd je bewaard, en zo zal het ook nu zijn. Zoals na regen stralende zonneschijn volgt, zo zal na jouw beproevingen de vrede volgen. Zoals de zwarte wolken verdwijnen door de stuwende kracht van de wind, zo zal de eeuwige God jouw verdriet doen wegvliegen door de kracht van Zijn genade. De rokende oven van moeilijkheden zal gevolgd worden door de heldere lamp van troost. Maar de meest betrouwbare manier om van je huidige tranen verlost te worden is de gemeenschap met God. Als je onder de vleugels van je dierbare God kunt kruipen en je dicht tegen Zijn boezem kunt nestelen, dan kan de wereld schreeuwen wat ze wil en kan de duivel brullen wat hij wil en kunnen je zonden je beschuldigen en bedreigen wat ze maar willen, maar dan ben je veilig, tevreden, gelukkig, vredevol en verheugd.
Te zeggen: ‘Mijn Vader, mijn God’, om jezelf in Zijn hand te leggen en te voelen dat je daar veilig bent; om naar Hem op te kijken, al is het met tranen in je ogen, en te voelen dat Hij van je houdt, en dan je hoofd in Zijn boezem te leggen zoals de verloren zoon dat deed, en je verdriet uit te snikken aan het hart van je Vader, dat zal je verdriet doen verdwijnen, want het is het leven van alle vertroosting. Wordt Jehovah niet de God van alle vertroosting genoemd? Lezer, zo zul je Hem vinden. Hij is ‘onze hulp in voorbije eeuwen’ geweest; Hij is ‘onze hoop voor de komende jaren’. Als Hij mijn hulp niet was geweest, zou mijn ziel volkomen zijn vergaan in de dagen van haar moeite en haar benauwdheid. O, ik getuig vandaag voor Hem dat je niet naar Hem zult gaan en je hart voor Hem zult uitstorten zonder dat je er heerlijke vertroosting zult vinden. Wanneer een vriend of metgezel je traan niet kan afwissen, wanneer jijzelf met je sterkste redeneringen en je stoutmoedigste pogingen jezelf niet tot berusting kan brengen; wanneer je hart hevig bonst en het lijkt alsof het van verdriet zou barsten, stort dan je hart voor Hem uit. Hij is onze toevlucht. Hij is onze vesting en hoge toren, onze toevlucht en bescherming. Ga slechts tot Hem en je zult merken dat God zelfs hier op aarde alle tranen van je ogen zal afwissen.
3. Ik ga je nu laten zien wat de echte boodschap van de tekst is, namelijk dat in de hemel al je tranen zullen worden weggenomen. Er zijn veel redenen waarom verheerlijkte zielen niet kunnen huilen. Laten we er een paar noemen. Alle uiterlijke oorzaken van verdriet zijn verdwenen. In de hemel zul je de doodsklok nooit horen luiden. De doodskist en het doodskleed zijn daar onbekende dingen. De afschuwelijke gedachte aan de dood zal je onsterfelijke geest nooit meer binnendringen. Er zal nooit meer iemand weggenomen worden. De grote ontmoeting heeft plaatsgevonden om nooit meer van elkaar gescheiden te worden. Daarboven zul je geen tegenslagen en problemen in je werk ervaren. ‘Zij zijn voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht.’ Er is daar geen sprake van verbroken vriendschappen. Er zijn geen gebroken harten, geen slechte vooruitzichten. Je zult hen kennen zoals je hen kent en liefhebben zoals je hen liefhebt. Je zult nooit meer pijn hoeven te lijden. Nu hebben de verheerlijkten nog geen lichaam, maar wanneer hun lichaam uit het graf zal worden opgewekt, zal het zodanig worden getransformeerd dat het niet meer in staat is om te treuren. Hoewel er nog veel menselijk is, zal tenminste de traanklier weg zijn, je zult dat orgaan niet meer nodig hebben; je lichaam zal ongevoelig zijn voor verdriet; je zult je eeuwig verheugen. Armoede, hongersnood, benauwdheid, naaktheid, gevaar, vervolging, laster, dit alles zal ophouden. ‘De zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte.’ ‘Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten,’ daar zullen je tranen stoppen met vloeien.
Ook zal al je inwendige kwaad zijn weggenomen door de volmaakte heiliging die de Heilige Geest in je heeft gewerkt. Je zult niet langer gekweld worden door het kwaad in je hart of door het ongeloof dat je doet afdwalen van de levende God. Je zult niet langer verleiding en hulp van je aartsvijand ondervinden, die de ongerechtigheid die in je is probeert op te wekken. Je zult nooit meer in de verleiding komen om slecht over God te denken, want je hart zal één en al liefde zijn. De zonde zal geen zoetigheid meer voor je hebben, want je zult volmaakt gezuiverd zijn van alle verdorven begeerten. Je zult geen begeerten van de ogen hebben, geen begeerten van het vlees, geen hoogmoed dat als een strik aan je voeten blijft liggen. De zonde is buitengesloten en opgesloten. Je zult voor eeuwig gelukkig zijn, want je zult zonder schuld voor de troon van God staan. Wat een hemel moet dat zijn als je zonder vlek of rimpel of wat dan ook zult zijn! Jij die niet langer zondigt, mag dan ophouden met treuren.
Ook is alle angst voor verandering voor altijd verdwenen. Je mag weten dat je voor altijd veilig bent. De heiligen hier op aarde zijn bang om te vallen, sommigen zijn zelfs bang dat ze zullen omkomen; ze zijn bang dat God hen in de steek zal laten en dat de mensen hen zullen vervolgen en wegvoeren. Zulke angsten kunnen de gezegenden die het aangezicht van hun Vader zien niet langer kwellen. Ontelbare eeuwen kunnen voorbijgaan, maar de eeuwigheid zal nooit uitgeput raken, en zolang de eeuwigheid duurt, zullen jouw onsterfelijkheid en gelukzaligheid daarmee samengaan. Je zult in een stad wonen die nooit zal worden bestormd, je zult genieten van een zon die nooit ondergaat, je zult zwemmen in een getij dat nooit zal keren, je zult drinken uit een rivier die nooit zal opdrogen, je zult vruchten plukken van een boom die nooit zal verwelken. De gedachte dat je zou kunnen vergaan en ophouden te bestaan kan als een storm door je hart razen, maar in de gelukzaligheid zal dat niet gebeuren. Omdat je in de hemel veilig bent en verzekerd van je eeuwige gelukzaligheid, kun je daar niet wenen.
Waarom zou je wenen als al je wensen vervuld zijn? Je kunt niets wensen dat je niet nodig hebt. Je ogen en oren, je hart en handen, je geest, je verbeelding, je hoop, je verlangen, je wil, elk vermogen zal bevredigd worden. Van alles wat je vermogens kunnen verlangen, zul je voortdurend genieten. Hoewel ‘het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben’, weten we dankzij de openbaring van de Geest genoeg om te beseffen dat je buitengewoon gezegend zult zijn. De vreugde van Christus, die een oneindige volheid van geluk is, zal in jou zijn. Je zult baden in de bodemloze, oeverloze zee van oneindige gelukzaligheid.
Maar, beste lezer, dit is niet de enige reden waarom alle tranen van je ogen zullen worden gewist. Ik hou van de tekst omdat hij ons vertelt dat God Zelf dit zal doen. Laten we ons samen een voorstelling maken van de stortvloed van tranen die zelfs in de hemel zou kunnen ontstaan. Het zijn tranen die de gezegenden in de hemel onvermijdelijk zullen vergieten als God hun tranen niet zou wegnemen door een eeuwig wonder. Als God zelf niet voortdurend overvloedige vertroostingen zou uitstorten, zou er volgens mij een grote reden zijn voor de verheerlijkten om in de hemel te wenen.
Je vraagt je waarschijnlijk af: ‘Waarom zou zoiets gebeuren’? Waarom? Wel, ten eerste, als het niet om deze reden was, dan was het wel vanwege hun berouw over hun vroegere zonden. Hoe heiliger iemand is, hoe meer hij de zonde haat. Het is een teken dat je groeit in heiliging, niet dat het berouw minder wordt, maar het dringt dieper door. Als je volmaakt heilig bent, zul je een grotere haat hebben tegen de zonde. Als je op aarde volkomen heilig zou kunnen zijn, denk ik dat je weinig anders zou kunnen doen dan treuren bij de gedachte dat zoiets smerigs, zwarts en wreeds als zonde ons ooit heeft verontreinigd. Je zou wenen omdat je gezondigd hebt tegen zo’n goede, genadige, zachtmoedige en overvloedig liefhebbende God.
De aanblik van Christus, ‘het Lam, Dat in het midden des troons is’, zou jou herinneren aan de zonde waarvan Hij jou heeft gereinigd. De aanblik van de volmaaktheid van je hemelse Vader zou je verblinden, ware het niet dat God, door een heilig proces dat ons onbekend is, al deze tranen van je ogen heeft afgewist. En hoewel je alleen maar spijt zou kunnen hebben van je zonden, zou je jezelf realiseer dat de zonde God heeft verheerlijkt door de overwinnende kracht van almachtige genade. De zonde is een zwart decor geworden, een soort achtergrond voor het fonkelende juweel van eeuwige, soevereine genade. Wellicht zou dat een reden kunnen waarom je niet langer zult hoeven te wenen over je vroegere zonden.
Je zult zingen: ‘Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed’. Maar je zult dat hemelse lied zingen zonder dat er een traan in je ogen komt. Ik kan niet begrijpen hoe dat mogelijk is, want in de staat waarin ik nu verkeer, zou ik dat niet kunnen. Het belangrijkste is dat God zelf de tranen van je ogen zal afwissen. Denk jij ook niet dat de gedachte aan de enorme prijs die de Verlosser heeft betaald voor jouw verlossing, in de normale gang van zaken een voortdurende bron van verdriet zou zijn? Soms zing ik de lofzang die mij herinnert aan het engelenlied voor de troon, en in een van de verzen zegt de dichter:
‘Maar als ik mij dan naar Golgotha keer,
Dan leg ik mijn harp voor even neer,
Voor een moment zing ik dan een treurig lied,
Vanwege Hem Die voor mij Zijn leven liet’.
Dit is natuurlijk poëtisch bedoeld, want zo zal het niet zijn. Jij weet net zo goed als ik dat er in de hemel geen droevige liederen meer worden gezongen en dat er zelfs geen verdriet is om Christus Die zoveel van je hield dat Hij voor jou wilde sterven. Maar als ik hier beneden in zo’n heilige staat zou zijn als degenen die nu in de hemel zijn, dan zou ik niet naar het Lam kunnen kijken zonder tranen in mijn ogen te krijgen. Zijn wonden, het bloedige zweet in Getsemane, die wrede doornenkroon in Gabbatha, de spot en schande op Golgotha, hoe kan ik daaraan denken zonder te wenen? Als ik voel en weet dat Hij van me hield en Zichzelf voor mij heeft gegeven, zou ik dan niet in hartstochtelijke en heilige emotie van verdriet in tranen uitbarsten? Tranen zijn immers de natuurlijke uitdrukking van zulke heilige vreugde en verdriet.
‘Liefde en verdriet verdelen mijn hart,
Dus zal ik met mijn tranen Zijn voeten wassen’.
Ik denk dat het in de hemel net zo zou zijn, ware het niet dat God op een wonderbaarlijke manier, waarvan ik niet weet hoe, zelfs die tranen van je ogen zal afwissen. Is het niet nodig dat God dit wonder tot stand brengt?
Er zou nog een andere reden zijn voor verdriet, namelijk die van gemiste kansen. Lezer, als je eenmaal in de hemel bent, zul je het hongerige volk van Christus niet meer kunnen voeden. Je zult de dorstigen niet meer te drinken kunnen geven. Je zult Zijn zieken of gevangenen niet meer kunnen bezoeken. Je zult de naakten niet meer kunnen kleden, je zult de onwetenden niet meer kunnen onderwijzen. Je zult het Woord van God niet meer kunnen verkondigen onder ‘een krom en verdraaid geslacht’. Er is vaak en terecht gezegd dat als er spijt zou zijn in de hemel, het vooral spijt zou zijn dat we zoveel kansen hebben gemist om Christus op aarde te verheerlijken. Dit zijn allemaal kansen die dan voor altijd voorbij zullen zijn. In de hemel zal je hart niet langer hard en star zijn. En indien het mogelijk was, zou je met spijt terugblikken op je nalatigheid van het aardse leven. Ik geloof dat het geweten in de hemel de tederste vorm aanneemt, want volmaakte reinheid zou niet samengaan met een bepaalde hardheid van het hart.
Als het hart zo gevoelig en teer is, zou het niet anders kunnen dan dat men met spijt terugblikt op de mislukkingen van het leven hier beneden, tenzij er een krachtiger emotie is die berouw overstemt. Ik kan je vertellen dat als God me vandaag naar de hemel zou brengen en niet door een wonderbaarlijke daad van Zijn almacht die fontein van tranen zou doen opdrogen, dat ik dan te midden van mijn eigen beschaamdheid bijna de heerlijkheden van het paradijs zou vergeten. Ik zou spijt hebben dat ik niet ernstiger had gepredikt, niet vuriger had gebeden en niet overvloediger voor Christus had gewerkt. Het tekstgedeelte, waar Paulus zegt: ‘gedenkt dat ik drie jaren lang nacht en dag niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen’, is een tekst die niemand van ons kan lezen zonder schaamte en tranen in de ogen. Als ik in de hemel de apostel Paulus tegen zou komen, dan zou ik in huilen uitbarsten, ware het niet dat de tekst zegt: ‘God zal alle tranen van hun ogen afwissen‘, en deze is daar één van. Wie anders dan de Almachtige God zou dit kunnen doen!
Misschien komt er nog een andere reden voor tranen in je op, namelijk dat je in de hemel spijt zou kunnen hebben van je vergissingen. Vergissingen zoals verkeerde voorstellingen en onvriendelijkheid tegenover andere christelijke broeders en zusters. Wat zal je verbaasd zijn als je in de hemel mensen ontmoet van wie je op aarde helemaal niet hield! Je mocht ze niet! Het was ondenkbaar dat je samen met hen het Avondmaal zou vieren. Je geloofde niet dat zij christenen waren. Als je ze op straat zag, keek je ze met argusogen aan. Je was vol afgunst over alles wat ze deden. Je vond hun ijver niets meer dan bedrog en bekeek hun inspanningen met argwaan. Je hebt veel harde dingen gezegd en veel meer gedacht dan gezegd. Wanneer je deze onbekende en niet erkende broeders in de hemel zult zien, zal hun aanwezigheid je dan niet vanzelfsprekend herinneren aan je overtreding tegen het gebod van christelijke liefde en geestelijke eenheid?
Ik kan me niet voorstellen dat een volmaakt mens naar een ander volmaakt mens zou kijken, zonder spijt te hebben dat hij hem vroeger slecht behandeld heeft. Het lijkt me het kenmerk van een christen, maar vooral van een volmaakt geheiligd mens, dat hij spijt heeft dat hij iemand voor wie Christus net zo dierbaar was, verkeerd heeft begrepen, verkeerd heeft opgevat en verkeerd heeft behandeld. Ik weet zeker dat als ik tussen de heiligen in de hemel rondga, ik (in natuurlijke zin gesproken) steeds het gevoel zou hebben: ‘Ik heb je niet geholpen zoals ik had moeten doen. Ik leefde niet met je mee zoals ik had moeten doen. Ik sprak harde woorden tegen je. Ik was van je vervreemd.’ Ik denk dat jij je ook zo zou voelen; het zou onvermijdelijk zo zijn, ware het niet dat op een of andere Goddelijke wijze, ik weet niet hoe, de eeuwige God de gelovigen zo zal overschaduwen met de overvloedige gelukzaligheid van Zijn Eigen Persoon, dat zelfs die oorzaak van tranen zal worden weggenomen. Is het nooit bij je opgekomen dat als je naar de hemel zou gaan en je onbekeerde geliefden zou achterlaten, dat een vanzelfsprekende aanleiding tot verdriet zou zijn? Toen mijn moeder me vertelde dat als ik zou sterven, ze ‘Amen’ zou moeten zeggen op mijn vervloeking, wist ik dat het waar was. Hoewel ik het vreselijk vond om te horen, had het een positieve uitwerking op mijn ziel. Maar tegelijkertijd kon ik het niet helpen om te denken: ‘Nou, dan bent u wel heel anders dan dat u nu bent,’ ik vond dat ze er niet beter op zou worden. Ik dacht: ‘ik vind het aangenamer om haar om mij te zien huilen, dan dat ze als een perfect wezen zonder tranen toekijkt hoe haar eigen kind wordt vervloekt.’
Het is werkelijk een verschrikkelijke voorstelling dat een volmaakt wezen op de hel neerkijkt, zoals Abraham deed, en toch geen verdriet voelt. Je zult je herinneren dat er niets van medelijden is in de toon waarop Abraham de rijke man aansprak. Er is geen enkele lettergreep die enig medelijden toont in zijn vreselijke ellende. Het is onbegrijpelijk dat volmaakte wezens, wezens zoals God, wezens vol liefde en alles wat de heerlijkheid van Gods gehele natuur uitmaakt, toch niet in staat zullen zijn om te wenen, ook niet over de hel. Zelfs niet over hun eigen verloren en geruïneerde kinderen! Hoe kan dat? Als jij het me kunt vertellen zal ik blij zijn, want ik kan het je niet zeggen. Ik geloof niet dat er een onsje minder zachtaardigheid zal zijn, dat er een fractie minder beminnelijkheid, liefde en sympathie zal zijn. Integendeel, ik geloof dat er meer van zal zijn. Maar op de een of andere manier zullen we zo veredeld en gezuiverd zijn dat als er een medelijden met het lijden zou bestaan, er zo’n grote afkeer voor de zonde zal zijn dat dit in evenwicht wordt gebracht. Alles zal in een volmaakte harmonie samenkomen. Volmaakte berusting in de Goddelijke wil is waarschijnlijk het geheim hiervan, maar het is niet aan mij om ernaar te gissen. Ik weet niet welke zakdoek de Heere zal gebruiken, maar ik weet wel dat Hij alle tranen van je gezicht zal afwissen, ook deze tranen.
Het lijkt mij dat de geesten voor de troon, die een diep belang hebben bij alles wat de eer van de Heere Jezus Christus aangaat, diep bedroefd moeten zijn als ze zien dat de zaak van de waarheid in gevaar is en het koninkrijk van Christus voor een tijd wordt uitgesteld. Denk aan Luther, Wickliffe of John Knox, nu kan men de opmars van het pausdom waarnemen. Neem nu John Knox, stel je eens voor dat hij naar beneden zou kunnen kijken en in ons land kathedralen zou zien verrijzen ten dienste van de paus en de duivel. O, wat zou de strenge oude man, zelfs in de heerlijkheid, beginnen te beven van woede. De oude leeuw zou nog een keer op zijn zij slaan en bijna wensen dat hij kon afdalen om deze nesten aan stukken te scheuren zodat die kraaien weg zouden vliegen. Denk aan Wickliffe die neerkijkt op dit land waar al zoveel jaren het Evangelie wordt gepredikt. Hij zal geen vermomde monniken of rooms-katholieke gebruiken meer tegenkomen in onze staatskerk, zoals vroeger het geval was. Nee, hij zal regelrechte roomsgezindheid waarnemen die zonder blikken of blozen samenwerkt met de ‘rooms-katholieke kerk’.
Wat zou Wickliffe zeggen? Nou, ik denk dat hij, terwijl hij over de kantelen van de hemel leunt, wel moet wenen bij de gedachte dat ons land zo ver is teruggevallen. En dat de zon op de wijzerplaat van Jozua aan het aftellen is begonnen. Ik weet niet hoe het mogelijk is dat er in de hemel niet wordt geweend, maar toch zal er geen traan vallen. De zielen onder het altaar roepen: ‘Hoe lang nog? Hoe lang nog?’ Er stijgt een machtige voorbede op van hen die omwille van Christus zijn afgeslacht: hun gebed is: ‘Hoe lang nog? Hoe lang nog?’ Maar hoewel zij dag en nacht tot Hem roepen, heeft God Zijn uitverkorenen nog niet gewroken. Toch kost dat uitstel van God hen geen enkele traan. Ze zijn er zo zeker van dat de overwinning zal komen, ze verwachten een zoveel heerlijker zege vanwege het uitstel ervan, dat zij zowel geduldig hopen als rustig wachten op Gods verlossing. Ze weten dat ze zonder ons niet volmaakt kunnen zijn, en dus wachten ze tot we worden opgenomen, zodat het hele gezelschap compleet is. Dan kan de ziel in het lichaam worden opgenomen en zullen zij volmaakt zijn in hun gelukzaligheid, ze wachten, maar wenen niet. Ze wachten en ze roepen, maar in hun geroep is geen plaats voor verdriet. Dit kan ik niet bevatten, want het lijkt mij dat hoe meer ik verlang naar de komst van Christus, hoe meer ik verlang naar de uitbreiding van Zijn Koninkrijk, dat ik des te meer zal wenen als de dingen verkeerd gaan. Als ik moet toezien hoe Christus wordt gelasterd, hoe Zijn kruis in de modder wordt vertrapt en hoe het koninkrijk van de duivel wordt gevestigd. Maar de reden hiervoor is het volgende: ‘God zal alle tranen van hun ogen afwissen.’
Er staat dat God het zal doen. Je begrijpt wel dat deze oorzaken van tranen niet kunnen worden weggenomen door een engel of een vorm van geestelijk geluk, maar alleen door de rechtstreekse interventie van de Almachtige God. Als je over al deze dingen nadenkt, zul je verbaasd zijn over het feit dat er nog veel meer oorzaken van verdriet zijn die vrij hadden moeten stromen als de Almacht ze niet volledig had weggenomen. Als je mij vraagt hoe het komt dat de verlosten niet bedroefd kunnen zijn, kan ik alleen maar antwoorden dat Hij hun het vermogen om bedroefd te zijn heeft ontnomen, en dat op een manier die op dit moment voor ons verborgen is.
4. Zal jij bij dit gelukkige gezelschap zijn?
Deze vraag geeft jou de mogelijkheid om hem te beantwoorden. ‘Zij hebben hun lange klederen gewassen en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed des Lams.’ Dat is hun wezen. ‘Daarom zijn zij voor den troon Gods.’ Het bloed is een heilig argument voor hun aanwezigheid daar, het kostbare bloed. Let op, ‘zij hebben hun lange klederen gewassen’. Het waren niet alleen hun voeten, hun minste delen, maar ze wasten hun lange klederen, hun beste delen. Het kleed van een man was het meest eervolle dat hij droeg; hij trok het aan en vond het niet erg dat mensen zijn kleed zagen. Het onderkleed was misschien niet schoon, maar het gewaad was over het algemeen het properst van allemaal. Maar je ziet dat ze zelfs die gewaden hebben gewassen. Het is het kenmerk van een christen dat hij niet alleen naar Christus gaat om zijn zwarte zonden weg te wassen, maar ook zijn plichten.
Ik zou geen gebed willen uitspreken dat niet met het bloed van Jezus is gewassen. Ik zou niet willen dat ik een gezang ten hemel liet opstijgen tenzij het eerst in bloed is gedompeld. Als ik met ijver wil worden bedekt als met een kleed, moet ik het kleed in bloed wassen. Hoewel ik door de Heilige Geest wil worden geheiligd en de geschonken gerechtigheid wil dragen als een gestikt kleed (Ps. 45:13), moet ik zelfs dat in bloed wassen. En jij, lieve lezer? Heb jij je gewassen in het bloed? De betekenis hiervan is: heb je vertrouwd op het verzoenende Offer? ‘zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving.'” Heb jij Christus aangenomen als jou alles in allen? Ben je nu van Hem afhankelijk? Als dat zo is, dan zul je uit de diepe nood, steunend op je Geliefde, opstijgen naar de troon van God en naar de gelukzaligheid die Zijn uitverkorenen te wachten staat. Maar zo niet, ‘er is geen andere Naam,’ er is geen andere weg. Je verdoemenis zal even rechtvaardig als zeker zijn. Christus is ‘de Weg’, maar als je die niet wilt bewandelen, zul je het einde niet halen. Christus is ‘de Waarheid’, maar als je Hem niet wilt geloven, zul je je niet verblijden. Christus is ‘het Leven’, maar als je Hem niet wilt ontvangen, zul je onder de doden blijven en verstoten worden tussen de vervloekten. Hoe belangrijk is het dat de Heere ons van zo’n ondergang verlost en ons een eenvoudig vertrouwen geeft in het Goddelijke werk van de Verlosser Die voor eeuwig de lof zal toekomen.
Amen.
¹Tranenflesjes waren heel gewoon in de oudheid. Nabestaanden vulden kleine flesjes met tranen en plaatsten ze in de graven als teken van liefde en respect. Soms werden vrouwen zelfs betaald om in flesjes te huilen terwijl ze langs de begrafenisstoet liepen. In het Oude Testament van de Bijbel komt een verwijzing naar het verzamelen van tranen in een fles voor in Psalm 56:8, wanneer David tot God bidt: Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in Uw fles; zijn zij niet in Uw register?