Doch eer het geloof kwam, waren wij onder de wet in bewaring gesteld en zijn besloten geweest tot op het geloof, dat geopenbaard zou worden. Gal. 3:23
Hier hebben wij in korte woorden de geschiedenis van de wereld voordat het evangelie ten volle geopenbaard was door de komst van onze Here Jezus.
De geschiedenis van iedere verloste ziel is een miniatuurbeeld van de geschiedenis van de eeuwen. God handelt beide met het gehele mensengeslacht en met afzonderlijke personen naar dezelfde beginselen.
I. Het ongelukkige tijdperk. “Eer het geloof kwam.”
1. Van nature hadden wij geen denkbeeld van geloof. Het zou nooit in het menselijk hart zijn opgekomen, dat wij door het geloof in Jezus zalig kunnen worden.
2. Toen wij van geloof hoorden als de weg van de zaligheid hebben wij het niet begrepen. Wij konden niet tot de overtuiging komen, dat de woorden, gebruikt door de prediker, hun gewone betekenis hadden.
3. Wij zagen geloof in anderen en verwonderden ons over deze vruchten; maar zelf konden wij het niet oefenen.
4. Wij konden niet komen tot geloof, zelfs toen wij er de noodzakelijkheid van begonnen in te zien, de kracht er van erkenden en begeerden het zelf te kunnen oefenen. De oorzaak van deze onmacht was zedelijk, niet verstandelijk: Wij waren hoogmoedig en wilden geen afstand doen van onze eigen gerechtigheid. Wij konden het denkbeeld niet vatten van een zaligheid uit genade, omdat dit met onze gewone wijze van denken in strijd was. Wij waren verbijsterd, omdat het geloof een geestelijke daad is en wij niet geestelijk zijn.
5. Wij waren zonder de Geest van God en bijgevolg onmachtig. Wij wensen niet terug te gaan tot de staat, waarin wij waren “toen het geloof kwam,” want het was een staat van duisternis, ellende, onmacht, hopeloosheid, zondigen opstand, eigenwaan en veroordeling.
II. Het arrest. “Onder de wet in bewaring.”
1. Wij waren altijd binnen de sfeer van de wet. Ja feitelijk kan men van daar niet uitkomen. Gelijk de gehele wereld niets dan een gevangenis was voor de man, die Caesar beledigde, zo is het gehele heelal niet meer dan een gevangenis voor de zondaar.
2. Wij hebben ons immer gestoten aan de grenzen van de wet, zondigend en treurend omdat wij niet nog meer konden zondigen.
3. Wij durfden haar niet geheel en al voorbij te zien en haar macht te tarten. Velen van ons zijn er door teruggehouden op onze weg en binnen de lastige grenzen van hetgeen zij verbood en gebood gevangen gehouden.
4. Wij konden geen rust vinden. De wet heeft ons geweten doen ontwaken en dit ontwaken ging met schaamte en vrees vergezeld.
5. Wij konden nergens hoop ontdekken; want zolang wij nog onder de wet zijn, is er ook geen hoop te ontdekken.
6. Wij konden zelfs niet in de verdoving van de wanhoop geraken; want de wet wekte leven op, al is het ook, dat zij de hoop buitensloot. Tot de overwegingen, die ons gevangen hielden, behoren ook deze: De geestelijkheid van de wet, treffende gedachten, drangredenen en begeerten. Het noodzakelijke van volmaakte gehoorzaamheid, welke een enkele zonde reeds noodlottig maakt voor alle hoop op de zaligheid door de werken. De eis, dat iedere daad van gehoorzaamheid volmaakt moet wezen. De noodzakelijkheid, dat die volmaakte gehoorzaamheid het gehele leven moet duren.
III. De openbaring, die ons in vrijheid stelt: “Het geloof, dat geopenbaard zou worden.” Het enige wat ons uit de gevangenis kon brengen, was geloof. Het geloof kwam en toen verstonden wij-
1. Wat geloofd moest worden. De zaligheid verkregen door een ander. Zaligheid van de heerlijkste soort, vast en volkomen. De zaligheid door een hoogheerlijke Persoon.
2. Wat het was om te geloven.
Wij zagen, dat het “vertrouwen” was, onbepaald en oprecht. Wij zagen, dat het was een uitgaan uit onszelf, om Christus te gehoorzamen.
3. Waarom wij geloofden. Wij waren bepaald tot die ene weg van de zaligheid. Wij waren afgesleten van iedere anderen weg. Wij waren genoodzaakt vrije genade aan te nemen, of anders om te komen. Onze plicht is het om de mensen te tonen, dat de weg van de menselijke verdienste gesloten is. Wij moeten hen bepalen bij het eenvoudige geloven en hun tonen, dat de weg van het geloof open en veilig is.
De Wet en het Evangelie zijn twee sleutels. De Wet is de sleutel, die alle mensen onder het oordeel besluit en het evangelie is de sleutel, die de deur opent en hen buiten laat.
WILLIAM TYNDALE.