Doch haar modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden; zij zijn tot zout overgegeven. Ezech. 47:11
In zijn visioen zag de profeet de vloed van de levenaanbrengende rivier en haar wondervolle, weldadige uitwerking.
Laat het hoofdstuk gelezen en de korte inhoud ervan gegeven worden.
De profeet heeft ook bemerkt, dat hier en daar door de rivier geen zegen werd veroorzaakt: er waren moerassen, die even onvruchthaar bleven als ooit te voren.
I. Er zijn mensen, die door het evangelie niet worden gezegend.
1. Het blijft in hen als een stilstaand water. Zij horen tevergeefs; zij leren, maar brengen het geleerde niet in praktijk: zij voelen, maar beslissen niet; zij besluiten, maar brengen hun besluit niet ten uitvoer.
2. Het vermengt zich met hun bederf, evenals helder water met de modder van een moeras. Zij zien met een verblind oog, verstaan op vleselijke wijze, ontvangen wel de waarheid, maar niet in haar kracht.
3. Het wordt voedsel voor hun zonde, evenals welig, doch zuur gras, door de stilstaande wateren van “modderige plaatsen” wordt voortgebracht.
Hun ongeloof maakt verborgenheden tot voorwendsels of verontschuldigingen van hun ongeloof.
Hun vijandschap wordt opgewekt door de vrijmacht van de genade.
Hun onboetvaardigheid ziet vrijpostigheid aan voor genade en maakt van Gods goedertierenheid verontschuldigingen om te zondigen.
Hun vleselijke gerustheid wordt versterkt door het feit, dat zij het evangelie hebben gehoord.
4. Het maakt hen al erger en erger. Hoe meer regen, hoe meer modder.
Hoe meer genade misbruikt, hoe bozer het hart wordt.
Hoe meer ongeheiligde kennis, hoe groter macht tot kwaad.
Hoe meer vals belijden, hoe meer verraad.
II. Sommigen van zulke hebben wij gekend.
Deze moerassen zijn niet ver van ons verwijderd. Zij veroorzaken een pijn, een kwaad voor de ogen en voor het hart en zijn geheel in onze nabijheid.
1. De praatzieke mens, die in de zonde leeft: overstroomd van kennis, maar ontbloot van liefde: vlug en rad in zich uit te drukken, maar zonder ervaring.
2. De critici, die alleen de gebreken van de Christenen zien en er spoedig en graag bij verwijlen; terwijl zij zelf onwaar zijn.
3. Zij, die de orthodoxe waarheid aannemen en toch in de wereld leven.
4. Zij, die onder indrukken verkeren en bewogen zijn, maar het woord toch nooit gehoorzamen. Zij horen graag het evangelie en niets dan het evangelie en toch bezitten zij geen geestelijk leven.
5. Bloot ambtelijke mensen, die de godsdienst machinaal waarnemen. Judas is beide penningmeester en verrader, apostel en apostaat. (1) Zijn nakomelingen bevinden zich onder ons.
III. Zulke mensen bevinden zich in een verschrikkelijke toestand.
Hun toestand is buitengewoon ontzettend.
1. Omdat zij er zich niet van bewust zijn: zij denken, dat alles goed met hen is.
2. Omdat de gewone middelen, waardoor de mensen gezegend worden, op hen geen uitwerking hebben gehad. Hetgeen een rivier van het leven is voor anderen, is dit niet voor hen.
3. In sommige gevallen waren het de beste, de kostelijkste middelen, die alzo gefaald hebben. Een rivier van zeer bijzondere, genaderijke voorrechten is naar hen heengestroomd, maar haar wateren hebben hen tevergeefs bezocht.
4. Thans blijven hen geen middelen meer over: “Wat zal Ik u doen?” Wat meer is er te hopen van de bedeling van de genade?
5. Hun verderf schijnt gewis: zij zullen worden overgegeven, overgelaten aan zich zelf, om onvruchtbare moerassen te zijn.
6. Hun verderf is even schrikkelijk als gewis: tamelijk gelijk aan het verderf van de steden van de vlakte–”het zout overgegeven;” maar hun oordeel zal minder verdraaglijk zijn dan dat van Sodom en Gomorra.
IV. Van deze kunnen wij leren:
1. Een les van waarschuwing, dat wij niet zelf door de stromen van de genade worden bezocht, zonder er ooit van te profiteren.
2. Een les, die ons doet opwaken, opdat wij niet rusten in ordinantien, die in zichzelf niet noodzakelijk een zaligmakende zegen zijn.
3. Een les van de dankbaarheid: indien wij inderdaad door de rivier van het leven genezen zijn, zo laat ons de krachtdadige genade van de Heere, onze God, loven en danken.
4. Een les ter opwekking voor leraren en andere arbeiders, opdat zij, wel toezien op het resultaat van hun arbeid en geen moerassen maken, waar zij velden hadden wensen te scheppen, die een rijke oogst opleveren.
Apropos.
Wie is de ellendigste mens ter wereld en waar zullen wij hem zoeken? Niet in de herberg; niet in de schouwburg, ja zelfs niet in het bordeel; maar in de kerk! De mens, die sabbat na sabbat onder een getrouwe en treffende evangelieprediking heeft gezeten en zijn hart door de roepstem van het evangelie heeft verhard, dat is de mens wiens toestand het wanhopigst is. “Wee u Chorazin, wee u Bethsaida!”
(1) Afvallige.