Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
En de duif kwam tot hem tegen de avondtijd. Genesis 8:11
Geloofd zij de Heer voor een andere dag van genade, al ben ik thans vermoeid door zijn zorgen. Tot die Behouder van mensen hef ik mijn lied van dankzegging op. De duif vond geen rust buiten de ark, en keerde daarom derwaarts terug; ook mijn ziel leerde heden, beter dan ooit tevoren, dat er geen bevrediging is te vinden in de dingen der aarde—God alleen kan mijn geest rust geven. Wat betreft mijn zaken, mijn bezittingen, mijn gezin, mijn gaven, deze alle zijn op hun plaats, goed en voor mij niet van belang ontbloot, maar zij kunnen de begeerten van mijn hogere natuur niet voldoen. “Keer weder tot uw rust, o mijn ziel! want de Heer heeft aan u welgedaan.” Het was in het stille avonduur, toen de poorten des daags gesloten werden, dat de duif met matte vleugel tot haar heer wederkeerde; o Heer doe mij deze avond alzo tot Jezus wederkeren. Zij kon het niet uithouden een nacht over de rusteloze afgrond te fladderen, evenmin kan ik het zelfs een uur langer ver van mijn Jezus, de rust mijns harten, de woning van mijn ziel, uithouden. Zij zette zich niet slechts neer op het bovenste gedeelte van de ark, “zij kwam tot hem in,” even zo wenst mijn heilbegerige ziel het verborgene des Heeren binnen te dringen, tot binnen het voorhangsel in te gaan om mijn Beminde zelf daar te ontmoeten. Tot Jezus moet ik komen; met minder dan de innigste en tederste gemeenschap met Hem, kan mijn hijgende ziel zich niet tevreden stellen. Dierbare Heere Jezus, wees mij nabij, openbaar U zelf en vertoef bij mij de gehele nacht, opdat ik ook bij het ontwaken nog bij U moge zijn. Ik bemerk dat de duif in haar bek een afgebroken olijfblad bracht, een herinnering aan het verleden en een voorspelling van de toekomst. Heb ik geen heerlijke getuigenis van het verleden af te leggen? Geen onderpand en waarborg van goedertierenheid voor mij in de toekomst weggelegd? Ja, mijn Heiland, ik dank U voor de tedere ontfermingen, die elke morgen nieuw en iedere avond vers zijn geweest; en nu bid ik U, strek Uw hand uit en breng Uw duif tot Uw boezem.