Het Hoofd, namelijk Christus; uit welke het gehele lichaam, bekwamelijk te samen gevoegd en te samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen van de toebrenging, naar de werking van een ieder deel in zijn mate, de groei van het lichaam bekomt, tot zijn eigen opbouw in de liefde. Ef. 4:15, 16
De woorden zijn even “te samengevoegd” als het lichaam zelf.
Wij zullen geen volledige en zelfs geen nauwkeurige verklaring van het oorspronkelijke beproeven, maar verwijlen bij de beeldspraak van de tekst in onze overzetting, die ongetwijfeld schriftuurlijk is en vol van zeer nuttige lering.
Vier onderwerpen worden ons in de tekst voorgesteld.
I. Onze eenheid met Christus: “Het Hoofd, namelijk Christus.”
1. Onmisbaar voor leven. Van Hem gescheiden zijn wij dood.
2. Onmisbaar voor groei. Wij wassen op in Hem, die het Hoofd is.
3. Onmisbaar voor volmaking. Wat zouden wij zijn zonder Hoofd?
4. Onmisbaar voor elk van de leden. Het is voor de krachtigsten even noodzakelijk om met het Hoofd verenigd te zijn, als voor de zwaksten.
II. Onze persoonlijkheid. “Alle voegselen;” “een ieder deel.”
Ieder moet zijn eigen ambt of dienst betrachten.
1. Wij moeten, een ieder van ons, persoonlijk acht geven en wel toezien op onze levenseenheid met het lichaam en voornamelijk met het Hoofd.
2. Wij moeten nauwkeurig opletten om onze geschikte plaats in het lichaam te vinden en te behouden.
3. Wij moeten zorgen voor onze persoonlijke gezondheid en dat wel om de wil van het gehele lichaam; want een ziek lid schaadt het geheel.
4. Wij moeten, om de wille van het gehele lichaam, zorgen voor onze groei.
Het zorgvuldigst waken over ons zelf zal geen zelfzuchtige, maar een sanitaire maatregel zijn, die onze betrekking tot de overigen ons ten plicht stelt.
III. Onze betrekking tot elkaar. “Tesamen gevoegd;” “naar de werking van een ieder deel.”
1. Wij moeten in begeerte en gezindheid geschikt worden om met anderen te werken. Wij moeten voegselen hebben. Hoe zou zonder deze een lichaam kunnen bestaan?
2. Wij behoren daartoe de olie van de liefde te brengen, een ieder moet zijn bijzondere invloed aanwenden voor de overigen.
3. Wij moeten, door onze eigen soliditeit en ons standvastig blijven in onze eigen plaats, de vaste samenvoeging van het geheel helpen bevorderen.
4. Wij moeten onze arbeid verrichten ten dienste van allen. Wij moeten de overige leden bewaren, besturen, ondersteunen, voeden en vertroosten, al naar gelang onze functies dit meebrengen.
IV. Onze vaste eenheid als gemeente. “Zijn eigen opbouw in de liefde.”
1. Er is maar één lichaam van Christus, gelijk als Hij het éne Hoofd is.
2. Het is een werkelijke, levende eenheid. Niet maar een eenheid, die men aldus noemt, maar een lichaam levend gemaakt door de werking van Gods Geest in ieder deel.
3. Het is een zich uitbreidend lichaam. Het neemt toe door onderlinge stichting, niet door opgeblazen, maar door opgebouwd te worden. Het groeit als gevolg van zijn eigen leven, door geschikt voedsel onderhouden.
4. Het is een onsterfelijk lichaam. Omdat het Hoofd leeft, moet ook het lichaam leven.
Zijn wij in het lichaam van Christus? Boezemt het ons geen belang in om het volmaakt te zien? Brengen wij tot onderhoud van het lichaam datgene toe, dat het van zijn leden billijk kan verwachten? Van het ogenblik, dat ik van mijzelf en Christus twee maak, gaat alles bij mij verkeerd, maar als ik zie, dat wij één zijn, dan is alles rust en vrede.
LUTHER.