De Heilige Geest van de belofte, die het onderpand is van onze erfenis. Ef. 1:13, 14
De hemel behoort ons door erfrecht. Hij wordt niet gekocht door verdienste, niet gewonnen door kracht, maar verkregen door recht van geboorte.
Van deze erfenis hebben wij een voorsmaak hier beneden en die voorsmaak heeft het karakter van een onderpand, waardoor ons het volle bezit wordt gewaarborgd.
Een onderpand, of eersteling, is van dezelfde natuur als de zegen, het goed, waarvan het het onderpand, of de eersteling, is. Een gewoon onderpand geeft men terug, maar zo’n onderpand of eersteling behoudt men als deel van de zaak, die beloofd is.
Recht verstaan zijnde, geeft het bezit van de eersteling of voorsmaak van onze erfenis een innig en heerlijk genot.
I. De Heilige Geest is zelf de eersteling van de hemelse erfenis.
Hij is niet slechts het onderpand, maar de voorsmaak van de eeuwige gelukzaligheid.
1. Zijn inkomen in de ziel brengt datzelfde leven met zich, dat de hemel binnengaat, namelijk het eeuwige leven.
2. Zijn blijven in ons heiligt ons voor hetzelfde doel, waaraan wij ons gedurende de gehele eeuwigheid zullen wijden, de dienst namelijk van de Heere, onze God.
3. Zijn werk schept in ons diezelfde heiligheid, die onmisbaar is voor de genieting van de hemel.
4. Zijn invloed over ons brengt ons diezelfde gemeenschap met God, die wij voor eeuwig in de hemel zullen genieten.
5. Dat Hij de onze is, is even veel, zo niet meer, als dat de hemel van ons is, want indien wij de God van de hemel bezitten, dan bezitten wij de hemel en meer dan de hemel.
Het bezit van de Geest is de dageraad van de heerlijkheid.
II. De Heilige Geest brengt ons velerlei zaken, die een zalige voorsmaak zijn van de hemelse erfenis.
1. Rust. Dit is een voornaam denkbeeld van de hemel en wij hebben in dit uur rust in Jezus Christus. (Hebr. 4:3).
2. Zielsverlustiging in arbeid. Ook thans dienen wij de Heere met blijdschap.
3. Blijdschap over zondaren, die zich bekeren. Dit kunnen wij ook thans bereiken.
4. Gemeenschap van de heiligen. Hoe liefelijk zelfs in deze onvolkomen toestand.
5. Uitgebreide kennis van God en van alle goddelijke zaken. Ook hier kennen wij ten dele dezelfde dingen, die daar Boven gekend zullen zijn.
6. Zegepraal over de zonde, Satan en de wereld.
7. Veiligheid in Christus Jezus.
8. Nabijheid van onze Welbeminde.
Door deze vensteren zien wij op de dingen, welke God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. “Hij heeft ze ons geopenbaard door zijn Geest.”
III. Er is van dit heerlijke, blijde onderwerp een zeer treurige tegenstelling.
Er zijn “bewijzen van het verderf,” onderpanden, eerstelingen van wee en ellende.
Er bestaan ook eerstelingen en voorsmaken van de eeuwige staat van de rampzaligheid.
Ongodvruchtigen kunnen tamelijk goed weten, waartoe de zonde hen brengen zal, als zij tot rijpheid is gekomen. Laten zij leren van
1. De vrucht van sommige zonden in dit leven: schande, armoede, ziekte, enz.
2. Hun vrees van de dood, hun ontzetting als zij aan de dood denken.
3. Hun staat van onrust en kwade voorgevoelens. Zij “vluchten, waar geen vervolger is.” zij worden “omgedreven als een sprinkhaan.”
4. Hun teleurstellingen in hun metgezellen; hun onderlinge twisten en haat. Wat zal het zijn om met zulke personen voor eeuwig opgesloten te wezen?
5. Hun afkeer van goede zaken, hun onmacht om te bidden, enz., dit alles is de voorsmaak van de onmogelijkheid, dat zij zich bij de heiligen en de engelen voegen in de hemel.
O mochten wij zo vervuld zijn van de Geest, dat voor ons reeds op aarde de hemel is begonnen!
“Het onderpand” of “de eersteling.” Het Griekse woord arrhâbôn. Het is door afleiding Hebreeuws, of ten minste Semitisch; het identieke woord komt voor in (Gen. 38). Door afleiding staat het in verband met ruil en zo betekent het ten eerste een onderpand; maar het spraakgebruik heeft er de verwante betekenis aan gegeven van eersteling. Het werd gebruikt voor de verlovingsgeschenken van de bruidegom. In kerkelijk Latijn komt het meestal voor in de verkorte vorm van arra. Het is overgebleven in het Franse arrhes, geld op hand, of godspenning. Arrhâbôn komt ook elders voor in het Nieuwe Testament: (2 Cor. 1:22; 5:5). Daar, evenals hier, betekent het de gaven van de Heilige Geest, geschonken aan de heiligen, als vooruit betaald deel van het toekomende “gewicht van de heerlijkheid,” waarvan het innerlijk wezen het volkomen bezit is (Joh 3:2) van die gelijkvormigheid aan onze Heere, die de Geest reeds hier begint en ontwikkelt (2Cor. 3:18) Een verwante uitdrukking is. “De eerstelingen des Geestes” (Rom. 8:23) Cambridge Bijbel voor scholen en huisgezinnen.