De discipelen dan gingen wederom naar huis. En Maria stond buiten bij het graf, wenende. Als zij dan weende, bukte zij in het graf. En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd, en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent gij? Zij zeide tot hen: Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben. En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus was. Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt gij? Zij, menende dat het de hovenier was, zeide tot Hem: Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen. Jezus zeide tot haar: Maria! Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd, Meester. Johannes 20:10-16
Ik wilde vanavond spreken tot gelovigen, die de vreugdevolle aanwezigheid van hun Heere hebben verloren en die zeggen: ‘O, wist ik maar waar ik Hem kon vinden!’ Maar toen ik over deze zaak nadacht, zei ik tot mezelf: er zullen velen in de gemeente zijn die Hem nog nooit gevonden hebben, en daarom Zijn lieflijkheid niet bij ondervinding kennen, en er toch naar kunnen uitzien om Hem te vinden. Is het mogelijk twee categorieën mensen tegelijk wél te doen? ‘Wel, wel’, zei ik tegen mezelf, ‘ik kan tot de heilige spreken, omdat de vrouw die in onze tekst optreedt Maria is. Ik kan tegelijkertijd ook tot de zondaar spreken, omdat ze Magdalena was, een naam die op één of andere manier verbonden is met berouwvolle zondaars.’ Ik bid aan het begin van de preek, dat als er hier iemand is die lange tijd een ‘Maria’ is geweest en Christus vol liefde heeft gevolgd, en als er iemand is die meer een – wat men noemt – een ‘Magdalena’ is, dat zowel Maria als Magdalena onderwijs en vertroosting in mijn preek mogen vinden. Naast deze opmerkingen is een verdere inleiding niet nodig. We hebben namelijk een lange tekst voor ons, die we in korte tijd moeten behandelen, en ik zal me niet oppervlakkig van die taak kwijten. We zullen achtereenvolgens een reeks lessen uit de tekst trekken.
Een ziel die Jezus zoekt, volgt haar eigen wegen
Lees aandachtig het tiende vers: ‘De discipelen dan gingen wederom naar huis. Maria echter…’Maria beleefde haar eigen vervolg. Ze zocht Christus intenser en hartelijker dan de meest uitgelezen apostelen. Die waren in staat om de gebeurtenissen af te wachten: iets wat Maria’s verlangen haar niet toestond. Johannes kon huiswaarts keren, omdat hij had gezien en geloofd. Petrus ging des te sneller naar huis omdat een wolk zijn pad overschaduwde. Met Maria was het heel anders gesteld. Zij had liefde en verlangde Hem te zien, naar Wie haar liefde uitging. Dood of levend, ze zou Hem vinden. Uw zoeken naar de Heere legt uw karakter bloot. Iedere ziel die in waarheid is ontwaakt is, moet de Heere op zijn eigen, persoonlijke wijze zoeken. Ieder geval is bijzonder. Iedere zoeker is een geval apart. Er zijn geen twee Maria’s uit Magdala en Maria verschilt op haar beurt weer van Johannes en Petrus.
Een eerste onderdeel van haar weg bestond hierin, dat ze bij het graf bleef nadat anderen naar hun eigen huizen waren teruggekeerd. Zo heb ik menige beminnaar van de Heere zien vertoeven bij de genadetroon wanneer de gebeden van anderen reeds waren beëindigd en zo één zien volharden in het gebruik van de genademiddelen terwijl anderen reeds voldoende daarvan hadden genoten. Hoewel de samenkomst vroeg in de morgen is, een Maria moet erbij zijn. AI moet er een afstand voor overbrugd worden, ze heeft ze er vele kilometers voor over. De ene Maria valt op door haar bijbellezen, waarvan ze door niets kan worden weerhouden. Een ander is overvloedig in het persoonlijk gebed, en is geweldig in het knieënwerk. Weer een ander voelt zich gedrongen om daar te zijn waar Christus Jezus het onderwerp van gesprek is en brengt daarom menig uur door met het volk des Heeren. Misschien hebben Petrus en Johannes andere noodzakelijke bezigheden gehad en riep hun plicht hen weg van het graf. Maria echter bleef daar staan, in de hoop iets over haar Heere te horen en op z’n minst te vernemen waar ze Zijn lichaam gelegd hadden. Het is een gezegende zaak als het hart zo vastbesloten is Christus te vinden, dat het niet gelukkig kan zijn zonder Hem, ja zelfs niet kan leven zonder Hem. Als u vastbesloten bent te wachten aan de poorten van de wijsheid totdat de vleesgeworden Wijsheid voor u verschijnt, zult u niet lang behoeven te wachten.
Een ander onderdeel van Maria’s weg bestond hierin dat ze ‘wenende’ was. Ik lees bij deze gelegenheid niet dat Petrus of Johannes een traan geschreid hebben. Ze kunnen dat wel gedaan hebben, maar de Heilige Geest heeft dat feit niet genoteerd. Hij tekent van deze vurig zoekende vrouw wel aan dat ze bij het graf stond te wenen. Ze weende alsof haar hart op het punt stond te breken. Waar was haar Heere? Wat had men gedaan met dat heilige lichaam? Ze had gezien dat het in specerijen en fijn linnen was ingewikkeld en in Jozefs graf gelegd, maar waar bevond het zich nu? Klaarblijkelijk was de tombe helemaal leeg, op de windselen na. Waar was het lichaam? Welke smaadheden hadden de wreedaards het nu weer toegebracht? Dat geliefde, gehavende lichaam… aan welke kwaadwillige handelingen was het blootgesteld? Ze stond diep bewogen te treuren zoals alleen liefde kan treuren als haar voorwerp in gevaar is. Het is een grote zaak, geliefde ziel, als u Christus niet kunt vinden, om tranen te schreien tot u Hem vindt. Als uw hart zou breken, als u zonder Hem zou moeten leven. Als alle vreugde van het leven verdwenen is, ja, het leven slechts gevuld wordt door het treuren over een afwezige Geliefde, namelijk de Heere Jezus. Als dat uw toestand is, bent u niet ver verwijderd van het zalige uur waarop u Hem zult vinden. Tranen kunnen als de morgendauw zijn, de betrouwbare aankondiging van de opkomende zon. In ieder geval zijn er velen die Jezus zoeken met tranen in hun ogen.
Maria deed nog iets meer, dat hoorde bij haar eigen manier van doen: ‘ze bukte in het graf’. Wie Jezus wil vinden moeten bukken om Hem te zoeken. Ze moeten niet zomaar op Hem wachten, maar naar Hem uitzien op hun knieën. Ik heb sommige mensen gekend die beweerden dat ze op de Heere wachtten, en ze hebben die schijn opgehouden tot verderf van hun zielen! Ze zagen nooit door het geloof op Hem. Ik heb er gekend die veel weenden, maar nooit hun ogen openden om op Jezus te zien en gered te worden. Ware zoekers zoeken Jezus in de Schriften. Ze zoeken Hem in het horen naar het Woord. Ze roepen tot Hem in hun binnenkamers. Zo hoort het. Als u gered wilt worden, moet u Jezus zoeken en zal Hij u vinden. Roep maar: ‘O, wist ik maar waar ik Hem kon vinden! Ik zou Hem overal opzoeken.’ Er is nog nooit een hart geweest dat met ernst Jezus ging zoeken, of lang tevoren had Hij het al gezien. Als dit wachten, dit wenen, dit bukken, dit zoeken er is, zal er een genadige openbaring en een vreugdevolle herkenning volgen. Maria, die Jezus zoekt, zal Hem zien.
Let bijzonder hierop, dat ze op de verkeerde plaats zocht. Ze keek in het graf om een levende en opgestane Jezus te zien. Maria was vurig, oprecht van geest en ijverig, maar ze was bezet door een misverstand. Terecht zeggen daarom de engelen: ‘Wat zoekt gij de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. ’(Luk. 24:5-6) Zo heb ik ware boetelingen gekend die de Heere zochten waar Hij niet te vinden is. Ze verwachtten een soort inwendige loutering te ondergaan, en ze zochten Jezus in hun eigen gevoelens. Hij is daar niet. Ze hadden zich ingebeeld dat ze tot wanhoop moesten vervallen voordat ze de Zaligmaker mochten aangrijpen. De Heere is echter niet in de wind van het gevoel, noch in het vuur van de wanhoop. Zijn aanwezigheid wordt ervaren in het ruisen van een zachte stilte (I Kon. 19:12). Zulke mensen zagen niet met een eenvoudig, kinderlijk vertrouwen op Jezus. Ze zochten hier en daar en ginds, maar alles tevergeefs. Ze zochten Jezus in vormendienst en ceremonieën, maar het hielp niet. Mogelijk zijn ze naar menselijke priesters of wijsgeren gegaan. Die zijn echter even dood als de graven. Het priesterschap en de filosofie zijn niet de plaatsen waar de levende Christus gevonden wordt.
Toch ben ik blij dat Maria in het graf keek. Want hoewel ze op de verkeerde plaats zocht, was het een goede zaak dat ze hoe dan ook naar Hem op zoek was. Een mens kan beter een blunder maken terwijl hij Jezus zoekt, dan zo ‘wijs’ zijn om bij Hem weg te lopen. Ik bedoel dat een dwaze, maar wel oprechte zoeker naar Jezus, die in honderd dwalingen valt, beter is, dan een hoog ontwikkeld iemand die slechts zijn eigen ik beoogt of de wereld zoekt en ondertussen de Heere Jezus vergeet. Arme zoekers! U hebt het moeilijk, ik zie het aan uw tranen. Er is hoop voor u, want u hebt ogen, en u gebruikt ze voor het zoeken van iets dat beter is dan wat u in uzelf of in uw medemensen aantreft. Ik maak me over u geen zorgen, want u zult niet wegrennen naar huis. U blijft vlak bij de plaats waar Jezus het laatst gezien werd. U bent geen rollende keien, maar u volhardt in het ernstig horen van het Woord, u volhardt in de leer der apostelen en in de gebeden (vgl. Hand. 2:42). Uw trouw en verlangen zijn de moedgevende tekenen dat de genade in uw harten begint te werken. De vertroosting is naar u onderweg. Ik kan haar licht zien weerschijnen in de tranen die in uw ogen blinken. God geve dat we in u niet teleurgesteld worden, om Zijns Naams wil!
Voor een ziel die Jezus zoekt, heeft al het andere weinig waarde
Toen Maria naar beneden keek, zag ze de engelen zitten: de ene aan het hoofd en de ander aan het voeteneinde, waar Jezus’ lichaam gelegen had. Op enig ander moment zou Maria bij het zien van twee engelen verbijsterd zijn geweest en van haar stuk geraakt zijn door eerbied en vrees. Het gezicht van engelen heeft voor een heilige vrouw iets overweldigends. Zelfs de goddeloze wachters die het graf van Christus bewaakten, vielen ervoor in onmacht en werden als doden. Als u dit gedeelte echter aandachtig leest, ziet u dat Maria met deze engelen spreekt alsof het goede bekenden van haar zijn, die ze ook al eerder heeft ontmoet. Ze werd door hen niet van haar stuk gebracht. Als ze tegen haar zeggen: ‘Vrouw, wat weent gij?’, antwoordt ze hen, heel gewoon: ‘Omdat zij mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar zij Hem gelegd hebben.’ Ze wordt niet verschrikt door geesten of engelen. Zo is een ziel die vurig op zoek is naar Christus door geen enkele afwijking van zijn zoektocht af te brengen.
De ware zoeker vraagt aan engelen of aan de meest eminente heilige naar de Heere Jezus. Hij zal blij zijn als hij iets kan vragen of vernemen wat hem kan helpen bij het vinden van Jezus. Hebt u nooit iets opgemerkt van de alles overwinnende kracht van een sterk verlangen? Als God het hart week maakt en zijn verlangen richt op Jezus, vergeet het zijn eigen zwakheid en wordt het niet langer opgeschrikt door wat voorheen zou benauwen. Een verlangende ziel breekt desnoods door engelen en duivelen, ja door hemel en aarde heen, om Jezus te bereiken. We moeten Hém hebben. We moeten de Geliefde omhelzen. Onze ziel staat voor Hem in vuur en vlam, zij kan niet worden beteugeld, haar gloed zal tot Hem gaan zoals een vuur zijn weg baant over de prairie. We hebben Jezus nodig, en zijn niet gerust voor we Hem helemaal hebben.
Let er ook op, ter bevestiging van wat ik gezegd heb, dat als een ziel Christus aan het zoeken is, dat niets dan Christus’ eigen woord bevrediging kan schenken. Deze heilige vrouw was niet tevreden met wat de engelen zeiden. Ofschoon ze haar vroegen: ‘Vrouw, wat weent gij?’, schijnen deze blinkende wezens haar helemaal geen troost te hebben kunnen bieden. Ze ging door met wenen. Ze vertelde hen waarom ze weende, maar daarmee stopten haar tranen niet. En geloof mij, als zelfs de hemelse engelen een hart dat Jezus zoekt niet tevreden kunnen stellen, kunt u ervan op aan dat de ‘engel der gemeente’ dat ook niet kan. We kunnen zo goed preken, maar de woorden van een mens zullen nooit de strevingen van het hart bevredigen. De zoeker heeft Jezus nodig. Jezus alleen, maar dan ook niets dan Hem. U hebt, terwijl u zocht, de beste boeken gelezen en de meest betrouwbare getuigenissen gehoord, en toch bleef u roepen: ‘Helaas! Ik heb Hem niet gevonden. Ik heb Hém niet gevonden, en ik kan niet rusten totdat dat gebeurt.’ Geliefden, ga nooit rusten zonder Christus gevonden te hebben. Wie Christus mist, mist de zaligheid. Wat u ook hoort, wees nooit tevreden met het horen op zich. Zoek Hem te vinden, van Wie u hoort. Hoe aangenaam datgene wat u hoort ook mag zijn, het louter horen van de waarheid mag u nooit voldoende zijn. U hebt voor uw zaligheid Christus Zelf nodig, gehoord door uw eigen hart en geloofd door uw eigen geloof. Ik dring er bij u op aan om nooit te rusten voor dit uw zalige bezit is. U moet Hém vinden, Hem, Dien uw ziel liefheeft, Hem in Wie uw ziel alleen kan betrouwen. Laten geen hemelse stemmen – gesteld dat u ze kon horen, – en nog minder de stemmen van godzalige mannen of vrouwen op aarde, u ooit genoeg zijn, los van de Heere Jezus Christus, Die alles in allen is.
Voorts is een ziel die Jezus zoekt, verheugd om Hem te belijden. Het was verootmoedigend om engelen in witte kleding te aanschouwen. Het was een zeldzame weldaad die Maria te beurt viel, deze blinkende verschijningen in een plechtige houding te zien zitten aan het hoofd en voeteneinde van de plaats waar Jezus eens gelegen had! Maar het overweldigde haar niet in die mate, dat het haar verhinderde een openlijke erkentenis van haar Heere uit te spreken. Toen ze tot Petrus en Johannes sprak in het tweede vers, zei ze: ‘Ze hebben dé Heere weggenomen uit het graf. Toen ze echter de engelen aansprak, zei ze: ‘Zij hebben mijn Heere weggenomen, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben.’ Het was niet nodig ‘mijn Heere’ te zeggen tegen de twee apostelen, die precies wisten wie zij was. Maar ze had deze engelen nooit eerder gezien, en ze wilde hen niet laten gaan zonder gezegd te hebben dat Jezus haar Heere was, haar éigen Heere. Vandaar dat ze zegt: ‘ze hebben mijn Heere weggenomen.’ Ik vind dat prachtig. Bent u een zoekende heilige? Of u Hem ziet of niet, toch is Hij de uwe, en u moet daaraan vasthouden. ‘Mijn Liefste is mijn en ik ben Zijn’ (Hoogl. 2:16), en al aanschouw ik momenteel de glimlach op Zijn gezicht niet, toch is Hij mijn Heere. Ik heb mezelf aan Hem overgegeven en al eist Hij mij op het moment niet op als Zijn dienstknecht, toch eis ik Hem op als mijn Meester. Kome wat komt, al wandel ik in duisternis, ik zal mij temeer aan Hem vastklampen, want ik zal niet bij Hem wegdwalen. Waar zou ik heen moeten gaan? Al schijnt het licht van de hemel mij helemaal niet toe, toch zal ik derwaarts opzien. Ik ben in de mist terecht gekomen en kan nauwelijks een hand voor ogen zien. Toch ben ik met dat alles eigendom van de Heere en ik schaam me er niet voor dat te verklaren. ‘Zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen?’(Job 13:15) Van Hem ben ik, Hem dien ik. Mijn oor is doorboord aan de deurpost, en ik ben Zijn gelukkige bondeling voor altijd. Komt dood, komt leven, komt duisternis over de ziel of vreugde in de geest… wat er ook gebeurt, ik ben van mijn Heere. Zo’n heilige standvastigheid wordt beloond.
In de ware zoeker klinkt maar één roep: Christus, niets dan Christus en Christus alléén!Maria kijkt over al het andere heen. Er mogen engelen komen en weer gaan, maar ze zoekt noch vreest hen. Ze schaamt zich niet haar Heere te belijden voor de in het wit geklede geesten, maar ze zoekt Hém, en móet Hem vinden. O kind van God, richt u op het ene voorwerp van uw zoektocht! O zondaar, als u eenmaal uw behoefte aan Jezus gevoelt, richt al uw verlangens op Hem en zoek Hem alléén! Als al uw zoeken op Hem gericht is, zult u Hem vinden. Laat de hemel vol engelen u niet genoeg zijn, zodat u afgehouden wordt van het zoeken naar Uw Heere en Zijn verlossing. O kind van God, als u het licht van het aangezicht van uw Heere kwijt bent, wees er dan van overtuigd dat u het terug moet hebben, of anders in het donker moet sterven, en als u dat gevoelt, zal Hij tot u terugkeren. Hij brengt nooit een ziel tot de hunkering naar Hem, Hem alléén, zonder die hunkering, die Hij gewekt heeft, ook te vervullen. Honger en dorst naar de Heere worden gezegend, want Hij Die ze opgeroepen heeft, zal ze bevredigen. O, dat de Heere ons zou brengen tot het meer en meer smachten naar Hem en ons vervolgens bezoeken met het enige wat onze zielen kan vervullen, namelijk Zijn kostbare, onschatbare Zelf!
Een ziel die Jezus zoekt, kan zonder het te weten vlak bij Hem zijn
Lees: ‘En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet, dat het Jezus was‘(Joh. 20:14). Terwijl zij in het graf stond te kijken, stond Hij achter haar en ofschoon zij het niet in de gaten had, had Zijn aanwezigheid een bepaalde uitwerking op haar. Ze had gesproken tot de engelen en hun vraag beantwoord. Plotseling was ze zich ervan bewust dat Iemand vlak achter haar stond. Hoe voelde ze dat? Sommigen denken dat, omdat Marcus beschrijft dat de engelen opstaan, de Heere op dat moment achter Maria was verschenen en de engelen op dat gezicht opstonden om Hem te eren. Ze hadden in aanbidding neergezeten op de plaats waar Hij gelegen had, maar zodra ze hun Heere in het oog kregen, stonden ze op, als om Hem direct ten dienst te kunnen staan. Uit hun bewegingen concludeerde Maria dat Iemand achter haar langsliep. Zo kan het geweest zijn, want u kunt ervan op aan dat de hemelse wachters Hem ogenblikkelijk eer zouden bewijzen. Maar aan de andere kant is opstaan in het Oosten veel minder dan in het Westen een manier om een meerdere te groeten. Laat mij daarom iets anders voorstellen. U hebt aan uw tafel zitten schrijven en een vriend is met geluidloze tred achter u gaan staan en opeens wordt u zich bewust van iemands aanwezigheid. Voordat u iets kon horen of zien, merkte u dat er een schaduw over u viel. Zou het zo niet gegaan zijn met Maria en de Zaligmaker?
Ik ben toch niet bijgelovig als ik aanneem dat er iets dergelijks met mij gebeurt als Jezus nabij is. Menige gelovige zal u meedelen dat hij soms, wanneer hij in gebed geweest was of naar het Woord geluisterd had, of gemediteerd had, dat hij dan met zekerheid voelde dat de Heere vlak bij hem stond. Er kan dan natuurlijk geen voelbare indruk op het lichaam gemaakt zijn, want we kennen Hem nu naar het vlees niet meer. Zijn aanwezigheid echter heeft onze zielen aangeraakt. Er zijn invloeden van de ene geest op de andere die zich buiten het bereik van onze wetenschappelijke waarneming afspelen. De grote Geest van onze Heere heeft middelen om Zichzelf geestelijk bekend te maken aan onze geesten, middelen waarvan vlees en bloed niets afweten, en die lippen niet kunnen beschrijven. Ik heb de bijzondere aanwezigheid van mijn Heere in mijn leven ontdekt met een even sterk besef als van het feit dat ik leef. Jezus is zo reëel voor mij geweest, aan mijn zijde staande op deze kansel, alsof ik Hem met mijn ogen aanschouwd heb. Ik doe een beroep op de ervaring van velen van u. Bent u niet ooit bewogen door een geheimzinnige invloed, die u op een onbeschrijfelijke wijze ontzag inboezemde, inspireerde en indruk op u maakte? Een goddelijke, majestueuze, heerlijke en heiligende aanwezigheid is nabij u geweest en u draaide zich om, om iets te zien dat zo duidelijk was, dat het u niet verbaasd had als het echt zichtbaar was geweest. Maria ontdekte aanvankelijk niet dat het de Heere was, maar ze voelde Zijn krachtige invloed en daarop ‘keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan.’
Waar we vervolgens op moeten letten, is dat ze Jezus zagstaan. Het woord kan misschien beter vertaald worden met ‘aanschouwen’, zoals in de Revised Edition. Het zegt namelijk niet zomaar dat ze Hem zag. Zijn aanwezigheid hield haar blik vast. Ze keek gedurende langere tijd naar Hem. Ze kon haar ogen niet van Hem afhouden. Ze aanschouwde Hem intens, waarbij ze scheen te zeggen: ‘Ik moet dat gezicht eerder gezien hebben. Kan Hij het zijn? Hij lijkt er wel wonderlijk veel op, maar ik durf het niet te denken.’ Ondertussen stond ze daar en bekeek Jezus met een vasthoudende blik. Op een dergelijke manier zouden we onze meditaties op Zijn Persoon gericht kunnen houden. Dat kan zo zijn, terwijl we ondertussen niet weten dat de Heere bijons is, hoewel we ons wel bewust zijn van meer dan menselijk gezelschap. In het geval van een zoekende zondaar, kan Jezus echt tot hem gekomen zijn en hem vertroost hebben, terwijl hij niet wist dat het Jezus was. Hij droomde dat Hij ver weg was. Zijn ziel voelde zo teer, zo week, zo bereid om zich over te geven, zo nabij God, dat hij er van overtuigd was dat een of andere heilige kracht bezit van hem nam. Hij wist echter niet dat het Jezus was. Soms ervaren u en ik dat ons hart en geweten in het verborgen zozeer aangeraakt worden door lichtende hoop en vurige liefde, dat we onszelf erover verwonderen en toch niet durven te geloven dat het de Heere Zelf was Die op deze manier met ons bezig was. Toch was het waar. We zochten Jezus met behulp van Zijn eigen licht. Onze harten waren brandend en toch ontdekten we niet vanwaar het vuur kwam. Jezus kan heel dichtbij zijn terwijl we toch vrezen dat Hij in toorn afscheid van ons genomen heeft.
Wat verhinderde Maria, dacht u, om haar Heere te zien en te herkennen? Moeten we zeggen dat haar ongeloof en smart haar ogen bedekten? Was het met haar, zoals met de discipelen op weg naar Emmaüs, dat haar ogen dicht gehouden werden (Luk. 24:16)? Dat is heel goed mogelijk. Waren het haar tranen die haar ogen verblindden voor dit goddelijke gezicht? Dat is niet zo waarschijnlijk, want tranen verhelderen doorgaans het geestelijk gezichtsvermogen. Het wenen om een Jezus Die we kwijt zijn, heeft ons vaak doen breken met een zonde die voorheen de gemeenschap met Hem verhinderde. Wat was het dan? Ik denk dat wat ze zag niet aan haar verwachtingen beantwoordde. Ze verlangde Jezus te zien, maar misschien hoopte ze Hem te zien terwijl Hij ingewikkeld was in de grafdoeken. U ziet dat de evangelist vertelt dat ze Jezus zag staanen dat ze niet wist dat Hij het was. Als ze Hem had zien liggen, met het masker van de dood op Zijn gezicht, zou ze Hem gekend hebben. Maar Jezus te zien staan was veel meer dan ze had kunnen hopen. Ze had gezien dat Zijn levenloze lichaam door Jozef en Nicodemus was afgenomen van het kruis en ze had meegeholpen om Hem in te wikkelen in specerijen en fijn linnen. Maar Hem te zien staan, levend en wel, overtrof haar stoutste dromen. Die omschakeling was te groot voor haar om het te kunnen verwerken of geloven, en we verwonderen er ons daarom niet over dat ze niet wist ‘dat het Jezus was’.
Geliefden, onze voorstellingen van de Heere zijn zo arm en laag, dat als Hij ook maar in een gematigde openbaring van Zijn heerlijkheid aan ons zou verschijnen, we niet zouden begrijpen dat Hij het echt was. Johannes kende Hem. Hij had zijn hoofd aan Zijn boezem gelegd. Hij zegt echter in Opb. 1:117 ‘en toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn voeten.’ Zo overweldigend boven alles wat Johannes had kunnen verwachten, was het gezicht van de Heere in Zijn heerlijkheid. Het is waar dat de Heere Jezus Zich niet op die manier aan Maria openbaarde. Toch was die bepaalde, staande houding van een heel andere orde dan wat ze verwachtte te zien en vandaar dat ze Hem niet doorzag. Het kan zijn, dat de Heere Jezus echt verschijnt aan één of andere zondaar hier, maar wanneer de verschijning niet is wat ervan verwacht werd, durft zo iemand niet te denken dat het zijn Zaligmaker is. U wordt verteld dat u eenvoudig Hem moet vertrouwen. Dit lijkt in de verste verte niet op wat u had verwacht: u had gedacht dat u een ontzaglijke smart zou moeten ervaren. U zag uit naar een ervaring die het waard was om in een levensbeschrijving terecht te komen. Zeg eens dat het niet waar is! Maar u zult niets dergelijks krijgen.
U hoort een stem die roept: ‘Vertrouw slechts op Hem, vertrouw slechts op Hem.’ Gehoorzaam die stem en u zult onmiddellijk rust ontvangen. U dacht dat u tot de rand van de waanzin gedreven zou worden en dan verlicht zou worden door een vreugde die u zou doen dansen. In plaats daarvan wordt u op een heel kalme wijze tot het vertrouwen geleid. Wat maakt het uit, zolang u maar waarlijk gered wordt? De Heere Jezus is daar, waar nederig geloof in Hem gevonden wordt, want die plant groeit nergens, dan waar Hij Zijn doorboorde voet heeft gezet. Geloof, en ontdek dan dat het Jezus is!
En u, geliefde broeder, die de aanwezigheid van Christus een tijdlang kwijt bent, u verwacht misschien dat Hij vanavond komt en u in een heilige vervoering zal meenemen. In plaats daarvan kan het zijn dat Hij u geruststelt, u met kalmte vervult, of u misschien wel bestraft en u uitzendt om voor Hem te werken en te lijden. Moge u het vermogen ontvangen om te zien dat Hij het is, hoe Hij dan ook tot u komt! Ofschoon Hij niet komt op de wijze waar u naar uitkeek, wees niet zo stekeblind om Hem voor een ander aan te zien. Toch zou u er niet eens zover naast kunnen zitten, als u meende dat uw opgestane Heere de tuinman was. Als u met dat misverstand Hem zou vragen om uw tuin te verzorgen, uw onkruid te wieden en uw planten te begieten, zou het toch nog goed met u komen! Maar onthoud het goed: Hij kan vlak bij u zijn, terwijl u Hem toch niet herkent. Put hier troost uit. En hoewel u treurt over uw eigen traagheid van begrip, veroordeel uzelf niet ten uiterste.
Door al haar misverstanden herkende Maria de toon van de stem van haar Heere niet toen Hij haar vroeg waarom ze toch weende. Onze Heere citeerde de vraag van de engel, alsof Hij wilde tonen dat Hij graag het woord van Zijn dienaar wilde bijvallen. Gelukkige boodschapper, wiens woorden kunnen worden herhaald door zijn Zender! Maar Maria’s oor was nog steeds hardhorend en ze herkende haar Heere niet. Ach! Ook wij kunnen in zo’n toestand zijn dat we de gezegende Beminnaar van onze zielen niet herkennen, ofschoon Hij de taal van de vertroosting spreekt! Wij zouden tevoren hebben durven voorspellen dat Maria Magdalena deze dierbare stem nooit meer zou vergeten. Toch gebeurde het. Is het dan vreemd, dat wij precies hetzelfde doen? Kortom, ze was zo ver verwijderd van het ontdekken van haar Heere, dat ze nog eerder aannam met een vijand dan met een Vriend te maken te hebben. Ze beeldde zich in dat de tuinman het lichaam had weggenomen. Vond hij het zo’n bezwaar om een lijk binnen de omheining van zijn tuin te hebben, dat hij het ergens in een hoek had gelegd, zodat niemand het zou vinden? Ze stelt zich nederig tegenover hem op en biedt aan om het lichaam, waar hij blijkbaar zo’n moeite mee heeft, weg te nemen. ‘Zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt, en ik zal Hem wegnemen.’Maar Hij, tot Wie ze sprak had haar Schat niet weggenomen, integendeel! Hij had hem bij haar gebracht, ja, Hij was het Zelf! Geliefden, u en ik hebben op een dergelijke manier onze beste Vriend voor onze vijand aangezien. Zo dwaas zijn we en zo gauw geneigd tot misverstaan. In het duister van onze zielen vellen we verkeerde oordelen en klagen we over onze Heere, Die we slechts behoorden te prijzen. Hij weet onze onwetendheid en vergeeft die.
Een ziel die Jezus zoekt, heeft er alles voor over om Hem te vinden
Maria Magdalena was nog steeds zoekend. En toen ze Iemand voor zich zag staan, van Wie ze dacht dat Hij de tuinman was, wat deed ze toen? Nu, ze vroeg aan de tuinman waar ze Hem kon vinden, Die ze beminde. Ze was bereid te leren van wie dan ook.Als u oprecht begeert de Heere Jezus te vinden, zult u niet kieskeurig zijn als het gaat over de vraag waar of van wie u iets kunt leren. Of de prediker een doctor in de godgeleerdheid is of een bekeerde kolensjouwer, zolang de man Christus preekt, zult u blij zijn iets van hem te kunnen leren. Maria dacht dat Christus de tuinman was. Toch zei ze tegen hem: ‘Heere, zo gij Hem weggedragen hebt, zeg mij, waar gij Hem gelegd hebt.’ Velen zijn zo gelukkig geweest om Jezus te leren kennen via vissers en schoenlappers. Vriend, maakt u bezwaar tegen een ongeletterd man? Meneer, als ik eeuwige zaligheid zoek, geef ik weinig om een filosoof. Ik moet een christen uit de praktijk hebben. Voor zo één voel ik diep respect en zelfs als ik zou weten dat hij maar een tuinman is, spreek ik hem eerbiedig aan met ‘Heer’. Als iemand de Heere niet oprecht zoekt, wil hij korte preken en wel van een hoog literair gehalte en het liefst opgesmukt met aantrekkelijke retoriek. Maar als hij met zijn hele hart de Zaligmaker zoekt, is hij niet zo bezorgd om beschaafde frasen en kerkelijk correct taalgebruik. Hij zoekt naarstig naar een praktische aanwijzing hoe hij tot Jezus kan komen en hij zal die aannemen van iedere man of vrouw van welke stand dan ook. Al is het een schoorsteenveger, als hij me tot Jezus zal voeren, zal ik volgen. Zo was het met deze heilige vrouw. Ze verlangde de Heere te vinden en ze werd door dat ene streven helemaal in beslag genomen. Ze spreekt alsof iedereen met haar dezelfde bedoelingen en gedachten heeft. In plaats van de naam Jezus te noemen, zegt ze ‘Zo gij Hem weggedragen hebt…’ ‘Wat zeg je Maria, waar heb je het over?’ ‘Over Hem’, zegt ze. ‘Maar over Wie heb je het dan?’ Ach, vrienden! Voor haar was er maar één ‘Hem’ op de hele wereld! O, om zo door Hem in beslag genomen te zijn!
Het verlangen van Maria Magdalena om de Heere Jezus te vinden was zodanig, dat ze de meest afschuwelijke aanblik niet vreesde. Dat lichaam, dat zo hevig gebloed had uit zijn vijf wonden, moet voor een teerhartige vrouw een hartverscheurende aanblik geboden hebben. Dat vervult haar echter niet met schrik. Laat het lichaam er zo uitzien, het is het vlees en bloed van haar lieve Heere en ze moet het eer bewijzen.
Wonden of geen wonden, ze moet het aanschouwen. Een gewonde Christus is nog steeds lieflijk in de ogen van Zijn verlosten. Zijn bloed, vloeiend voor mij, bekleedt Hem in mijn ogen met een koninklijk karmozijnen gewaad. Ik vrees niet, zolang ik maar tot Hem kan komen. Lieve harten, als u uitziet naar de verlossing, zult u zich niet ergeren aan degenen die de leer van het kruis, de wonden en het bloed preken! U zult niet schoppen tegen de boodschap van een gekruisigde Zaligmaker, uw Plaatsbekleder Die veroordeeld is voor het tribunaal der gerechtigheid. U hebt een gestorven Jezus nodig. U moet Hem ten behoeve van uzelf aanschouwen in geloof. Noch de lachlust van ijdele lieden noch de schimp van de trotsaards of de haarkloverijen van de dubbel-hartigen kunnen Hem in uw ogen van Zijn heerlijkheid beroven.
Let erop dat Maria geen zware lasten vreest. Ze zegt: ‘Ik zal Hem wegnemen.’ Maar Maria, je kunt zo’n zware last toch niet wegdragen! Je zou vallen onder het gewicht van een menselijk lichaam! Je bent niet sterk genoeg voor die trieste taak! O! Maar ze denkt dat ze die gezegende last wel zal kunnen dragen, en ze is van plan om het te proberen ook! Ze wil het voor elkaar krijgen. Geloof lacht om onmogelijkheden en roept: ‘Het zal gebeuren’, maar de liefdezorgt daadwerkelijk voor het volbrengen van die taak. Een hart dat brandt van liefde heeft zevenvoudige kracht in zich, waarvan de energie moeilijk in te schatten is. Het lijkt een harde en verschrikkelijke taak voor een vrouw om in de vroege morgen het lichaam van een kruiseling uit zijn graf te slepen, maar ze biedt zich voor die taak aan en ze dringt er zelfs op aan. Voor een ziel die beslist Christus wil vinden, is niets te heet of te zwaar, te koud of te vermoeiend. We zouden er alles voor over hebben, niets weigeren, alles doorstaan, als we Hem maar in onze armen konden sluiten, onze Jezus, ons alles.
Toch zat ze nog vast in haar oude misverstand: ze bleef de Levende bij de doden zoeken, want opnieuw ging haar blik naar het graf.Zo heb ik zoekende zielen meegemaakt, die aan hun oorspronkelijke vergissingen vasthielden en van die verkeerde aangeboren dwalingen volgden, die een mens vast en zeker teleurstellen. Hoe weet ik dat Maria weer in het graf heeft gekeken? Let erop dat we in het zestiende vers lezen: ‘Zij, zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni!‘ Dat is de tweede keer dat ze zich omdraait. De eerste keer draaide ze zich om en zag ze Jezus aan, van Wie ze dacht dat Hij de tuinman was. Wanneer ze zich opnieuw moet omdraaien om Hem aan te zien, betekent dat, dat ze intussen weer in de oude richting moet hebben gekeken, dat wil zeggen dat ze weer in het lege graf heeft staan staren. Dat is de moeilijkheid met die arme zoekers die zo hun grillen hebben. We dringen er bij hen op aan om af te zien van zichzelf en van hun gevoelens, maar ze zijn, voor je het weet, weer aan de slag gegaan met dat nutteloze werk. We vertellen hen: ‘Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan.’‘Kijk niet naar uw dode ik, met zijn gevoelens en overleggingen, want daar is Jezus niet.’ Voor een ogenblik geven ze ons gehoor en proberen op de Heere te zien, maar ze kennen Hem niet en daarom gaan hun ogen onverstoorbaar terug in de oude richting, opnieuw kijkend in het eigen graf, om te proberen een levende hoop te vinden in de dingen van de dood. Toch toont deze verkeerde volharding hoezeer ze ermee bezig zijn en hoe wanhopig ze erop uit zijn om verlossing te vinden. Ofschoon ze ernstige fouten maken, en dat zelfs bij herhaling, kunnen ze het toch niet opgeven. Buiten Christus stelt niets hen tevreden.
Een ziel die Jezus zoekt, kan Hem vinden door middel van één woord
We zouden er wijs aan doen om onze preken in te korten en ze veel minder lang te maken. Lange verhandelingen hebben vaak hun doel gemist, maar het ene woord dat onze Heere tot Maria sprak, gaf haar alles wat ze zocht. Hij zei tot haar: ‘Maria ’en ineens herkende ze Hem en riep uit: ‘Rabbouni!‘ Slechts één woord! Jezus kan een volmaakte preek houden door één woord te zeggen. O lieve vrienden, als u niet veel kunt zeggen tegen een wanhopige zoeker, zeg dan maar één woord. Wie weet wat dat ene woord zal doen? Als u geen preek kunt herhalen, citeer dan een vers. Eén woord zegt soms meer dan duizend preken. Denk niet dat uw kracht in de lengte ligt: het is vaak precies andersom. Ofschoon Maria tot zichzelf kwam door middel van één woord, was dat ene woord wel afkomstig van de Heere Jezus Zelf.Hij en de engelen samen hadden haar met wat ze zeiden niet kunnen vertroosten, maar dat ene woord uit Zijn hart viel in haar hart. Dat ene woord van liefde dat van Zijn lippen klonk, ‘Maria’,bracht dat andere woord van eerbied over haar lippen: ‘Rabbouni‘ Lieve vrienden, smeek de Heere om op dit moment tot u te spreken op Zijn allesoverwinnende wijze. In de gebedssamenkomst bad u voor mij dat ik mocht spreken, en ik hoop dat de Heere u gehoord heeft, maar ga nu verder en roep: ‘Spreek, Heere! Spreek Zelf! De engel der gemeente heeft gesproken en U heeft zijn boodschap verzegeld, maar nu, wij smeken u, ga door en spreek één woord van Uzelf, door Uw eigen Geest!’
Dat ene woord was Maria’s eigen naam. Het was alsof Hij zei: ‘Ik heb u bij uw naam geroepen; gij zijt Mijn!’(Jes. 43:1). Woorden die in een algemene zin gesproken worden, kunnen krachteloos blijken te zijn. Toen de engel zei: ‘vrouw’,en toen Jezus Zelf zei: ‘vrouw’,paste die naam bij een grote groep personen. Maria nam het daarom ook niet ter harte. Maar toen onze Heere zei: ‘Maria ’,was er maar één Maria aanwezig, daarom viel het onvermijdelijk in haar hart. Dit hebben we nodig: een overtuigende, persoonlijke toepassing van het Woord. Dit verleent onze Heere als de boodschap bij u naar binnen slaat, alsof u op dit moment de enige aanwezige was. De prediker kijkt u aan, spreekt u aan en geeft zulke persoonlijke details, dat u er zeker van bent dat niet de prediker, maar de God van de prediker tot u spreekt. Dan vindt u de Heere en weet u absoluut zeker dat Hij het is.
Dat woord dat van de lippen van de Meester klinkt, uw eigen naam, zal in uw hart weerklank oproepen, door gelukkige herinneringen te wekken, gedachten aan uren van zoet vermaak. Als een ziel weet dat Jezus hem bij name kent, begint hij spoedig zelf Jezus te kennen. Wie anders dan Hij kon op deze manier ‘Maria’ zeggen, met die bijzondere nadruk, met die speciale intonatie? Wie anders dan Hij kon heel haar leven in herinnering brengen, niet zozeer door dat woord, maar door de klank die Hij erin legde, en de levendige flonkering in Zijn oog die het vergezelde? Eén oogopslag van Hem wierp Gods licht in haar geest. ‘Maria’… het was het ‘Sesam open u!’ van haar hart en gedachten. O, nu had ze Hem! Heere, spreek op deze wijze tot één of andere zoeker die hier naar U op zoek is! Heere, spreek tot Johannes en Petrus, tot Jannie en Sara! Laat de boodschap van Uw eigen lippen tot velen klinken, tot Uw eigen verheerlijking!
Een ziel die Jezus zoekt, zal met eerbied Zijn Woord beantwoorden
Maria zei terstond: ‘Rabbouni‘. Dit is een Hebreeuws woord, dat ‘Meester’ betekent. Pankhurst heeft erop gewezen dat er een Aramese lettergreep in zit, die het persoonlijk maakt: ‘mijn Meester’. Sommigen heb ik ook horen vertalen met ‘grote Meester’. In ieder geval bedoelde zij dat Hij haar Heere en haar Leraar was. Hij kende haar hart, Hij verstond het binnenste van haar ziel, en daarom erkende zij Hem als Heere. Hij had haar bij haar naam geroepen, en ze erkende die allesbeheersende stem. Hij was haar Meester, aangezien Hij in staat was om zo goddelijk haar hart te doorzien en te bewegen. Op deze manier kunnen ook wij persoonlijk zeggen: ‘Mijn God, mijn Zaligmaker, overtuigd van Uw kennis van mij en overweldigd door Uw nederbuigende bemoeienis met mij, ik voel dat U het alleenrecht hebt op mijn liefde, mijn vertrouwen en mijn gehoorzaamheid! U bent in mij en met mij, dichter bij mij dan mijn eigen handen en voeten, dichter bij mij dan het bloed dat door mijn aderen stroomt. Daarom onderwerp ik met vreugde heel mijn bestaan aan U, om geregeerd en geïnstrueerd te worden door U als mijn enige Heere en Rabbi!’
Hierbij aansluitend voelt Maria ook dat ze Hem kent. Hij is geen vreemde voor haar. Zou Hij een vreemde geweest zijn, dan had Hij vele malen ‘Maria’ kunnen zeggen. Maar als de Goede Herder, Die Zijn schapen kent en bij name roept, werd Zijn roep door Maria, één van Zijn schapen, beantwoord. Maria kende Hem. Kent u de Meester ook? Geliefden, kent u de Heere Jezus? Hem te kennen is het eeuwige leven! Heeft u dit leven? Hem niet te kennen is een onwetendheid, zwart als de dood. Ik zeg niet: ‘weet u van Hem?’ Ik vraag: ‘ként u Hem?’ Heeft de Heere ooit tot u gesproken? Heeft Hij ooit woorden met u gewisseld? Heeft Hij één almachtig woord gesproken dat uw ziel deed resoneren? Als dat zo is, zult u Hem ogenblikkelijk als uw Leraar erkennen en uw verstand overgeven aan Zijn onderwijs. Van nu af aan zult u slechts willen weten wat Hij u wenst te openbaren. En wat Hij openbaart, zal uw verstand meteen bevredigen. Van nu af aan zullen allerlei tegenstrijdige filosofieën met de wind wegstuiven en zult u door Hem onderwezen worden. Van nu af aan zullen uw eigen gedachten en veronderstellingen als kaf op de dorsvloer zijn, vergeleken met de woorden die Hij leert, die vol zijn van gewicht en goddelijk gezag, ja, vol van licht en eeuwige kracht. Vanavond noem ik Jezus uit de grond van mijn hart: ‘Rabbouni’. Ik wil geen Rabbi hebben dan Christus alleen. Geen Meester dan mijn Heere Jezus. Met al Zijn kennis van mij en heel Zijn openbaring van Zichzelf jegens mij, neem ik Hem aan om mijn Leraar en Heere te zijn. ‘Rabbouni’ betekent ook ‘Meester’ in de zin van ‘Gezagsdrager’ Maria beleed een volgeling van Jezus te zijn. Waar Hij haar weg zou leiden, zou ze volgen, zoals het lied zegt:
Ik ben Uw, ja Uw alleen
And ’re meester is er geen.
In mijn werken, wegen, reizen,
Zoek ik niets dan U te prijzen.
Vanaf die tijd was Maria Magdalena, zelfs als het voorheen niet zo geweest was, één van degenen van wie gezegd kan worden ‘ze volgen het Lam waar het ook heengaat. ’ Gelukkige man en gelukkige vrouw, die dicht bij iedere voetstap van de Heere aansluiten. Als u Hem in dit uur zoekt, bidt dat Hij op dit moment Zijn openbarend woord zal spreken, zodat u van nu af aan zult voelen dat er een verandering over u gekomen is, die zijn gelijke in uw leven niet kent. Moge u een heilige omkering ervaren, die uw hele wezen zal aangrijpen! Moge Jezus uw hart aanraken zodat geheel uw lichaam, ziel en geest die aanraking nooit zullen vergeten in tijd noch eeuwigheid!
Amen