Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer, ik ben een vrouw bezwaard van geest. 1 Samuël 1:15
Hanna had geleerd zichzelf te verloochenen. Ze verlangde naar een zoon, zodat haar smaad van haar genomen zou worden. Maar wanneer haar ogen zo gezegend werden dat ze dit zou mogen zien, zou ze met vreugde afstand doen van haar lieveling, als hij zijn leven lang de Heere mocht toebehoren. Moeders houden hun kinderen graag bij zich. Het is begrijpelijk dat ze hen graag vaak willen zien. Maar Hanna, hoe graag ze een jongen wilde hebben, vroeg er maar om één, en die ene als de bijzondere gave van God – en toch vraagt ze hem niet voor zichzelf, maar voor haar God. Het is in haar hart dat ze hem, zodra ze hem heeft gespeend, naar het huis van God zal brengen om hem daar laten, als een gewijd kind dat ze alleen maar op bepaalde feesten kan zien. Lees haar eigen woorden maar: ‘Heere der heirscharen, zo Gij eenmaal de ellende Uwer dienstmaagd aanziet en mijner gedenkt en Uw dienstmaagd niet vergeet, maar geeft aan Uw dienstmaagd een mannelijk zaad, zo zal ik dat de Heere geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes op zijn hoofd komen.’ Haar hart verlangt er niet naar dat ze haar jongen thuis zal zien, vaders trots van elke dag, en haar eigen troost van uur tot uur, maar dat ze hem zal zien dienen als een leviet in het huis des Heeren. Zo heeft ze er blijk van gegeven dat ze had geleerd zichzelf te verloochenen. En dit is een van onze moeilijkste lessen: op Gods bevel afstand te leren doen van wat we het meest koesteren — en dat met blijdschap. Dat is ware zelfverloochening, wanneer we zelf het voorstel doen en vrijwillig het offer brengen, zoals zij.