Wie is het die verdoemt? Christus is het, die gestorven is… Romeinen 8:34a
Hier worden door de apostel Paulus twee uitdagende vragen in het strijdperk geworpen. In de eerste plaats daagt hij onvervaard iedereen uit de uitverkorenen van God ook maar iets ten laste te leggen: ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?’. En dan, al zouden er beschuldigingen tegen hen worden ingebracht, daagt hij al onze vijanden uit een ‘schuldig’ uit te spreken: ‘Wie is het die verdoemt?’
Dit zou zelfs voor een man die vanaf zijn jeugd rechtschapen is geweest een nogal brutale uitdaging zijn. Als er al ooit in de geschiedenis van de mensheid een man zou zijn geweest, die vanaf klein kind God kende en was opgegroeid in Zijn dienst, die zich heel zijn leven had toegewijd aan de zaak van de Heere Jezus; en als hij zich geheel had gehouden aan de geboden, voorzover een mens dat zou kunnen beoordelen – het zou zelfs voor hem een gewaagde vraag zijn: ‘Wie is het die verdoemt?’
Want menselijke rechtschapenheid blijft slechts menselijk en een mens is maar beperkt. En omdat hij beperkt is zal hij op de een of andere manier tekort schieten. De beste mens is op zijn best maar een mens. Een mens is nu eenmaal een gevallen schepsel en omdat we gevallen schepselen zijn kunnen we uit onszelf de driemaal heilige God niet volkomen behagen. Wij overtreden allen in vele dingen.
De man die de vraag ‘Wie is het die verdoemt’ uitsprak, en wel onder de inspiratie van God, was bepaald geen zondeloos mens. Zijn jonge jaren had hij besteed met het tegenstaan van zijn Zaligmaker. Hij had de discipelen van Christus zwaar op de huid gezeten en hen tot in buitenlandse steden achtervolgd. Op een andere plaats noemt hij zichzelf de voornaamste van alle zondaren. En toch durft deze man de vraag te stellen: ‘Wie is het die verdoemt?’
Het is een uitdagende, moedige vraag, die echter nooit door Pau- lus had kunnen worden gesteld, als hij niet gevolgd was door de woorden: ‘Christus is het die gestorven is.’
Eerst werpt hij de handschoen in de ring en daagt uit tot de strijd, roepend: ‘Wie is het die verdoemt?’ En dan houdt hij een schild op dat zo breed is dat hij zich er helemaal achter kan verbergen en dat er de oorzaak van is dat elke tegenstander in het conflict wordt verslagen: ‘Christus is het die gestorven is.’ Gelukkig zijn u en ik als we, hoezeer ook met zonde beladen, schuldig en onrein, desondanks toch het geloof bezitten dat Christus het is die gestorven is.
Een geloof zo sterk en vol vertrouwen, dat we zowel nu als straks voor de Rechterstoel van Christus durven op te staan en te zeggen: ‘Wie is het die verdoemt?’ Dat we dat sterke geloof maar mogen hebben op ons sterfbed, als de hartslag minder wordt en de pols zwak, en het lichaam op het uiterste ligt. Dat we dan toch, in de klauwen van de dood, een vast vertrouwen op God mogen hebben en, in aanwezigheid van mensen en duivels, ook durven te vragen: ‘Wie is het die ver doemt?’, uitdagend geworden omdat we geloofd hebben in de Christus die gestorven is.
Paulus heeft, in dit geval, maar één antwoord op de vraag: ‘Wie is het die verdoemt?’ Hij noemt slechts het gezegende feit: ‘Christus is het die gestorven is.’
Laten ook wij, ieder van ons, ons richten naar die ene hoop op verlossing. Zolang we er een stuk of vijf hebben, hebben we ook vijf twijfelachtige. Maar als we er slechts één hebben en dan ook nog één die zo voldoende is als de waarheid ‘het is Christus die gestorven is’, dan hebben we een welgefundeerde hoop, waarop we rustig ons vertrouwen kunnen stellen. Zo’n hoop is als ‘een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is’. De man die dat anker aan boord heeft van zijn levensboot kan nooit geestelijke schipbreuk lijden.
Toen keizer Karel V de oorlog begon tegen Frans I, koning van Frankrijk, zond hij een ridder naar hem toe om hem de oorlog te verklaren in de naam van de keizer van Duitsland, de koning van Castilië, de koning van Aragon, de koning van Napels, de koning van Sicilië en nog een heleboel titels meer, zodat hij zijn heer alle eer gaf waar hij aanspraak op kon maken.
Toen de ridder van Frans I de handschoen opnam wilde hij niet onderdoen voor die waslijst van titels en hij zei: ‘Ik neem de uitdaging aan in de naam van Frans I, de koning van Frankrijk, Frans I, koning van Frankrijk, Frans I, de koning van Frankrijk, Frans I, de koning van Frankrijk, Frans I, de koning van Frankrijk.’ Hij herhaalde dus de naam van zijn meester en diens titel even vaak als de andere heer titels had.
Op dezelfde manier is het iets geweldigs, dat, wanneer satan ooit komt en u begint te beschuldigen, u alleen maar hoeft te zeggen: ‘Christus is het die gestorven is, Christus is het die gestorven is, Christus is het die gestorven is.’ Als iemand u aan boord komt met iets anders om op te vertrouwen, houdt dan toch maar stevig vast aan dit machtige verweer: ‘Christus is het die gestorven is.’
Als iemand zegt: ‘Ik ben gedoopt en heb belijdenis gedaan’ – geef hem dan antwoord door te zeggen: ‘Christus is het die gestorven is.’ Zegt iemand anders: ‘Ik heb de volwassendoop ontvangen’ – laat uw hoop dan dezelfde zijn als tevoren: ‘Het is Christus die gestorven is.’ Zegt iemand: ‘Ik ben goed orthodox gereformeerd’ – blijf op deze vaste grond: ‘Het is Christus die gestorven is.’ Als weer een ander zegt: ‘Ik ben een gelovig Methodist’ – antwoord hem op dezelfde manier: ‘Het is Christus die gestorven is.’ Waar u of iemand anders ook zijn of haar vertrouwen op stelt, gooi het aan de kant, en houd u vast aan deze ene verzekering: ‘Het is Christus die gestorven is.’
Er zit vastheid genoeg in die ene waarheid om al het schoons van die andere waarheden samen te vatten, zodat u alle beschuldigingen die tegen u worden ingebracht kunt beantwoorden. ‘Wie is het die verdoemt? Het is Christus die gestorven is.’ Ik zou wel een trompet aan mijn lippen willen brengen terwijl ik hier sta te preken en deze ene noot willen blazen, opdat het een doodklap mag zijn voor alle aanklachten die kunnen worden ingebracht tegen de gelovigen in Christus.
Ik wil er op wijzen dat Paulus zelfs niet zijn vertrouwen stelt op het feit dat de gelovigen in staat zijn te zeggen: ‘We hebben geloofd in Christus; we hebben van Christus gehouden; we hebben Christus gediend.’ Hij wil niets de glorie van dit ene gezegende feit laten ontsieren: ‘Christus is het die gestorven is.’ Als hij daar al iets aan toevoegt is het iets dat te maken heeft met diezelfde Christus: ‘ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt.’
Dit is een onderwerp waarover ik graag spreek. Want hierin is heel mijn geloof en vertrouwen.
In de woorden van onze tekst zie ik, in de eerste plaats, een uitdaging aan iedere aanvaller: ‘Wie is het die verdoemt?’ In de tweede plaats zie ik er een redmiddel in voor alle zonden. Als iemand de uitdaging voor de strijd aanneemt en zegt: ‘Wij verdoemen u’ – dan zullen we klaarstaan met dit complete antwoord: ‘Christus is het die gestorven is.’ En, in de derde plaats, zie ik er een antwoord in op elke beschuldiging van zonden. ‘Wie is het die verdoemt? Christus is het die gestorven is.’
1. Hier is een uitdaging aan iedere aanvaller. Door Gods genade staat de apostel uitdagend temidden van de vijanden van de gelovigen en werpt hun de handschoen toe. De confrontatie waartoe hij hen uitdaagt is niet slechts een steekspel in een toernooi, maar een strijd op leven en dood.
Wie stellen zich op tegen de gelovigen? In de eerste plaats komt satan naar voren, dan de wereld, dan het geweten en tenslotte de Wet van God. De gelovige overwint hen allen. ‘Christus is het die gestorven is’ wordt én zijn zwaard én zijn schild. En als de vreselijke strijd gestreden is en zelfs als die nog woedt zingt hij het uit: ‘Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heere Jezus Christus.’
De eerste die de uitdaging van de gelovige aanneemt is de satan.
Sommige mensen geloven niet in de persoon van de duivel. Maar ik ben net zo vast overtuigd van zijn bestaan als ik ben van het bestaan van zijn kinderen, die zelf het bestaan van hun eigen vader ontkennen. Degenen onder ons die een geestelijke strijd hebben moeten leveren, weten dat satan een verschrikkelijk, echt bestaand wezen is. Hij valt ons aan van links en van rechts, van boven en van onder. Heel bedreven, met helse kwaadaardigheid, poogt hij het kind van God tot verdoemenis te brengen.
Het is zijn taak om de aanklager der broederen te zijn en hij voert die met grote kracht uit. Hij weet genoeg van onze gedragingen om ons naar waarheid veel zaken in herinnering te brengen waardoor we verdoemd kunnen worden. En als dit mislukt blijft het niet bij terechte beschuldigingen. Als de vader van alle leugen zal hij ons ook aanklagen voor dingen waaraan we helemaal niet schuldig zijn, of, als dat zijn belangen dient, zal hij onze schuld overdrijven en het erger voorstellen dan het is, teneinde ons tot wanhoop te drijven.
Er is slechts één manier om succesvol de aanvallen van onze aartsvijand te weerstaan. Maar die ene weg betekent voor ons een zekere overwinning. Houd uw schild op en zeg: ‘Ja. Het is allemaal waar.’ Of: ‘Ja, het zou best waar kunnen zijn, want mijn hart is zo boos dat het mij tot allerlei zonde verleidt. Maar: ’’Christus is het die gestorven is”.’ Deze woorden zullen uw grote tegenstander verslaan.
Veronderstel dat satan komt bij iemand die zoekend is naar de Verlosser en zegt: ‘U zult God nooit vinden, want u hebt buiten alle proporties tegen God gezondigd. U bent te ver gegaan om nog genade te kunnen ontvangen. U moet wel omkomen.’ Het zou de hoogste wijsheid zijn als u hem dit ene antwoord zou geven: ‘Het is Christus die gestorven is.’ Dat korte zinnetje is het complete weerwoord op al satans beschuldigingen. Er is geen grotere verschrikking voor hem dan de verschrikking van het kruis.
Eens glom hij van trots over de kruisiging, maar hij is er sindsdien bevreesd en doodsbenauwd voor. Vertel hem maar dat u een zondaar bent en dat, als hij uw zonden zou afschilderen in de donkerste kleuren, u zelfs dan nog niet zou wanhopen, omdat nog steeds de waarheid overeind zou staan van het feit dat Christus ‘volkomen zalig kan maken degenen die door hem tot God gaan’. Christus is gestorven en er is meer dan genoeg verdienste in Zijn dood om zelfs te voldoen voor de zwartste zonden ooit door mensen begaan.
Vlak naast de bodemloze put van onze ongerechtigheid staat het kruis waaraan Christus betaald heeft voor al onze zonden. En als we Christus tegenover deze golf van onze zonden stellen zien we dat Hij die ver overstijgt. De zonde is groot, maar Hij is groter. Zijn kostbaar bloed neemt elke smet van de schuld weg.
Zorg ervoor dat u geen ander antwoord aan satan geeft dan dit: ‘Christus is het die gestorven is.’ Laat keer op keer deze houw van het zwaard van de Geest op hem neerdalen: ‘Christus is het die gestorven is.’ Dan zult u al spoedig worden uitgeroepen tot overwinnaar over uw grootste vijand.
‘Wederstaat’ dan op deze manier ‘de duivel, en hij zal van u vlieden.’
Als u satan hebt overwonnen, zal de wereld naar voren treden om u aan te vallen en uw stelling dat u tot het volk van God gerekend wordt te betwisten.
Zolang u meedoet met slechte vrienden zult u op hun bijval kunnen rekenen. U bent hun beste maat als u maar met hen meegaat in hun dwaasheden. Maar als u afstand neemt van hun daden, hun gewoonten, hun gezelschap, dan zullen ze van u zeggen dat u maar een sombere vent bent, geen geschikt gezelschap voor ‘ouwe jongens’. En ze zullen zich van u afwenden. Als ze horen dat u Christus volgt en het eeuwige leven verworven hebt, zullen ze u in uw gezicht uitlachen en ophalen alles wat u in uw leven voor slechts hebt gedaan. Ze zullen zeggen: ‘Wat? Jij bekeerd? Je bent even slecht als wie dan ook. Wat? Jij een heilige? Tsjonge, daar zag het een half jaar geleden ook niet naar uit! Je was zo slecht als een mens maar kan zijn!’
De wereld zal de gelovige al zijn vroegere verkeerdheden voor de voeten gooien, als hij aankomt met de uitroep ‘Wie is het die verdoemt?’
Vertel dan eens en voor altijd aan de wereld dat hij u kan verdoemen als hij dat wil, aangezien hij, lang geleden, dat met de Heere Jezus ook heeft gedaan. En zeg er dan bij dat u zich daarom niet zo druk maakt over de veroordeling door uw medemen sen. Vertel de mensen van de wereld dat het juist is als men u veroordeelt vanwege uw verleden, want dat het ongetwijfeld allemaal waar is wat men van u zegt en dat u daaraan beslist niet wilt tornen.
Maar vertel hun ook dat wat Paulus schreef aan de christenen te Corinthe ook waar is voor u: ‘Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in de naam des Heeren Jezus en door de Geest onzes Gods.’ En vertel hun ook dat het Christus is die gestorven is.
Als ze zeggen dat de dood van Christus niets goedmaakt van het kwade dat u uw medemensen hebt aangedaan, zeg hun dan maar toe dat u, als het binnen de grenzen van uw mogelijkheden ligt, hen schadeloos zult stellen. En op welke wijze u ook aan de wereld schade hebt toegebracht, laat hen weten dat uw Meester meer goed heeft gedaan dan u ooit kwaad zou hebben kunnen doen.
De invloed van het allerheiligst geloof maakt ruimschoots aan deze wereld goed elk kwaad dat u haar hebt toegebracht. Hij heeft meer goeds aan de mensen gegeven, dan u ooit aan kwaads hebt gedaan.
Zorg ervoor dat al uw antwoorden op de beschuldigingen van de wereld gebaseerd zijn op de hoop op de vergeving van zonden door de dood van Christus. De wereld zal op den duur begrijpen wat u bedoelt met de uitspraak dat Christus verzoening heeft gedaan voor uw zonden. En misschien zullen er zelfs hier of daar mensen, die u hebben bespot, meer over willen weten. Misschien komen ze in het geheim wel bij u om te vragen hoe de dood van Christus uw ziel gered heeft.
Weersta hoe dan ook de aanval van de wereld zoals u dat deed met die van satan, met slechts dit wapen: ‘Het is Christus die gestorven is.’ Dan zult u ‘meer dan overwinnaars zijn, door hem die ons heeft liefgehad’.
De derde vijand die u wil trachten te verdoemen en die u wel zeer mag vrezen is uw eigen geweten. Maar het wapen waarmee u uw andere vijanden verslagen hebt is ook toereikend voor deze. Toch is ook deze vijand wreed en kwaadaardig. Ik voel nog liever de worm die niet sterft, dan de steken van een kwaad geweten – als dat zelf al niet ‘de worm die niet sterft’ is. Vuur zoals de martelaars voelden op de brandstapel is kinderspel vergeleken bij een brandend geweten.
We lezen dat toen David een stuk van de mantel van Saul had afgesneden ‘… het daarna geschiedde dat Davids hart hem sloeg’. Het is een verschrikkelijk gevoel als het hart van iemand hem ‘slaat’. Je kunt niet aan jezelf ontsnappen en wie zichzelf verdoemt, die is pas werkelijk verdoemd. U gaat naar bed, maar uw geweten gaat mee en daardoor kunt u niet in slaap komen. U gaat op weg naar uw pleziertjes, maar uw geweten gaat met u mee en bederft de pret. U tracht uw schuld te vergeten in uw dagelijks werk, maar uw geweten roept zo luid, dat het alles overstemt. Bliksemflitsen en donderbuien zijn niets vergeleken bij de aanvallen van een schuldig geweten.
Wat kan eraan worden gedaan als iemand zichzelf verdoemt? Kan hij toch heldhaftig blijven staan op de basis: ‘Wie is het die verdoemt?’ Ja, God zij dank, zelfs deze vijand kan worden overwonnen met het wapen dat door de gelovige in de naam van God wordt gehanteerd, want hij kan zijn geweten met dezelfde woorden te woord staan als hij het zijn andere opponenten deed: ‘Het is Christus die gestorven is.’
Het is een heerlijk bericht, dit oude, oude verhaal, van Jezus en zijn liefde voor schuldige zondaars. Laat ik het nog maar eens vertellen. God beminde mij zozeer dat Hij mij wilde vergeven, maar omwille van de wereld die Hij rechtvaardig bestuurt kon Hij mijn zonden niet vergeven zonder dat ervoor voldaan werd. Het zou niet overeenkomstig Zijn rechtvaardigheid zijn als Hij zonder meer mijn zonden door de vingers zag. Wat moest Hij dus doen?
Zijn eigen Zoon kwam naar deze wereld, stond in mijn plaats en nam mijn zonden op Zich. Wetend dat ik voor mijn zonden de dood verdiende, ging Hij gewillig de dood in. Hij, de Rechtvaardige voor de onrechtvaardige, bracht mij terug naar God. God stelt Zich tevreden met de dood van Christus, als zijnde het bewijs van Zijn rechtvaardigheid. En om Christus’ wil zegt Hij tegen mij: ‘Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk: keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost.’
Vertel uw geweten, overeenkomstig de Schrift, dat Christus is gestorven voor uw zonden en het zal volkomen gerustgesteld zijn. Het zal niet in slaap vallen, maar het zal zijn stem gebruiken voor andere doeleinden en niet meer proberen u te verdoemen.
Er is nog een andere vijand die uw uitdaging ‘Wie is het die verdoemt?’ beantwoordt. Fier stapt hij de arena in: we bedoelen de Wet van God.
Wat moeten we tegen hem zeggen? De Wet van God zegt: ‘gij zult…’, maar we hebben niet voldaan aan zijn bevelen. De Wet van God zegt: ‘gij zult niet…’, en we hebben precies gedaan wat ons verboden werd. Wij hebben nagelaten, hetgeen wij behoorden te doen; en wij hebben gedaan wat wij behoorden niet te doen; en er is geen heil in ons.
Vroeger veroordeelde de Wet ons en hij zou ons weer overweldigen als we hem ongewapend tegemoet zouden treden. Hij moet de zonden wel veroordelen, want ‘alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig en rechtvaardig en goed’.
Maar als hij de aanval heeft geopend en flink te keer is gegaan, dan komt ons de majesteit van de God te hulp. God is Koning over alles en in staat de wereld te regeren naar Zijn eigen inzicht en dat inzicht is altijd rechtvaardig. Hij bepaalde dat Christus Jezus, de Beloofde, zijn ‘andere Zelf’, Die één is met Hem, in de wereld zou komen om de zonden van de mensen te dragen en zo de gekrenkte eer van God te herstellen en de Wet voor de ogen van heel de schepping te verheerlijken.
Als de schuldige zondaar sterft wordt de Wet in ere gehouden. Maar wanneer God een menselijk lichaam aanneemt en sterft voor diezelfde zondaar, wordt die Wet nog meer in ere gehouden. Toen Christus Jezus onze schuld van ons wegnam, ‘zelf onze zonden in zijn lichaam gedragen heeft’, werd de gerechtigheid in al zijn verschrikking opvallender getoond dan wanneer schuldige zondaars zouden wegzinken in de hel.
Wij zijn per slot van rekening slechts schepselen, en als wij verdoemd worden zinken we neer in de ondergang en lijden voor onze zonden. Maar Hij is de eeuwige God en als Hij onze menselijke natuur aanneemt en roept: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten’ en als Zijn lichaam in doodsstrijd doodbloedt, dan krijgt Gods Wet de hoogste eer.
Daarom zeggen we tegen de Wet: ‘Wet, u hebt niets met mij te maken. Want ik ben niet onder de Wet, maar onder de genade. Mijn Plaatsbekleder heeft voor mij de Wet volbracht. Hij heeft de straf voor mij gedragen en ik ben van schulden vrij. Ik ben nu dood voor de Wet. Ik ben gestorven in Christus en mijn leven is nu het leven van een kind van God. Want ik ben opgeheven tot die hoge staat door mijn verlossende Heere.’
Er is nu zover ik kan bedenken niemand meer overgebleven die ons kan verdoemen, behalve de Rechter Zelf. En als we ontsnapt zijn aan onze tegenstanders – satan, de wereld, het geweten, de Wet – dan hoeven we niet meer bang te zijn om te verschijnen voor de Rechterstoel van God. De Rechter is nu op onze hand. En niemand van ons hoeft bang te zijn voor welke veroordeling dan ook, als de Rechter ons niet veroordeelt.
U komt voor de balie met uw zaak en de raadsman van de andere partij beschuldigt u, evenals zijn getuigen. Als hij gaat zitten heeft hij gedaan wat hij kon. Maar als het pleit in uw voordeel beslecht wordt en de rechter zegt dat u met een zuiver geweten de rechtszaal kunt verlaten, dan trekt u zich niets meer aan van de beschuldigingen die anderen hebben uitgesproken.
Welnu, er is maar één Rechter – de Mens Jezus Christus. En Hij is voor ons gestorven. Hij kan ons geen schuld tegenover de goddelijke gerechtigheid ten laste leggen, want in Zijn eigen handen
en voeten staan de tekenen van de spijkers. Dat zijn de ontvangstbewijzen voor de gerechtigheid, voor de volledige afrekening van alle bij ons ingediende vorderingen. Hij heeft betaald wat wij schuldig waren en Hij brengt Zijn eigen dood naar voren, en Hij eist voor dit werk van Hem Zijn verdiende beloning op. Die bestaat uit de vergeving en verlossing van alle zondaren die hun vertrouwen op Hem stellen.
Daarom, omdat alleen onze Rechter ons kan verdoemen en omdat Hij nu juist Degene is die voor onze schuld heeft betaald en onze zonden weggewassen heeft, durven we met temeer nadruk te herhalen onze klinkende uitdaging aan de hele wereld: ‘Wie is het die verdoemt?’
‘Who now accuseth them.
For whom their Ransom died?
Who now shall those condemn
Whom God hath justified?
Captivity is captive led;
For Jesus liveth, who was dead.’
[‘Wie zal beschuldigen
Hen voor wie de Borg stierf?
Wie zal veroordelen
Hen die God rechtvaardigt?
De gevangenis is weggevoerd
Want Jezus leeft, die dood is geweest.’]
2. In de tweede plaats zie ik in onze tekst een redmiddel voor alle zonden.
Hierover zal ik slechts kort spreken.
We staan onvervaard voor al onze vijanden, omdat we weten dat we bevrijd zijn van het kwaad dat ons eens verdoemde: het is helemaal weg. Ons geloofsvertrouwen is daarom sterk en kan dat ook zijn omdat de dood van Christus de zonden heeft weggenomen van alle gelovigen.
‘Kijk,’ zegt iemand, ‘w bent zondig. Het is wel waar dat u een gelovige bent, maar u hebt heel vaak gezondigd, jarenlang, op alle mogelijke manieren.’ Ja, als we terugkijken zullen we moeten toegeven dat het allemaal zondig was. Maar ziedaar de Redderen zijn naam is Jezus: ‘Want Hij zal al Zijn volk redden van hun zonden.’ Hij is gekomen om onze zonden weg te nemen en toen Hij stierf maakte Hij daaraan ook werkelijk een einde.
Het antwoord derhalve op de bewering ‘u bent zondig’ is: ‘Christus is het, die gestorven is.’
Een ander zegt: ‘Ja, maar u bent in het bijzonder schuldig, u hebt een grote zonde tegen de grote God begaan. En u bent daarmee doorgegaan en hebt eraan vastgehouden.’ Het is waar; we moeten het toegeven. Maar tegelijk kunnen we wijzen op een groot offer, want Hij kwam om ons te redden. Hij gaf Zijn leven voor ons en een groter offer bestaat er niet. ‘Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons, want daar is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.’
Dit is de machtige boodschap van het evangelie: ‘Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften.’ De apostel Paulus stelt dat voorop: ‘Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb.’ En iedere trouwe prediker van de goede tijding van de verlossing volgt zijn voorbeeld na.
Echt waar, we hebben door de dood van Christus verlossing ontvangen. Een verlossing zo groots, dat niemand daarvan de hoogte en diepte en lengte en breedte kan meten. De glorie van de Persoon die stierf, het lijden naar ziel en lichaam dat Hij verdragen heeft, de liefde die Hem bewoog om Zichzelf voor ons in de dood over te geven, dit alles laat ons zien hoe groot het offer is.
Er is veel zonde, dat weten we maar al te goed. Maar we verheugen ons tevens in de wetenschap dat er een groot offer is gebracht om onze zonden te bedekken: ‘Christus is het die gestorven is.’
‘Maar,’ onderbreekt iemand anders ons, ‘God moet de zonde wel straffen.’ Er is voor Hem geen keuze mogelijk, het is een onontkoombare universele wet. Overtreed de wet en de straf volgt.’
Ook dat is waar. Maar luister: God moet de zonden straffen en Hij heeft dat ook gedaan. Hij verzamelde de zonden van alle gelovigen en legde die allemaal op Christus. En toen Hij aan het kruishout hing als de Plaatsvervanger voor zijn volk verborg zelfs de Vader Zijn aangezicht voor Hem. De Vorst der ere onderging de smadelijke dood van een misdadiger, in de plaats van schuldige mensen. God heeft de zonde bestraft en als mensen zeggen, dat God de zonde wel bestraffen moet, antwoorden wij: ‘De zonde is bestraft, want Christus is het die gestorven is.’
Niet alleen is de zonde bestraft, maar de zonde is weggenomen. Als mijn vriend daar in de bank mijn schuld heeft betaald, is die ook weg. Ik hoef niemand meer iets te betalen als er voldaan is, door mijzelf of door een ander. Dus wanneer Christus onze zonden op zich heeft genomen en het lijden ervoor gedragen heeft, dan zijn die zonden waarvoor Hij leed echt weg, weggeworpen als in een oeverloze zee, verdronken in het bloed van de Heiland. Ze zijn weg, weg voor eeuwig!
‘He breaks the power of cancelled sin,
He sets the prisoners free;
His blood can make the foulest clean,
His blood availed for me.’
[‘Hij breekt de kracht van zonde en dood,
Hij maakt gevang’nen vrij;
Zijn bloed maakt zelfs de vuilste schoon,
Zijn bloed voldeed voor mij.’|
En dat mijn zonden zijn weggenomen is zonneklaar, want Hij is uit de dood verrezen. ‘Christus is het die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is.’ Als Hij niet geheel had betaald zou Hij gebleven zijn in de duistere gevangenis van het graf, maar Hij is opgestaan. Hij deed kwijting voor onze schuld.
En we hebben nog een verdere verzekering van het feit dat die is weggedaan, want de apostel spreekt nader over Christus en zegt: ‘Die ook ter rechterhand Gods is.’ Hij zou daar niet zijn als Hij een schuldenaar was. Als Christus nog iets aan de gerechtigheid van God verschuldigd zou zijn op grond van de verbondsbelofte, zou Hij niet aan de rechterhand van God zitten: nee, Hij heeft alle schuld voldaan.
De zondaar en de Borg zijn nu beiden vrij. De schuld is betaald en Christus zit ter rechterhand Gods. En wat onze zwakheden en wankelmoedigheid betreft: Hij is daar om voor Zijn volk te pleiten: ‘… die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt.’ Hij leeft voor eeuwig om de eeuwige zaligheid zeker te stellen van elke ziel waarvoor Hij gestorven is, voor ieder die zijn vertrouwen op Hem stelt.
Bent u een van hen? O, als u eens, beste luisteraars, wist van de vreugde en de vrede die over u komt als u gelooft in het leerstuk van de plaatsvervanging! Dan zou u niet rusten voor u in staat zou zijn om te zeggen: ‘Christus was er in plaats van mij. Ik mag daarom op Zijn plaats staan: mijn zonden zijn op Hem gelegd en Zijn gerechtigheid omgordt mij.’
Als u zou verstaan hoe heerlijk het is om van uzelf af te zien en in Christus op te gaan en te leven omdat Jezus stierf, dan zou u niet langer talmen en twijfelen en vrezen, maar dan zou u zeggen: ‘Als dat allemaal werkelijk zo is, dan wil ik tot Christus komen en op Hem vertrouwen.’ Dan zullen u en ik kunnen zeggen: ‘De straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.’
Daarom is dit Gods grote redmiddel voor de zonden: ‘Het is Christus die gestorven is.
3. Vervolgens wil ik uw aandacht vragen terwijl ik tracht te tonen dat de woorden ‘Christus is het die gestorven is’ een antwoord zijn op elke beschuldiging die, onder welke omstandigheid ook, uit de zonde voortvloeit.
We hebben gezien dat Christus’ dood ons in staat stelt onze vijanden te overwinnen en ons bevrijdt van onze zonden. Hij verlost ons ook van alle vrees en twijfel. De dood van Christus geeft ons volledige verlossing.
Ik kan niet alle beschuldigingen die de zonde inbrengt vermelden, maar ik zal er in het kort een aantal opnoemen en u laten zien hoe degene die in Christus gelooft, de gestorven Christus, de opgestane Christus, de Christus die regeert, in staat is die tegemoet te treden en te overwinnen.
Soms klinkt er een beschuldigend gefluister in ons oor: ‘U hebt gezondigd tegen een grote God. Het zal iets verschrikkelijks zijn om u te moeten verantwoorden tegenover de grote en machtige God als u zo zwaar gezondigd hebt.’ Ik zal op deze beschuldiging geen ander antwoord geven dan: ‘Christus is het die gestorven is.’ Christus zelf, de grote en machtige God is de ‘Uitlegger, één uit duizend’, die in staat is tussen God en ons in te gaan staan. Het is waar, dat God groot is, maar Hij kan niet meer vragen dan Goddelijke gerechtigheid en in Christus kan ik Hem die aanbieden.
Maar bovendien, Zijn wet eist nooit meer dan menselijke gerechtigheid. Ik geef Hem echter Christus’ gerechtigheid, die Goddelijke gerechtigheid is. De wet krijgt dus meer dan wat hij eist en daarom hoef ik niet bevreesd te zijn voor de toorn van de grote God. Het is de machtige God Zelf die op aarde kwam om mens te worden, om te sterven in onze plaats, want staat er niet geschreven dat God Zijn volk heeft gekocht met Zijn eigen bloed? We lezen van de gemeente Gods, ‘welke hij verkregen heeft door zijn eigen bloed’. Dat is een sterke uitdrukking, maar omdat ze Schriftuurlijk is willen en mogen we er niets aan veranderen.
O, geliefden, als we een God tot Verlosser hebben, al zijn onze zonden tegen God vele en al zijn ze zwart en afzichtelijk, toch overwint Christus’ oneindig grote offer ze allemaal.
‘Love of God, so pure and changeless,
Blood of God, so rich and free,
Grace of God, so strong and boundless,
Magnify them all in me.
Even me.’
[‘Liefde Gods, zo rein, zo krachtig,
Bloed van Jezus, rijk en vrij,
Gods genade sterk en machtig,
O verheerlijk U in mij.
Ook in mij.’]
‘U hebt God van Zijn glorie beroofd,’ lijkt een andere stem te zeggen. ‘U weet best dat u gewoon was Zijn Naam ijdel te gebruiken.’ Of u was misschien wat netter en vloekte of zwoer niet, maar, zo luidt de beschuldiging: ‘U verzette zich tegen God en Zijn Zoon en tegen Zijn heilig evangelie. U hebt Hem op die manier beroofd van zijn glorie.’
Daarop geef ik hetzelfde antwoord: ‘Christus is het die gestorven is.’
Ik weet heel goed dat ik God van Zijn glorie heb beroofd, maar Christus heeft al die glorie weer teruggebracht. Ik zie ‘de glorie van God in het gelaat van Jezus Christus’. Een stervende Heiland brengt meer glorie toe aan de liefde Gods en aan de gerechtigheid Gods dan welke sterfelijke zondaar ook maar zou kunnen doen. Dus wordt ook die twijfel beantwoord door hetzelfde machtige argument: ‘Christus is het die gestorven is.’
‘Maar u hebt bewust gezondigd,’ zegt de verwijtende aanklager. ‘U ging met heel uw hart achter het kwade aan. U wist heel goed wat u deed. Toen u een jongeman was was u een aanvoerder in het kwaad. U was niet iemand die door anderen tot oproer werd aangezet, maar u voerde anderen daarbij aan! U dronk de zonde in, zoals een dorstige os water drinkt.’
Het is waar, maar al te waar, ik zondigde bewust. Maar toen kwam mijn Heere Jezus om bewust in mijn plaats te gaan staan. Hij stierf bewust voor mij, de bewuste zondaar. Hij had de macht om Zijn leven af te leggen en Hij had de macht om het weer tot zich te nemen. Uit vrije wil ging hij de gevangenis en de dood in, voor zijn volk. Zo is ook het kwaad dat ik uit vrije wil deed bedekt en weggedaan door de soevereine gehoorzaamheid van Zijn vrije wil: ‘Christus is het die gestorven is.’
‘Juist,’ zegt de aanklager, ‘maar u hebt gezondigd tegen beter weten in. U kunt dat niet ontkennen. Toen u zondigde was u niet als het gewone volk, dat niet beter weet. U had een godvrezende vader, u had een christin tot moeder, u bent opgegroeid in de vreze Gods. U hebt vanaf uw vroege jeugd de Bijbel gelezen en dus was uw zonde des te erger: toen u zondigde wist u dat u zondigde, en toch beging u die overtreding.’
Ja, ik weet dat dat waar is. Ik zal daar niet proberen onderuit te komen. Ik zal alleen maar zeggen: ‘Christus is het die gestorven is.’ En om te betalen voor mijn zonden tegen beter weten in heeft Christus zijn offer gebracht in de volle wetenschap van wat dat voor Hem betekende.
‘This was compassion like a God,
That when the Saviour knew
The price of pardon was his blood,
His pity ne’er withdrew.’
[‘Dit was goddelijke ontferming,
Dat toen onze Verlosser wist
Dat de prijs Zijn bloed zou zijn,
Hij zich niet heeft teruggetrokken.’]
‘Jezus wetende dat de Vader hem alle dingen in de handen gegeven had,’ goot water in een bekken en begon de voeten van zijn discipelen te wassen. En later vergoot Hij, in het volle bewustzijn van wat Hij aan het doen was, zijn bloed om hun zielen van schuld schoon te wassen. En tijdens zijn zielestrijd aan het kruis had Hij nog steeds een helder zicht op Zijn offer: ‘Hierna Jezus wetende dat nu alles volbracht was…’ boog Hij zijn hoofd en stierf.
Zo wordt mijn beter weten, waartegen ik zondigde, overscha- duwd door de grote en hemelse kennis waarmee Christus Zijn offer bracht voor een volledige verzoening in mijn plaats. ‘Christus is het die gestorven is.’
‘Jaja,’ zegt een andere aanklager, ‘maar u hebt met welbehagen gezondigd. U had er plezier in. U was niet zoals zij die onwillige slaven zijn van de zonde. U dronk haar op alsof het zoete wijn was en u kon er niet genoeg van krijgen.’ Ja, het is waar! Maar toen behaagde het Christus, mijn Heer, om mijn Heiland te worden. In de rol des boeks is van Hem geschreven: ‘Ik heb lust, o mijn God! om uw welbehagen te doen, en uw wet is in het midden mijns ingewands.’
Ik beleefde genoegen aan de zonde, maar Hij verdroeg ‘voor de vreugde die hem voorgesteld was, het kruis’, verachtte de schande ‘en is gezeten aan de rechterhand van de troon Gods’. Daarom stel ik tegenover mijn behagen in de zonde zijn behagen in het tonen aan de Vader van zijn volkomen gerechtigheid en zijn overvloedige plaatsvervangende offer: ‘Christus is het die gestorven is.’
Ik zou hierover eigenlijk helemaal niet willen preken. Ik wil hier eigenlijk alleen maar gaan zitten en al de zoetheid opzuigen uit deze gezegende waarheid: ‘Christus is het die gestorven is.’
Ja, maar dan komt een andere bittere schimpscheut op mij af: ‘U hebt gezondigd in de geest. U zondigde niet alleen met uw lichaam, met uw ogen, uw lippen, uw handen, nee, u zondigde heel verschrikkelijk in uw verbeelding en verlangens.’
O broeders, weer moeten we het hoofd buigen. Alle soorten kwaad worden in onze gedachten gepleegd. De zonde gaat alle perken te buiten in onze geest. Wel, we bekennen ook dat. Maar toen leed Christus in Zijn geest. Het lijden van Zijn ziel was tegelijk de ziel van Zijn lijden. Niet alleen Zijn lichaam kreunde onder de slagen van de Romeinse soldaten en onder de dorens en spijkers die Hem doorboorden, maar Hij leed op een onvoorstelbare manier in de geest en door het van God verlaten zijn.
Om te boeten voor de zonde van mijn geest heeft Zijn geest geleden. Toen ik mijn ziel uitgoot in de zonde, goot Hij Zijn ziel uit in de dood en werd gerekend tot de misdadigers. ‘Christus is het die gestorven is.’
Als de donkere gedachte vervolgens opkomt: ‘O, maar u hebt voor dezen geweigerd Christus te volgen. Vele keren hebt u Hem aan de kant geschoven. U snoerde het geweten de mond. U ging naar het huis van God, niet om te bidden, maar om te lachen. Ja, en terwijl Christus u wilde losrukken, bleef u maar aan uw zonde vasthouden! U bleef lange tijd de Christus verwerpen.’
Ja, maar ik stel daartegenover het feit dat Hij mij altijd al wilde hebben. Hij hield van mij tot in de dood. En ofschoon Hij voorzag en vooruit wist dat ik Hem zou afwijzen, wilde Hij geen ‘nee’ van mij accepteren, maar Hij besloot dat Zijn trouwe genade mij in waarheid zou veroveren en mij op zijn tijd gewillig zou maken.
De aanklager blijft ons echter herinneren aan ons voorbije leven: ‘U hebt op anderen uw vertrouwen gesteld en u afgekeerd van Christus. U zocht overal, voordat u tot Hem kwam.’
Hebt u ooit geprobeerd een paard te huren in een marktplaats? U ging ergens naar toe, vroeg naar de prijs en dacht dat die te hoog was. Daarna ging u nog naar een stuk of zes andere stalhouderijen, maar u kon niet goedkoper terecht. Zodoende kwam u weer bij de eerste terug. Maar hij was inmiddels boos op u geworden en zei: ‘Ik wil uw klandizie helemaal niet meer. U bent overal elders geweest. Ga daar nu ook maar naar toe.’
Ik heb een korzelig man gekend die inderdaad zo reageerde. Maar Christus keert zich nooit van ons af, zelfs niet als we pas tot Hem komen als alle andere hulp faalt. Velen hebben overal ter wereld gezocht naar een andere zaligmaker dan de Heere Jezus Christus. En ze zijn pas tot Hem gekomen nadat anderen tekort schoten.
Het is verbazingwekkend waar mensen al niet naar toe gaan om hun heil te zoeken. Sommigen gaan naar Rome, anderen naar Oxford, anderen naar ik weet niet waar. Ze zoeken vergeefs. Want er is geen andere Verlosser te vinden dan op Golgotha. En nadat u een reis om de wereld hebt gemaakt en hemel en aarde hebt bewogen om een andere manier te vinden om te worden verlost, moet u toch terug naar Jezus Christus. Gezegend zij zijn naam. Hij zal u zelfs dan niet afwijzen, als u maar in Hem gelooft. Het bewijs van de liefde tot het uiterste is: ‘Christus is het die gestorven is.’
Maar ik voel duisternis komen over mijn geest en in het donker klinkt er een duivelse stem die zegt: tU hebt verborgen zonden begaan, zonden waar niemand iets van weet en er zijn ook zonden geweest waar u zelf geen weet van hebt. Diep in uw hart verborgen zit iets dat u kan vernietigen en dat nog niet door uw ogen is ontdekt.’
Hier komt ons te hulp een gezegend woord uit de Griekse litanie: ‘Door uw onbekende lijden.’ Het is bijna net zo waardevol als de Schrift. Want de Schrift gaat ons voor in het nadenken over het onpeilbaar diepe lijden van Christus. Wie kan ons vertellen wat het lijden van Christus werkelijk geweest is? Het zijn zaken die wij niet kunnen weten. Het gaat ons bevattingsvermogen te boven.
Want vlees en bloed zullen nooit in staat zijn te doorgronden hoe Christus leed toen de grote vloed van menselijke zonden over Hem heen kwam en zijn geest totaal vulde. ‘Christus is het die gestorven is.’ Mijn onbekende zonden zijn begraven in de onbekende diepte van zijn geweldige offer.
Ja, maar daar komt weer een andere gedachte op: ‘U weet, dat Hij gestorven is. Maar u hebt uw eigen God gedood. U had een aandeel in zijn dood. U weet, dat elke zondaar schuldig is aan de moord op Christus.’
Ik weet het, ik geef het toe tot mijn eigen schande en verbijstering. En toch mag ik leven door Hem die ik doodde. Ik ben gered door Hem die ik doodde. En ik roem in de genade die zulk een wonder van barmhartigheid mogelijk maakt.
‘With pleasing grief and mournful joy
My spirit now is filled,
That I should such a life destroy.
Yet live by him I killed.’
[‘Met blij verdriet en droeve vreugd
Is nu mijn geest vervuld,
Dat ik zo’n leven heb vernield
Doch leef door Wie ik doodde.’]
Of het nu door mijn verdorven handen of door die van anderen geschiedde, Christus stierf ‘door de bepaalde raad en voorkennis Gods,’ in de plaats van allen die in Hem geloven. Ik geloof in Hem en daarom is Hij voor mij gestorven. Hij stierf voor zijn moordenaars, voor hen die Hem bespotten en beschimpten. Hij beval zijn discipelen om het evangelie te prediken, te beginnen bij Jeruzalem, waar Hij werd gekruisigd. Te prediken zelfs tot hen die zijn ondergang najoegen.
O, beste vrienden, wat zit er een troost in de woorden: ‘Christus is het die gestorven is’!
‘Aha,’ zegt de aanklager, ‘maar u bent nog steeds een zondig mens. Wat helpt het dat Christus stierf voor de zonden die u in het verleden begaan hebt. Wat voor nut heeft dat voor uw huidige zonden?’
Hierop geef ik ten antwoord: ‘Christus is het die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods is, die ook voor ons bidt.’ Ik geloof dat, toen Christus stierf, Hij al de zonden van zijn volk op zich nam, die van het verleden, het heden en de toekomst. Toen heel die massa werd samengevoegd in één bittere beker, dronk Hij die in zijn geheel leeg
‘At one tremendous draught of love,’
[‘In één geweldige teug van liefde.’]
en liet geen druppel achter van die bittere alsem. Hij dronk die geheel uit voor hen die hun vertrouwen op Hem stellen.
Kom dan, toehoorders, indien wat ik tot u zeg de waarheid is – en ik zal voor die waarheid verantwoording moeten afleggen voor Gods rechterstoel – dan bid ik u: geloof in de Heere Jezus Christus. Want ‘gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden tot in alle eeuwigheden’.
Ik ben zelf aan boord van dit schip. Als het zinkt, ben ik verloren. Maar het zal niet zinken, want de Stuurman van het Meer van Galilea is aan boord. Kom er ook in en laten we samen naar de glorie zeilen. Ik zeg niet: ‘Laten we samen zinken, of samen zwemmen.’ Want een ziel die rust in Christus zinkt niet. Dit is een goed, zeewaardig schip: ‘Christus is het die gestorven is.’
God heeft Christus aangenomen in de plaats van zijn volk. En u, die Christus aanvaard hebt om in uw plaats te staan mag weten dat uw zonden zijn weggenomen, dat zijn gerechtigheid de uwe is en dat u bent ‘begenadigd in de Geliefde’.
Wederom heb ik u het evangelie gebracht, zo eenvoudig en simpel als ik maar kon. Of u het aanneemt of niet is voor uw eigen verantwoording.
Moge God de Heilige Geest u leiden om te geloven in ‘Christus die gestorven is’! God zegene u!
Amen.
Brief van ds. Spurgeon die door hem meegezonden is met deze preek.
Geliefde lezers. Uw predikant is nog steeds zwak; maar ook al gaat het herstel van krachten langzaam, er is zelfs met het slechte weer van de laatste dagen nog altijd enige vooruitgang. Als we nagaan hoevelen er overleden zijn, dan ben ik dankbaar dat ik mag leven, dat ik deze preken in het licht mag zenden, en dat ik naar ik hoop toch weer een paar centimeter dichter tot de preekstoel nader. Het zal een dag van vreugde zijn wanneer ik weer met levende stem tot u spreken mag.
Zou het niet goed zijn wanneer de kerken aparte gebedsbijeenkomsten zouden houden in verband met de dodelijke plaag van de griep? Ook anderen hebben ongetwijfeld dit voorstel gedaan; maar ik wil christenen uit alle kerken oproepen dat zij hun eigen predikanten ertoe aanzetten zulke bijeenkomsten samen te roepen. Onze natie vergeet God in hoog tempo. Te veel predikanten hebben twijfel verkondigd en het gevolg is een algemene verharding en een toegenomen verwaarlozing van de eredienst. Er staat geschreven: ‘Wanneer uw oordelen over de aarde gaan, zullen de inwoners der wereld rechtvaardigheid leren.’ Laten wij, die geloven in de Schriften, ons verenigen in gebed dat dit zo mag zijn.
Ik heb weer zonder hulp een preek kunnen nazien. Het is de preek over Psalm 105, die hierna volgt.
De uwe, in medeleven met alle zieken en bedroefden,
C.H. Spurgeon.
Menton, 17 januari 1892