En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen. Lukas 16:26
Enkele maanden geleden blies ik de zilveren bazuin en verkondigde u de liefde en de genade van onze God in Zijn Zoon Christus Jezus. Als ik mij niet bedrieg, heb ik u op veel verschillende manieren een volle Christus voor arme zondaren gepredikt. Daarbij heb ik u gewezen op de vrijmachtige en onbeperkte nodiging van de Heere, zelfs voor de grootste zondaar. In dat opzicht heb ik geprobeerd u de volle raad van God te verklaren. Getrouw aan mijn roeping voel ik echter ook de noodzakelijkheid om u de schrik des Heeren te verkondigen en u te bepalen bij het toekomende oordeel.
Het is mijn hartelijke wens dat het geluid van de ruwe ramshoorn vele langslapers onder u zal doen ontwaken. De ervaring leert ons immers dat de prediking van het toekomend oordeel vaak door de zegen van God wordt achtervolgd. Ja, vele zondaren zijn tot bekering gekomen, toen wij hun de toom van God over de werkers der ongerechtigheid hebben aangezegd, zoals het een getrouw dienaar van het Evangelie betaamt. Sterke windvlagen en het plechtig gerommel van de donder zuiveren de lucht, die zoeven nog onrustig was. En er zijn besmettelijke ziektes die te meer zouden uitbreiden als de horizon altijd effen en kalm bleef; ziektes waarvan de voortgang alleen belemmerd kan worden door het weerlicht en het bliksemvuur.
Als God Zijn knechten met angstwekkende boodschappen uitzendt, dan gebeurt dit alleen met als doel om de geestelijke atmosfeer te zuiveren. Ja, te zuiveren van de traagheid, de hoogmoed, de koelheid, de onverschilligheid en de vleselijke gerustheid die anders de gemeente zo gemakkelijk kan beheersen. Zoals de scherpe naald de wegbereider is voor de draad, zo is de doordringende wet de wegbereider voor de zilveren draad van Gods liefde en genade. Het operatiemes is net zo noodzakelijk als de genezende en heilzame balsem. De wet is onze leermeester om ons tot Christus te brengen. Zoals de oude Griekse leermeester de jongens naar school leidde, zo leidt de wet ons tot Christus. Hij wil ons leren, onderwijzen en wijsmaken tot zaligheid.
Zij die in de tijden van de puriteinen zowel de wet als het Evangelie verkondigden, hebben ook Gods zegen in ruime mate ervaren, terwijl zij velen voor Christus en Zijn zaak gewonnen hebben. Onze gezegende Verlosser en Heere, Die de barmhartige Melchizédek, ja, Die de liefde Zelf was, sprak ook herhaaldelijk over de toekomende toorn. Zijn uitspraken zeggen ons meer en grijpen ons veel meer aan dan de meest dreigende uitspraken van de zieners van de oude dag. God geve dat vele zondaren voor Christus gewonnen worden, terwijl ik u de schrik des Heeren verkondig. Dit is de taak die mijn Meester mij heeft opgelegd en die mij zeer zwaar weegt. Ik wens dat de Heere Zich ook in dit uur aan ons openbaart, opdat vele zondaren, die nog geen deel hebben aan de Heere Jezus, de toekomende toorn mogen ontgaan. Opdat vele zondaren Hem zo in Zijn dierbaarheid en onmisbaarheid leren kennen en in Hem gevonden worden, om het eeuwige leven te verkrijgen. Allen die de Heere Jezus mogen kennen en liefhebben, heft uw handen en harten naar omhoog! Bid de Heere dat Hij Zijn Heilige en goede Geest in ruime mate uitstort. Opdat vele harten worden verbroken en verbrijzeld, opdat velen tot kennis van de waarheid komen en gebracht worden tot Hem Die zondaren zalig maakt.
‘En boven dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd.’ De ervaring heeft het ons geleerd wat het menselijk vernuft al niet heeft uitgedacht, om zelfs de diepste afgronden te dempen. Er is bijna geen rivier in de wereld zo wijd, geen stroom zo breed of hun oevers zijn bereikbaar. Hoog boven het schuim van Columbia’s trotse waterval is de dunne maar toch sterke ijzeren rails zichtbaar; het scherpe fuiten van de locomotief wordt gehoord boven het geklots van de Niagara uit. Zo zag ik onlangs de eerste ketenen die van het ene tot het andere einde van die afgrond moeten reiken, waardoor de golf van Bristol haar weg vindt naar Clifton; door middel van een brug die over die afgrond is bevestigd, kun je al snel de beide uiteinden bereiken, wat onlangs nog voor bijna onmogelijk werd gehouden.
En toch, er is één grote kloof die niet te dempen is; een kloof waarvan de uiteinden niet te bereiken zijn, al namen we ook de vleugelen van de dageraad. Dat is de kloof tussen de plaats van de gelukzaligheid, waar de rechtvaardige zijn eeuwige hosanna’s laat weergalmen, en het land van moeite en zorgen, waar de goddeloze het pijnlijke zwaard van de Heere ervaart. Welke redenen je ook tot staving zou willen aanvoeren waarom de rechtvaardige in de toekomende eeuw geen gemeenschap kan hebben met de goddeloze, dan zou deze ene reden reeds voldoende kunnen zijn, namelijk: dat er tussen die beiden een grote kloof is gevestigd, zodat de overgang van de ene wereld naar de andere ten enenmale onmogelijk is.
1. Geen overgang van de hemel naar de hel
Ik wil u eerst aantonen dat er geen overgang bestaat van de hemel naar de hel. ‘Zij die van hier tot u willen overgaan, zouden niet kunnen.’ De gelukzaligen kunnen de gevangenis van verloren zondaars op geen enkele manier bezoeken. De rechtvaardigen waren op aarde al lang genoeg in hun bijzijn. Lang genoeg had de tarwe naast het onkruid op de akker gestaan; lang genoeg had het kaf naast het koren op dezelfde dorsvloer gelegen, maar de lijdzaamheid had een volmaakt werk. Zij groeiden samen op tot de dag van de oogst. En waarom zouden ze nu nog langer samen zijn, nu de dag van de oogst gekomen is? Het is onverenigbaar met de volkomen gelukzaligheid en de eeuwige gelukstaat van de rechtvaardigen, onverenigbaar met de hemelse vrede en reinheid van de volmaakte rechtvaardige, als de zonde in hun midden gedoogd zou worden, of als er gemeenschap zou bestaan met de boze of met de werkers der ongerechtigheid. Het zou niet kunnen strekken tot verheerlijking van de Heere Jezus Christus, als zij Hem niet onafgebroken, dag en nacht zouden aanschouwen en aanbidden omdat zij Zijn vijanden te hulp moesten komen en vertroosten.
Of zullen de hovelingen van de hemel verraders worden van hun Koning, en onverzoenlijke vijanden in hun gevangenis gaan opzoeken en troosten? Zullen zij die door Christus uit genade tot erfgenamen, tot troonvorsten, tot koningen en priesters zijn gemaakt, zullen zij die door Zijn bloed zijn gekocht, zullen zij die de gouden kroon dragen, hun witte erekleed afeggen om gedienstige geesten te worden van de verdoemden in de hel? De verdoemden, die ook hun hart niet hebben willen buigen en de Zoon niet hebben willen kussen toen Christus hun gepredikt werd in de welaangename dag der zaligheid die zij hebben verzuimd? Ónmogelijk! Bovendien heeft de Heere God in Zijn eeuwige raad een vurige muur, een koperen omheining opgericht. Daarbinnen is de rechtvaardige zo veilig, zo heilig en zo gelukzalig met zijn God. En wie zal de kloof dempen die in eeuwigheid, nee, in eeuwigheid niet gedempt kan worden?
Daarom moet de ernstigste en getrouwste predikant dan ook alle hoop opgeven om zondaren te bekeren. God heeft sommige apostolische geesten verwekt, die in de gemeente voor hen uitgaan. Het licht van de zaligheid stroomt zo duizendmaal duizenden liefijk tegemoet. Als zij handen en harten omhoog heffen om het Evangelie van genade en waarheid te prediken, dan geeft God hun de kracht om de poorten van de hel te doen schudden. En als zij hun knieën buigen tot het gebed, dan ontsluiten ze de poorten van de hemel.
Mannen als Baxter, met een van liefde brandend hart, of Joseph Alleine, met een tong als van vuur, of Whitefeld met het vuur van de seraf, of Wesley met een ijver van de cherubs – dat zijn mannen die overal zegen hebben verspreid en in waarheid groot genoemd kunnen worden. Zulke mannen kunnen, als zij willen, naar de einden van de aarde gaan en de last van de Meester volvoeren: ‘Gaat heen in de gehele wereld en predikt het Evangelie aan alle creaturen.’ Zulke mannen kunnen dan ook bevestigen dat het woord van de Heere waarachtig is: ‘Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld.’ Zulke mannen zijn het meest in hun element als ze maar het Woord van God kunnen verkondigen. Wee degenen die het Evangelie niet prediken! Maar prediken ze het Evangelie en de Heere is met hen, dan zijn ze ook gelijk aan Elihu, die zich verlustigde in hun arbeid. Zij waren geboren om het Evangelie te prediken en zielen voor Christus te winnen. Zij rusten dan ook niet, tenzij zij hun heerlijke taak met getrouwheid kunnen verrichten. Er komt echter een einde aan die taak, want in de hemel is geen Evangelieprediking nodig en zij worden van de hel uitgesloten.
Zondaar, mochten wij u, hoe zwak onze stem ook mag zijn, voor Christus kunnen winnen! Want als u onbekeerd sterft, zal onze prediking u niet meer kunnen bereiken of treffen. Dan zal het rechtvaardig oordeel van de verdoemenis uw deel zijn. Nu verleent God mij de tijd om u het Evangelie te prediken en de deur van genade wijd voor u open te zetten. Maar dan zal ik u niet meer kunnen waarschuwen en nodigen; dan zal ik u de gekruiste Christus, de zielsangst van mijn Heere en Meester niet meer voor ogen kunnen stellen; dan zal ik u niet meer kunnen wijzen op Zijn eeuwige liefde, die Hij betoond heeft, ook in de kruisdood. Dan zal het te laat zijn, want ‘zij rusten van hun werken en hun werken volgen met hen’. Dan moeten zij hun schoven met zich dragen, want zij keren niet terug om een ander veld te bezaaien of op andere akkers in te zamelen. Hoewel hun harten steeds van liefde blijven branden, zullen ze hun liefde volledig aan de Heere wijden, om met zalige troongeesten Hem te verheerlijken dag en nacht, in Wiens wijngaard zij op aarde met alle getrouwheid hebben gearbeid. Dan is hun taak op aarde ten einde. Daarom, arme zondaar, hoe graag zou ik u voor de Heere Jezus willen winnen, want het kan zo snel te laat zijn!
Élke poging, zelfs ook van de oprechtste vriend, om zondaren te behouden, eindigt als de dood komt. Sommigen onder u hebben wellicht een liefdevolle vriend die meer invloed op uw hart uitoefent dan ik. Wellicht vergeet u vlug mijn prediking, die aanvankelijk enige indruk op u maakte, om straks uw krachten opnieuw aan de zonden te wijden. Maar misschien hebt u een zus die uw hart sterker weet te treffen dan ik, of een vriend naar wiens vermaningen u wél luistert. De stem van uw geweten heeft u misschien wel eens wakker geschud, de kracht van de Heilige Geest is u misschien wel eens te sterk geweest. U doet wél, mijn broeders en zusters, die met alle ijver aan het zielsbehoud van anderen arbeiden. Ik wens dan ook dat God vele zielen aan u zal toebetrouwen, die voor mij ontoegankelijk zouden blijven. En al verlangt mijn ziel er ook vooral naar om vele zielen te mogen behouden, ik zal mij toch met u verblijden; ik zal er toch mijn God voor danken, als had ik zelf aan hun zielenheil gearbeid.
Doe daarom wat uw hand vindt om te doen. Verkondig overal wat de Heere Jezus voor u en aan u gedaan heeft. Oefen maar veel gemeenschap met de Heere, ook ten aanzien van hun zielen, en bid Hem dat Hij de zondaar bekeert, opdat hij met God verzoend wordt. Maar vergeet het niet: aan dat alles komt een einde. Alleen in dit leven kunt u dat doen, want met de dood is ook uw taak op aarde afgeweven; en uw loon zal groot zijn als u met getrouwheid gearbeid hebt en Christus in onverderfelijkheid hebt liefgehad. Zo komt er dan een einde aan de getrouwste vermaning van elke predikant en vriend. Hoort u dat, zondaar? Eenmaal is er geen bedehuis, geen sabbat, geen openbare samenkomst meer, en geen leraar of geen vriend meer die aan uw behoud arbeidt. Wat zegt u op dit alles? Ontroert het u niet? Blijft u onder dat alles koud en onverschillig? Zie toe, want wanneer u zich verhardt, zal de Heere u aan het verderf ten prooi geven. En het vonnis van uw veroordeling zal rechtvaardig zijn.
Of weet u dan niet dat u van uw dierbare familieleden, die in Christus ontslapen zijn, gescheiden zult worden als u in uw zonden sterft? Moeders, u kan en mag op aarde uw kinderen omarmen en voor hen bidden; u mag uw zoon met tranen in de ogen vermanen en hem uitdrijven tot de Heere, opdat hij vrede zal hebben met Hem; u mag vurig en veel voor hem bidden. Maar als uw kind, uw zoon verloren gaat, dan zult u de plaats van gelukzaligheid nooit meer kunnen verlaten, want ‘tussen u en hem is een grote klove gevestigd, zodat degenen die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen noch ook die daar zijn van daar tot ons overkomen.’ Hoor je dat, jongere? De ogen van je moeder, die van liefde voor je fonkelen, zullen eenmaal niet meer over je wenen; en je zult eenmaal de stem niet meer horen van haar die voor je bad, de stem van haar die wel eens weerklank vond in je hart.
Evenmin zult u, goddeloze vader of moeder, uw kind aanschouwen dat de Heere heeft gevreesd. Zeg mij, vader, denkt u nog wel eens aan die dochter die de Heere heeft gevreesd en Hem heeft liefgehad, en u nu ontnomen is? Sprak zij op haar sterfbed tot u: ‘Mijn vader, ik ga naar de hemel. Ik wenste wel dat ik u daar weer zou terugzien’? Weet dan dat u toen haar stem voor het laatst hebt gehoord en dat u haar in eeuwigheid, nee, in eeuwigheid niet zult terugzien, als u zich niet bekeert van de dwalingen van uw weg. Als zij in de hemel zou kunnen zijn wat zij op aarde was, dan zou zij u omarmen en zich aan u vastklemmen, om u, als dat mogelijk was, te trekken tot voor de troon van de Almachtige. Maar nee, nee, dat zal niet kunnen. God is rechtvaardig en Hij veroordeelt als de Rechtvaardige de onbekeerde zondaar; zoals Hij ook Zijn beloften van eeuwige vrede en zaligheid zal vervullen aan allen die Hem vrezen en dienen.
Zondaar, onderzoek uzelf. Meerdere keren verveelde onze prediking u misschien, maar ook aan die verveling komt een einde. Ergert of kwelt het u misschien als uw moeder u smeekt om toch de Heere te zoeken? Vergeet niet dat aan die kwelling een einde komt. Hindert de prediking van het toekomende oordeel u? Vergeet niet dat ook mijn taak snel ten einde kan zijn en dan komt er ook een einde aan mijn vermaningen. We zullen eenmaal van elkaar scheiden, God alleen weet wanneer. Maar wanneer u in de zonde blijft, zal die tijd van scheiden zeker komen. En dan zou u de wereld ervoor willen geven om nog eenmaal in de welaangename dag van zaligheid te leven. Dan zou u al de schatten van de wereld willen prijsgeven, als u nog eenmaal de roepstemmen van uw predikant zou kunnen en mogen horen, die u nu vermoeien en vervelen. U zou al de schatten van de wereld ervoor over hebben, om nog eenmaal een sabbatdag te vieren, die nu zo somber en triest voor u is; om nog eenmaal naar het huis van gebed te kunnen gaan.
Mijn hoorder, u mag nog wel eventjes geduld met ons hebben en onze lasten dragen, want we zullen u niet veel langer kwellen of plagen. Toch bidden we u: Kom tot Jezus. Ontvlied de toekomende toorn, vergeef het ons dat we zo vol ernst over u zijn, maar de liefde van Christus dringt ons. En omdat we uw zielen liefhebben, daarom bidden we u: Kom, kom, kom toch tot de Heere Jezus. Misschien hebt u nog maar enkele maanden te leven en dan, ja, dan zult u ver verwijderd zijn van het bedehuis. Dan zult u niet meer over het toekomende oordeel en de dingen die een eeuwigheid betreffen, horen spreken; maar dan zult u in de omgeving zijn van de duivel en zijn engelen, dan zult u het tandengeknars van de verdoemde geesten in de hel horen. En ik verzeker het u: daar zal eeuwige wroeging uw deel zijn.
Lieve vrienden, zulke gedachten moesten het volk van God vuriger en vaker dringen om toch te werken zolang het dag is! Laten we dan toch de tijd uitkopen, terwijl we nog arbeiden kunnen. Ik heb wel eens horen zeggen: ‘Meneer die en die werkt te hard, hij doet te veel.’ Niemand van ons werkt hard
genoeg. Het is onmogelijk dat we ooit te veel voor Christus zouden doen. Of zal ik mij naar bed begeven, als deze of die ziel verloren dreigt te gaan? Zal ik niet verlevendigen, mijn ziel, als deze of die op de rand van de afgrond is ingeslapen en verloren dreigt te gaan? Broeders en zusters, waak op, waak op en sla de handen aan het werk! Als God ons als lichten doet schijnen, te midden van een krom en verdraaid geslacht, laten we dan zijn gelijk de kaars, die al brandend verteert. Zoals het arme meisje al haar krachten inspant om haar handwerk af te maken – omdat haar licht spoedig uit zal gaan – zo moeten ook wij al onze krachten inspannen om te werken, te waken, te bidden en zielen te behouden, voordat onze levensdraad wordt afgesneden, voordat de nacht komt, waarin niemand werken kan.
We moesten getrouwer arbeiden aan het heil van vele onsterfelijke zielen. Als we meer doordrongen zouden zijn van de kortheid en broosheid van het leven; als we meer bedachten hoe de tijd voorbijvliegt en de eeuwigheid nadert; als we maar een ogenblik konden zien hoe vele duizenden zielen onbeschrijfelijke smarten lijden in de vlammen van het vuur, dan zouden we niet langer traag en lusteloos neerzitten, maar haastig opstaan en arbeiden terwijl het nog dag is en voordat de nacht komt.
2. Er is geen overgang mogelijk van de hel naar de hemel
De tekst leert ons dat er geen overgang bestaat van de hemel naar de hel, maar ook ‘dat zij die daar zijn, van daar tot ons niet kunnen overkomen’.
De verdoemden in de hel zijn daar met eeuwige banden van duisternis gebonden. Ik zie, in de geest, de engel, staande aan de ijzeren deur. En ik hoor dat akelig geluid van het sluiten van die deur en het dof gerommel van die eeuwige banden die in eeuwigheid niet zullen breken, die geen roest zal verderven. De zondaar kan om meer dan één reden niet vanuit de hel naar de hemel gaan. Ten eerste: zijn eigen natuur verbiedt en verhindert het hem. Zoals een mens leeft en sterft, zo zal hij ook daar zijn in alle eeuwigheid. De dronkaard wiens dorst hier niet te lessen is, zal daar dorsten, zonder dat een enkele droppel water het uiterste van zijn tong zal verkoelen.
De godslasteraar die hier de dierbare Naam van de Heere blijft lasteren, zal daar zichzelf onophoudelijk verwensen met eeuwige wroeging. De dood verandert zijn karakter niet, maar handhaaft het en maakt het harder dan tevoren. ‘Die heilig is, dat hij nog geheiligd worde, die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe en die vuil is dat hij nog vuil worde.’ De zondaar die verloren gaat, zal steeds een zondaar blijven en tegen God blijven rebelleren. Zou u zo iemand in de hemel begeren? Zullen de werkers der ongerechtigheden de gouden straten van het nieuwe Jeruzalem ontsieren? Zal de godslasteraar verkeren in het paradijs van God? Zullen de hosanna’s van de gezaligden verstoord worden door het lied van de wellustige? Ónmogelijk! De hemel zou geen hemel zijn, als de zondaar daar geduld zou kunnen worden.
‘Tenzij een mens wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.’ En omdat er geen hoop bestaat dat de zondaar die verloren is, ooit wedergeboren kan worden, zal hij ook nooit het Koninkrijk Gods kunnen zien. Zondaar, wanneer u hier op aarde nog niet voor de hemel geschikt bent, kunt u dan hoop hebben dat u ooit voor de hemel geschikt wordt? Als u sterft zonder God, zonder hoop op de eeuwigheid en zonder een Zaligmaker voor uw hart, zeg mij, wat zal dan uw deel zijn? Kunt u zonder God in de hemel verblijven, waar Hij heerst als de Almachtige? Kunt u zonder hoop de hemel binnengaan, waar de hoop is overgegaan in zalig aanschouwen, waar die hoop eeuwig wordt verwezenlijkt? Ónmogelijk! Gods vijanden zullen nooit in de hemel de Heere kunnen trotseren en zij zullen nooit in Zijn geducht paleis godslastering tegen de Heere kunnen uitspreken. Zij zullen immers voor eeuwig van Zijn aangezicht verstoten worden en met eeuwige banden van duisternis en dood gebonden worden gehouden.
Maar er is meer. De zondaar die verloren ging, kan niet uit de hel naar de hemel overgaan vanwege het vonnis van zijn verdoemenis.
‘Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn.’ Dat is het vonnis dat de zondaar te wachten staat die verloren gaat. Eeuwige pijnen! Is die straf eeuwig – en dat zal ze zijn – dan kan de verloren zondaar ook niet overgaan naar de hemel. De Heere zegt immers: ‘Waar de worm niet sterft en het vuur niet zal worden uitgeblust.’ Dus is de zondaar die verloren gaat, ook voor eeuwig verloren. De worm zou sterven, als zij naar de hemel konden overgaan; en het vuur zou uitgeblust worden, als zij opgenomen konden worden in de reien van zalige troongeesten. Nee, Gods Woord leert ons dat er aan de eeuwige straf geen einde zal zijn. En waar dat Woord getuigt: ‘Die niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden’, daar zal ook dat vonnis van de eeuwige verdoemenis in de volste, in de meest letterlijke zin van het woord, aan de onbekeerde zondaar voltrokken worden. Hij zal in eeuwigheid zijn banden niet kunnen verbreken of kunnen overgaan naar de gewesten van vrede en zaligheid.
Zondaar! Nee, u zult die banden niet kunnen verbreken, want Gods Woord en Gods volmaaktheden getuigen tegen u. Of zou God ophouden rechtvaardig te zijn? Omdat Hij rechtvaardig is, zal Hij u eeuwig straffen, wanneer u uw thuis vindt in de hel. De cherub die voor de troon van de Heere staat, roept onophoudelijk: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere.’ En juist omdat Hij heilig is, kan Hij u niet aannemen, maar Hij zal u verstoten tot in alle eeuwigheid. Of zou God ophouden de Waarachtige te zijn? Juist omdat Hij de Waarachtige en Getrouwe is, daarom zal Hij u nooit van Zijn toorn kunnen ontheffen.
Bovendien heeft Hij het de Zijnen beloofd: ‘Die geloofd zal hebben, zal niet verdoemd worden.’ Dat is juist die grote kloof die u scheidt, en u zal blijven scheiden van hen die zich eeuwig verblijden in de God van hun heil. Zo zeker de Heere God waarachtig is, zo zeker zal Zijn verbond niet worden verbroken; en zo zeker zult u ook de plaats van de rampzaligheid in eeuwigheid niet mogen en niet kunnen verlaten.
Vergeet het niet, zondaar, dat er tussen een heilig God en de gevallen mens maar één middel bestaat tot verzoening. Dat middel wordt door u verworpen. Jezus Christus is de Weg, de Waarheid en het Leven, Hij is onze Middelaar. Maar u verwerpt Hem, Die als onze Plaatsbekleder, als onze Gerechtigheid, Zijn dierbaar bloed gestort heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, van de duisternis zou komen tot Zijn wonderbaar licht en, door afstand te doen van de zonden, de toekomende toorn zou ontvlieden.
Maar u verwerpt die Heiland en Heere. Als u eenmaal verloren gaat, dan hebt u Hem volkomen, tot het einde toe, verworpen. Hebt u op dat moment niet de zekere ervaring dat Hij u wil zaligen en behouden? Aj-me ziel, ik verzeker het u: dan verwerpt u Hem ook nu, dan is het alsof u zei: ‘Christus stierf, maar niet voor mij. Hij vergoot Zijn bloed om mensen te behouden, maar ik wil langs Zijn weg niet behouden worden. Laat Hem sterven. Zijn dood acht ik als niets, Zijn bloed als dwaasheid. Ik wil liever verloren gaan dan door Hem behouden worden.’ Dat is wat u eigenlijk in uw hart zegt. Ik weet dat de woorden u zullen doen huiveren en sidderen, en dat u ze niet op de lippen zou durven nemen. Toch zijn ze in uw hart! U wilt althans niet dat Jezus Christus Koning over u zal zijn. U wilt althans uw knieën niet voor Hem buigen en de Zoon kussen eer Hij toornt en u op de weg vergaat. U bent dus nog een vijand van God en gaat dus liever verloren dan dat u zich door Christus met God laat verzoenen. Als u die enige weg, als u Christus Jezus verwerpt en blijft verwerpen, dan is uw toestand hopeloos.
Het offer voor de zonde is gebracht, een ander is er niet. Er blijft geen ander offer voor de zonde meer over. Of denkt u dat Christus opnieuw zal komen om te sterven? Zullen de handen van Hem Die te prijzen is in alle eeuwigheid, nogmaals aan het kruis worden uitgerekt? U die Hem nu verwerpt, zou Hem ook dan verwerpen, wanneer Hij voor de tweede keer stierf. Zal Hij opnieuw met doornen omkranst worden? Zal Zijn zijde opnieuw doorstoken worden? Zondaar, u die Hem nu verwerpt, zou Hem ook dan verwerpen, wanneer Hij voor de tweede keer stierf. Maar nee, dat is onmogelijk. Hij heeft Zich eenmaal opgeofiferd en dat offer is genoegzaam. Nu leeft Hij bij Zijn Vader, aan Wiens rechterhand Hij in de hemel verhoogd is, Wiens dood ons leven, Wiens verzoening ons behoud, Wiens gerechtigheid onze gerechtigheid is. Die met één offerande in eeuwigheid volmaakt heeft degenen die geheiligd worden.
Zondaar, als u verloren gaat, dan zult u in de hel in eeuwigheid verstoken zijn van de invloed van de Heilige Geest. Nog laat die Geest Zijn invloed voelen en vele malen heeft Hij Zich ook aan u niet onbetuigd gelaten. Of weet u dan niet dat u wel eens zoals een Felix hebt gebeefd? Weet u dan niet dat u, zoals eens Agrippa, bijna overtuigd werd? U hebt echter uw geweten opnieuw in slaap gewiegd en de Geest van God uitgeblust. En toch: die Geest kan Zich opnieuw aan u openbaren en als die Geest krachtig in u werkt, dan zal Hij uw hart, al is het zo hard als een rots, vertederen en vermurwen. Dan zal Hij uw hart, al is het zo hard als ijzer, doen smelten. Maar als u verloren gaat, zult u in de hel de invloed van die Geest voor eeuwig moeten ontberen. Hij komt niet in de plaats van pijniging. Vaak heeft Hij zacht als een duif op aarde willen neerdalen in uw hart. Maar daar zal Hij Zijn levenwekkende en levengevende vleugelen in eeuwigheid niet uitspreiden over de ziel die verloren ging. Als u verloren gaat, kunt u niet wederom geboren worden en de hemel niet binnengaan. U kunt niet meer geheiligd worden door de Heilige Geest. Onheiligen zullen in eeuwigheid niet kunnen verkeren met hen die hun klederen gewassen hebben in het bloed van het Lam.
Zondaar, dan kunt u niet uit de hel naar de hemel overgaan en dat zal u, om meer dan één reden, tot een oordeel zijn. U hebt een afkeer van het huis van gebed, maar u zult dan ook uitgesloten worden van de hemel der heerlijkheid, waar God dag en nacht gediend wordt. U hebt een afkeer van de sabbat, maar u zult ook uitgesloten worden van de eeuwige sabbat daarboven. Psalmgezang en geestelijke liederen hebben op aarde voor u niets liefijks en aantrekkelijks; maar u zult niet kunnen meezingen met het loflied van de gezaligden en verlosten in de hemel. U zoekt Gods aangezicht niet, maar u zult het ook nooit aanschouwen op de berg Zijner heiligheid. De Naam van mijn dierbare Zaligmaker had niets liefijks voor u, maar u zult die Naam ook nooit meer horen noemen.
Wij hebben u de Heere Jezus Christus gepredikt, maar u hebt Hem verworpen en Zijn bloed met voeten getreden. Wij hebben u de weg naar de hemel aangewezen, maar u wilt tot Hem niet komen, opdat u het leven zou hebben in Zijn Naam. Er is een weg van de aarde naar de hemel. Zondaar, die weg staat nog voor u open, al bent u ook de ergste zondaar. Bent u een overspelige, een oneerlijke, een dronkaard, een werker der ongerechtigheid? Nog is er genade mogelijk langs die ene Weg, Die de Waarheid en het Leven is. Maar weet dan ook dat u aan eeuwige banden van duisternis, aan de eeuwige dood, aan eeuwige wanhoop en wroeging wordt prijsgegeven, als u zich niet bekeert. Ik wens dat de Heere onze prediking met Zijn zegen wil achtervolgen ter verheerlijking en grootmaking van Zijn Naam.
3. Niets zal verontreinigen!
Zoals er uit de hel niemand naar de hemel kan overgaan, zo kan er ook niets in de hemel komen wat verontreinigt. Verblijd u, heiligen, in het licht. Verheug u, zaligen en verlosten, want de duivel zal u in eeuwigheid niet meer kunnen verleiden, nu u aangeland bent aan het gouden strand van de eeuwigheid. Zijn vurige pijlen kunnen u niet meer treffen. Al weergalmt zijn klagend geluid en al bijt hij op zijn ijzeren ketenen, zijn geklaag kan u niet meer treffen en zijn geknars kan u niet meer verschrikken. U bent voor altijd uitgesloten van alles wat tot de plaats van pijniging behoort. U bent voor altijd veilig en beveiligd, want Gods toom zal u in eeuwigheid niet kunnen treffen. Uw Heiland en Heere heeft de toom van God tegen de zonde gedragen en in Hem bent u gerechtvaardigd. Geen kwalen, geen pijnen, geen smarten zullen, noch naar het lichaam, noch naar de geest, uw deel zijn in de hemel. De hel alleen is de plaats van pijniging en ongekende smart. In de hemel is geen zonde meer, want u zult de Heere eeuwig gelijk zijn en de zonde is daar voor eeuwig buitengesloten. Daar bent u volkomen, zonder vlek en zonder rimpel. Daar zal geen enkele vijand iets meer tegen u kunnen ondernemen. Daar hoeft u niet te vrezen voor de toekomst. Daar duurt uw blijdschap tot in alle eeuwigheid en juist dat verhoogt de liefijkheid en het zoete van uw gelukzaligheid. In aller eeuwen eeuwigheid, miljoenen maal miljoenen jaren zult u het aangezicht aanschouwen van uw Zielenvriend.
Welnu, mijn medechristenen, die deze hoop op de Heere hebt! Reinig u daarom van alle ongerechtigheid en verblijd u in het zaligst vooruitzicht, al mogen de rampspoeden van dit leven toenemen. Waak op dan, geliefden! Wees sterk, want nog maar een weinig strijd, een weinig lijden, nog maar een weinig gebed en dan verheffen zich voor u daarginds de bergen. Dan lacht u van verre het Vaderhuis toe, waar u voor eeuwig zult rusten van uw werken. In de geest zie ik de engelen al, die vanuit het hemels paleis u toewenken en u toeroepen: ‘Komt in, komt in en eeuwige blijdschap zal uw deel zijn; komt in, komt in, want u weet nog niet hoe zalig het is om bij de Heere te zijn!’ Nu dan, waak op, waak op! Voorwaarts, zij uw leus, naar het hemels Jeruzalem dat boven is. Totdat u uit genade de bergtop bereikt om in te gaan tot de woningen van het licht.
4. Beslist voor de eeuwigheid
Zoals er niemand of niets van de hel naar de hemel kan overgaan, zo ook niet van de hemel naar de hel. Aan Gods rechterhand zijn de stromen van levend water, maar een ieder die verloren gaat, zal zich in eeuwigheid niet door die stromen kunnen verfrissen. Nee, het zal Lazarus niet vergund worden om het uiterste van zijn vingers daarin te dopen om de tong te verkoelen van de onbekeerde die daar brandt in de hel. Zondaar, in de hemel heerst zalige vrede en rust, die in de hel niet gevonden worden. Daar is het een eeuwigdurende storm, een eeuwigdurende orkaan. Op aarde kan men nog van de hevigste onrust en angst bijkomen, maar daar komt geen einde aan de helse smarten. Daar is het een eeuwig tandengeknars en een nooit eindigende wroeging van de verdoemden. Daar is het eeuwig strijd en bloed en vuur en rookdamp.
De hemel is de plaats van eeuwige blijdschap. Daar worden de zachte harptonen en de liefïjkste melodieën van de gezaligden gehoord. Daar zingt men blijde hosanna’s, dag en nacht. In de hel is er echter geen blijdschap. Men hoort er geen lied tot eer van God, geen halleluja tot eer van het Lam Dat geslacht is. Daar is alles lijnrecht in strijd met de hemel; de hel vormt het grootste contrast met de plaats van gelukzaligheid. Zou ik u de smarten van de hel te vreselijk kunnen voorstellen? Ónmogelijk! En toch nog eenmaal: de blijdschap van de hemel zal nooit kunnen overgaan naar de plaats van wroeging en naberouw.
De hemel is de plaats van de zaligste gemeenschap met God. Die gemeenschap kan niet bestaan in de hel. Daar zijn gebeden, die echter nooit worden verhoord; tranen, die toch nooit zullen baten; klachten, maar die God een gruwel zijn. God wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat de zondaar zich bekeert en leeft. Als de zondaar die genade echter weerstaat, dan zal de Heere wraak nemen en recht doen. Allen die Hem verworpen hebben, zal Hij met eeuwige banden van de dood laten ketenen en aan de veroordeling prijsgeven. In de hel is geen gemeenschap, geen blijdschap, geen hoop, maar de eeuwige dood. De enige overeenkomst die er – als ik het zo mag zeggen – tussen de hemel en de hel bestaat, is: dat beide eeuwig zijn. Er komt geen einde aan de hemelse blijdschap, er komt ook geen einde aan de helse smart. Beide zijn eeuwig. Zondaar! Zorg er toch voor dat u – wat een vreselijk woord! – de toekomende, de eeuwig, eeuwigdurende toorn ontgaat!
Kon ik maar spreken naar de wens van mijn hart! Want zoals ik al heb opgemerkt: nu is het nog de welaangename tijd, maar eenmaal zult u, zondaar, wanneer ik uit genade in de hemel ben en u in de hel bent, mijn stem niet meer horen. Luister dus welwillend naar me, als ik nog een ogenblik het woord richt tot u, die nog als onbekeerden voortleeft. Ik had maar weinig te zeggen tot het volk van God; tot hen hoop ik vanavond het woord te richten. Maar nu kom ik tot u, onbekeerde en onbekeerlijke. Ik ben er zeker van dat er nog vele onbekeerden onder ons zijn; want ik mag u niet vleien alsof u allemaal in waarheid christenen bent. God alleen weet dat er velen onder ons zijn, van wie het hart nog niet verbroken of verbrijzeld werd; die nog nooit hebben gebeefd voor de majesteit van de geduchte Koning en nog nooit de scepter hebben gekust van de gekruiste Christus. Sommigen van u weten dit maar al te goed! Zij weten maar al te goed dat zij nog een ‘gal van bitterheid’ en een ‘samenknoping van ongerechtigheid’ zijn.
Ik bedoel niet alleen hen die er openlijk voor uitkomen en in het openbaar zondigen; maar ook degenen die zich beter voordoen, maar in wiens harten Gods liefde nog niet is uitgestort. Het kan zijn, dat er op uw uitwendig leven en gedrag weinig valt aan te merken. Maar u bent nog niet wedergeboren, u bent uit de dood nog niet overgegaan tot het leven. En vergeet het niet, mijn hoorders, dat diezelfde plaats van rampzaligheid (een tweede is er niet), het deel zal zijn van de meer verfjnde, maar ook van de meest goddeloze zondaar. Tenminste, als u niet op tijd de toevlucht neemt tot de Gekruiste.
‘Niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, namelijk Christus Jezus.’ En als u niet in Hem gelooft, dan zult u in uw zonden sterven; ‘want er is onder de hemel geen andere Naam gegeven, door welken wij zalig kunnen worden.’
Gelooft u dat? Gelooft u dat er een hel is? Gelooft u dat er een hemel is en dat de Heere u als onbekeerde die hemel betwisten zal? Als u dat niet gelooft, dan zal ik niet langer met u twisten. Ik wens dat God u tot betere gedachten zal brengen. Maar waarom bent u hier gekomen? Waarom belijdt u een christen te zijn, als u toch Gods Woord verwerpt? Wees toch eerlijk, al bent u dan ook een ongelovige. Beken veel liever uw ongeloof, dan dat u belijdt een christen te zijn en u gelooft niet wat Gods Woord u leert.
Ik ben een voorstander van oprechtheid. Het lijkt mij dan ook dat wanneer een mens er eerlijk voor uitkomt en zegt: ‘Ik kan mijzelf datgene niet opdringen wat ik toch niet geloof, hij in ieder geval nog één deugd bezit; en we mogen hopen dat andere deugden in hem beginnen te ontwaken. Maar u die voorgeeft godsdienstig te zijn, het bedehuis bezoekt en toch niet gelooft in het geopenbaarde Woord van God, wat zal ik anders tegen u zeggen dan alleen dit: ‘Het vonnis van uw veroordeling zal u rechtvaardig treffen.’ Maar ik denk dat velen van u mij zullen antwoorden: ‘Geloof mij, wij hebben nog nooit aan het Woord van God getwijfeld! Wij hebben het van kinds af aan overdacht.
Wij hebben dat Woord horen verkondigen en daar nooit aan durven twijfelen.’ Laat het zo zijn, maar ik vraag u: ‘Gelooft u dat er een hel is en zoekt u haar toch niet te ontgaan? Gelooft u in de toekomende toorn? Gelooft u dat die toorn u elk ogenblik kan treffen? Want wie zegt u dat u dit bedehuis nog levend zult verlaten? En zit u hier dan met de genisten op Sion? Of heeft de zonde u dan zo verblind en verdwaasd, dat u niet meer denken kunt? Want hoe is het mogelijk dat u hier zo rustig zit, terwijl u nog denken kunt -en terwijl u weet! -dat een vertoornd Rechter u straffen zal, als u niet op tijd de toevlucht neemt tot de Heere Jezus, Die ook uw Redder wil zijn?’
Mag ik u vragen: Als deze dingen zo zijn, hebt u nagedacht toen u aan de genietingen van dit leven de voorkeur gaf boven het zalig genot van de hemel? Toen u de genietingen van de wereld hebt nagejaagd, wetende dat ze eenmaal achtervolgd zullen worden door de smarten van de hel? Begrijp me goed. Ik zeg nu niet dat de christen geen blijdschap heeft noch kent, maar de blijdschap van een christen is de hoogste, de reinste blijdschap, die de wereld niet heeft en niet kent, omdat hij de genietingen van de zonden niet najaagt. Maar ik bedoel dit: Wilt u zich volkomen overgeven aan zondig genot? Wilt u uw tijd doorbrengen in genot, in dronkenschap, in ijdelheid en meent u dat zoiets enige voldoening kan geven?
Ik werd eens door iemand die een hoge post in de maatschappij bekleedde en met wie ik, nadat ik het Evangelie met ernst en getrouwheid had verkondigd, een geruime tijd gesproken had, als volgt aangesproken: ‘Het is iets vreselijks dat ik de zonde blijf dienen, terwijl ik maar al te goed weet wat mijn lot zal zijn als ik in de zonde moet sterven. Als ik onder uw gehoor ben en aandachtig luister, dan denk ik wel aan de bekering. Ik neem mij voor om God te dienen, maar u weet niet half aan hoeveel verzoekingen ik blootsta. U weet niet hoe het met mij is, als ik de weelde en pracht om mij heen zie en ik misschien ook in gezelschap ben van degenen die alleen maar spotten met de godsdienst.
Daardoor verdwijnt elke goede indruk, terwijl ik dwaas genoeg ben om mijn ziel, mijn arme ziel, daaraan op te offeren en te verkopen.’ Er zijn er onder ons helaas maar al te veel die hun ziel voor een beetje zondig genot opofferen. Slechts een ogenblik in de draaikolk van de ongerechtigheid heeft tot gevolg dat de duivel uw deelgenoot wordt en uw blijdschap in smart verandert. Ik smeek u: denk toch na en oordeel zelf of u het eenmaal zult kunnen verantwoorden om schade te lijden aan uw ziel, al zou u ook de hele wereld kunnen gewinnen.
Ik vraag u nog eens: Waarom grijpt u de Heere Jezus niet aan in het geloof, terwijl u weet dat het nog de welaangename dag der zaligheid is om Hem aan te grijpen in het geloof? Ik zal u het antwoord geven op die vraag. Omdat u de Heere Jezus Christus niet liefhebt. U hebt de zonde lief. Of u bent te trots om tot Christus te komen. U vindt uzelf goed genoeg, u meent dat Christus niet voor u, maar alleen voor de grootste van de zondaren gekomen is. Wilt u die trots niet laten varen en zo voor eeuwig verloren gaan? Doe afstand van uw hoogmoed en kom als een ootmoedig zondaar tot Hem, Die van u eist dat u in Hem geloven zult. Of staat de zonde u wellicht in de weg? Bid dan de Heere dat Hij u door Zijn Heilige Geest bekwaam maakt, om uw rechteroog uit te trekken en uw rechterhand af te kappen, want het is beter verminkt tot het leven in te gaan dan dat u, met twee ogen en twee armen, in het helse vuur geworpen zou worden.
‘Maar,’ zo vraagt misschien iemand, ‘hoe moet ik de Heere Jezus aangrijpen in het geloof?’ Dat zal de Heilige Geest u leren. Geloof in Hem en u zult zalig worden. Hef oog en hart naar boven, sla een blik op Zijn kruis en de Gekruiste, al erkent u ook dat u Zijn toorn verdiend hebt, al beseft u ook uw tekortkomingen en vele gebreken. Wij wijzen u op die Heiland van zondaren, zoals Hij daar hangt aan het kruis en Zijn bloed laat stromen voor een schuldige wereld. Aanschouw Hem als in de geest, Hem, de Eeuwige, Die de hemel en de aarde heeft geformeerd; Die gekomen is in de gestalte van een dienstknecht en het kruis gedragen en de schande veracht heeft; Die Zijn gezegende handen en voeten heeft laten doorboren; Wiens gezegend hoofd met doornen omkranst werd en in Wiens blikken niets dan liefde, eeuwige liefde te lezen is.
Sla een blik op de Gekruiste en in die blik is leven, ook voor u, ook nu. Wél u, als u met een traan in het oog naar Hem opziet en zegt: ‘Heere Jezus! Gij hebt Uzelf ten offer gegeven, ook voor mij. Daarom wil ik in U geloven, daarom kom ik om aan Uw voeten te belijden dat ik een zondaar, een schuldige zondaar ben. Reinig mij echter met Uw bloed! Zie mij in genade aan en zeg tot mijn ziel: ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met koorden van eeuwige ontferming, kom, o zondaar, kom, ja kom.’
Ik heb u de schrik des Heeren verkondigd, omdat ik uw ziel liefheb. God weet hoe de vele harde woorden die ik tot u moest richten, mijn hart lieten bloeden. Ik wenste wel dat u in de Heere Jezus geloven mocht. In Hem is een volheid van genade die u om niet, uit genade, deelachtig kunt worden. Aanvaard Hem en Zijn genade op Zijn woord. Moge de Heilige Geest u daartoe bekwamen. Wij hebben u de Heere Jezus verkondigd, maar niet als een bloeddorstig tiran, die tot u zegt: ‘Kniel neer en kus de Zoon.’ Kom, o zondaar, kom, o zondaar! Kom toch! Jongeling en jonge dochter, wilt u zalig worden, of niet?
Zondaar, die in de zonde al grijs geworden bent en straks naar het graf gedragen zult worden, wilt u in Christus geloven, of niet? Wellicht is het de laatste mogelijkheid. Wellicht hoort u de stem van de predikanten niet meer. Dan zal het Evangelie u in eeuwigheid ook niet meer verkondigd worden. Wilt u de Heere Jezus aangrijpen als uw eigendom in leven en sterven, of niet? Geest van God, bewerkt U toch uit genade het hart van vele zondaren, om te kunnen getuigen: ‘Ja, Heere Jezus, ik wil door U, door U alleen behouden worden.’ Ik wens dat die oprechte belijdenis op aarde gehoord zal worden; en dat die belijdenis in de hemel der heerlijkheid zal weergalmen en eenmaal bezegeld zal worden met de kroon des levens.
De Heere zegene u en behoede u! De Heere verheffe over u allen Zijn vriendelijk aangezicht en geve u vrede. En wanneer de Heere eenmaal Zijn volk vergadert van alle einden der aarde, mochten u en ik, ja, mochten wij allen dan aan Zijn rechterhand staan, om Zijn vriendelijk aangezicht te aanschouwen en verzadiging van vreugde te verkrijgen, eeuwig en altoos. Dat geve God.
Amen.