Te betuigen het Evangelie van de genade Gods. Handelingen 20:24
Paulus zegt dat hij, in vergelijking met de grote waardij van de Evangelieprediking, zelfs zijn leven voor zichzelf op geen prijs stelde, en toch weten wij met zekerheid dat Paulus het leven hogelijk waardeerde. Hij was met dezelfde liefde voor het leven bezield als anderen, en bovendien wist hij dat zijn leven van grote betekenis was voor de gemeenten en de zaak van Christus. Ergens anders zegt hij: ‘In het vlees te blijven is nodiger om uwentwil.’ Hij was het leven niet moe en evenmin zulk een ijdel wezen dat hij het leven beschouwen kon als iets om al spelende te verbeuzelen. Hij hechtte waarde aan het leven want de tijd, die de stof is waaruit het leven is samengesteld, stelde hij op prijs, en van iedere dag en ieder uur maakte hij een nuttig gebruik, ‘de tijd uitkopende omdat de dagen boos zijn.’ Niettemin zegt hij op ernstige toon tot de ouderlingen van de gemeente te Efeze dat hij zijn leven van geen waarde achtte in vergelijking met de openbaring van het Evangelie van de genade van God. Uit het door ons behandelde vers zien wij dat de apostel het leven beschouwde als een wedloop die hij te doen had. Hoe spoediger nu een wedloop ten einde is, hoe beter; natuurlijk verlangt men niet dat hij lang zal duren.
De enige gedachte van een kampioen is, hoe hij zo spoedig mogelijk de eindpaal zal bereiken. De grond beneden hem is hem geheel onverschillig, hij let niet op de baan die hij doorloopt, dan alleen in zover ze de weg is die hij begaan moet om het gewenste punt te bereiken. Dat nu was voor Paulus het leven: al de kracht van zijn ziel wijdde hij aan het najagen van één ding, namelijk: overal te betuigen het Evangelie van de genade van God; en zijn leven hier beneden had voor hem alleen waarde als een middel om te geraken tot dat doel. Ook beschouwde hij het Evangelie en zijn bediening, om daarvan te getuigen, als een heilig pand dat hem door de Heere zelf toevertrouwd was. Hij beschouwde zichzelf als iemand, wie ‘het Evangelie was toebetrouwd’ en hij was besloten om getrouw te blijven al zou het hem ook het leven kosten.
Hij zegt dat hij ‘de dienst wilde volbrengen die hij had ontvangen van de Heere Jezus Christus.’ Met zijn geestesoog zag hij de Zaligmaker het onschatbare kistje, dat het hemelse juweel van Gods genade bevat, in Zijn doorboorde handen nemen en tot hem zeggen: ‘Ik heb u gekocht met Mijn bloed en ik heb u geroepen door Mijn naam, en nu leg Ik dit kleinood in uw handen opdat u er voor zorgen mag en het bewaken tot met uw zaligheid. Ik draag u op om u overal in Mijn gebied te begeven en alle volken onder de hemel bekend te maken met het Evangelie van de genade van God.’ En zo is het nagenoeg met alle gelovigen. Wij zijn geen van allen geroepen tot het apostelschap en wij zullen niet allen geroepen zijn tot de openbare prediking van Gods Woord. Maar allen hebben wij in last, op aarde pal te staan voor de waarheid en met alle kracht te strijden voor het geloof dat eens aan de heiligen is overgeleverd.
O, en dat dan te doen in de geest van de heidenapostel! Als gelovigen zijn wij allen tot de één of andere soort van bediening geroepen, en daarom moet ons leven een wedloop zijn en moeten wij onszelf beschouwen als wachters van het Evangelie, op gelijke wijze als hij, die de kleuren van een regiment draagt, zich verplicht rekent alles op te offeren tot hun behoud. Paulus was een ware held, een held van nog edeler stempel zelfs dan de dappere Grieken, wier bedrijven nog heden ons bloed sneller doen vloeien en onze ziel in vlam zetten. Hun heldhaftigheid hing voor een groot deel af van het algemeen belang, van de ogenblikkelijke bijval van hun medeburgers of van de dierlijke drift van het slagveld, maar Paulus’ heldenmoed was noodzakelijk en onwrikbaar en kwam evenzeer aan de dag in de eenzaamheid van de kerker als in de vergadering van de gelovigen.
Hij ging heen van zijn wenende vrienden en trok beproevingen tegen, wier kracht hij niet kende, maar generlei vrees overmande hem, en zonder te vragen vervolgde hij zijn weg. Zijn vertrek van de ouderlingen brengt mij onweerstaanbaar het verhaal van de oude geschiedschrijvers in herinnering aangaande Epaminondas, de Thebaanse veldheer, die, dodelijk gewond door een Spartaanse speer, waarvan de punt in zijn lichaam was blijven steken, zijn vrienden verzocht er zich maar niet mee op te houden, ‘want’, zei hij, ‘ik heb lang genoeg geleefd wanneer ik onoverwonnen sterf’. En toen men hem zei dat de slag gewonnen was en dat zijn vrienden overwinnaars waren, verzocht hij hun de punt van de speer uit te trekken, opdat er een eind aan zijn leven zou komen. Men zei hem dat hij gevallen was maar zijn schild niet had verloren en dat de zege was behaald, waarop hij met zijn laatste adem antwoordde: ‘Zo stervende, sterft uw Epaminondas niet.’
Evenzo heeft Paulus lang genoeg geleefd wanneer het Evangelie voorspoedig is in zijn loop, en al legt hij zijn leven af, hij sterft niet wanneer zijn bediening vervuld is. Laat mij u zijn Woorden voorlezen en zie dan of daaruit niet die heldhaftige toon spreekt.’En nu, zie, gebonden zijnde door de Geest reis ik naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar ontmoeten zal, dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende dat mijn banden en verdrukkingen aanstaande zijn. Maar ik acht op geen ding, en houd mijn leven niet dierbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en de dienst welke ik van de Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie van de genade Gods.’
Wij willen hedenmorgen in de eerste plaats vragen: Wat was dit Evangelie dat Paulus waardig keurde om er voor te sterven? – het Evangelie van de genade van God? Nadat wij dit onderzocht hebben zullen wij, naar ik meen, voorbereid zijn op deze andere vraag: wanneer wij er niet voor kunnen sterven, hoe kunnen wij er dan voor leven? En vervolgens, in de derde plaats, wens ik u tot zulk een toewijding aan te sporen door het beantwoorden van de vraag: Waarom moeten wij dat doen? O, mag de Heilige Geest de heilige toewijding en zelfopoffering van Paulus in ons werken!
I. Ten eerste dus onderzoeken wij, wat dit Evangelie was, waarvoor Paulus sterven wilde. Niet alles wat ‘evangelie’ genoemd wordt zou zulk een geestdrift opwekken of die verdienen. Want, mijn broeders, wij hebben tegenwoordig evangeliën waarvoor ik niet zou willen sterven en die ik evenmin u zou willen aanraden om er voor te leven, daar het alle evangeliën zijn die na weinige jaren verdwenen zullen zijn. Het is nooit de moeite waard te sterven voor een leer die zelf uitsterven zal. Ik heb lang genoeg ge- leefd om een half dozijn evangeliën te zien opkomen, bloeien en ondergaan. Al voor lang werd mij gezegd dat mijn oud-Calvinistische leer ver bij de tijd ten achter was en uitgediend had, en later vernam ik dat evangelisch geloof, in welke vorm ook, tot het verleden behoorde en door ‘verlichte denkbeelden’ moest vervangen worden.
Nu eens heb ik van deze, dan weer van gene verbetering van het oude geloof gehoord, en de wijsgerige godgeleerden zijn nog immer bezig aan het verbeteren van hun theologie. Ze zijn al verder en verder voortgeschreden, zodat alleen de hemel weet en misschien de hel weet hoe ver ze nog komen zullen. Maar, daarvan ben ik zeker, ik doe het niet. Ik zou voor geen van al de moderne stelsels willen sterven. Ik wenste wel aan de hoogwijze kerkleraars te vragen of de Bijbel eigenlijk wel enige positieve leer bevat, en of er in ‘t geheel wel een leer bestaat, die men voor een ogenblik waard kon achten om er voor te sterven, en of de martelaren dierbaar grote dwazen waren om te sterven voor waarheden die voor hen dierbaar kunnen geweest zijn maar die de geestelijke vooruitgang in onbruik heeft gebracht?
Die mannen en vrouw, die naar Smithfield gingen om levend verbrand te worden om Christus’ wil, waren ze niet hoofd voor hoofd dwazen om te sterven voor een reeks van denkbeelden, die de ‘moderne verlichting’ geheel verdreven heeft? Ik geloof werkelijk dat er voor onze moderne leraars iets, dat vaststaande waarheid heten mag, niet bestaat, of zo al, dat ze niet zeker zijn of ze dit al gevonden hebben. Ze hebben gegraven, gegraven, gegraven: zie slechts de afgronden van ongeloof die ze gemaakt hebben. Maar aan de rots zijn ze nog niet gekomen. Wacht nog maar wat langer: vandaag of morgen vinden ze wellicht iets vasts. Maar tot nog toe hebben ze nog slechts door zandlagen geboord.
Toch was er vroeger een Evangelie in de wereld, dat bestond uit feiten, die nooit door Christenen werden betwijfeld. Eens was er een Evangelie in de gemeente dat de gelovigen aan hun hart koesterden alsof het ‘t leven van hun ziel was. Daar was een Evangelie in de wereld, dat geestdrift verwekte en opoffering gebood. Tienduizenden zijn met levensgevaar samengekomen om dat Evangelie te horen. Er zijn mannen geweest die het in het aangezicht van dwingelanden verkondigd hebben en er alles voor hebben verloren, en er de gevangenis en de dood voor ingegaan zijn onder het zingen van psalmen. Bestaat er zulk een Evangelie niet meer? Of zijn wij in het land van de schaduwen gekomen waar de zielen verkwijnen onder gissingen en onbe- kwaam worden tot vertrouwen en ijver? Moeten de discipelen van Jezus nu leven van de draf van de ‘denkbeelden’ en de wind van de verbeelding waardoor de mensen eigenzinnig en hoog gevoelend worden? Nee, veeleer willen wij terugkeren tot de vaste spijze van de onfeilbare openbaring en roepen tot de Heilige Geest, dat Die ons voede met Zijn eigen ingegeven Woord.
Wat is dit Evangelie, dat Paulus hoger stelde dan zijn leven? Hij noemde het: ‘het Evangelie van de genade Gods.’ Wat in het Evangelie de apostel het sterkst trof, was dat het een boodschap van genade, en van louter genade was. In de muziek van de blijde boodschap was één toon, die boven alle andere uitklonk en het oor van de apostel streelde; die toon was: genade, de genade van God. Deze toon achtte hij kenmerkend voor de gehele melodie; het Evangelie was ‘het Evangelie van de genade Gods.’ In onze dagen wordt dat woord ‘genade’ niet vaak vernomen; wij horen van zedelijke verplichtingen, van wetenschappelijke uitkomsten en van vooruitgang van de mensheid. Maar wie spreekt ons van ‘de genade Gods’ dan enige weinige ouderwetse mensen die weldra zullen verdwenen zijn? Als één van dezulken sta ik hedenmorgen hier, en ik zal trachten dat woord ‘genade’ te doen weerklinken, als dat zij die de blijde klank er van kennen zich verheugen zullen en degenen die het verachten er door in ‘t hart getroffen worden. Genade is de eigenlijke inhoud van het Evangelie. Genade is het enige waarop te hopen valt voor deze gevallen wereld! Genade is de enige troost voor de heiligen die uitzien naar de heerlijkheid. Wellicht had Paulus een klaarder inzicht in de genade dan zelfs Petrus, of Jacobus, of Johannes en heeft hij daardoor een zoveel groter plaats in het Nieuwe Testament. De andere apostolische schrijvers muntten in sommige opzichten boven Paulus uit, maar door zijn diepte en klaarheid in de leer van de genade stond Paulus vooraan. Wij hebben Paulus weer nodig, althans Paulus’ uiteenzetting en verklaring van het Evangelie. Hij zou korte metten maken met de nieuwe evangeliën en tot degenen die ze aanhingen zeggen: ‘Ik verwonder mij, dat u zo haast, wijkende van degenen, die u in de genade van Christus geroepen heeft, overgebracht wordt tot een ander Evangelie, daar er geen ander is. Maar er zijn sommigen, die u ontroeren en het Evangelie van Christus willen verkeren.’
Laat mij kort uiteenzetten waarom het Evangelie de blijde boodschap van de genade is.
Het Evangelie is een boodschap dat God uit vrije gunst en louter barmhartigheid bereid is te doen te hebben met zondige mensen. Er zou niets heugelijks zijn in de tijding dat God rechtvaardig is, want ten eerste is dat geen nieuws: wij weten dat God rechtvaardig is; dat zegt de mens het natuurlijk geweten. Dat God de zonde straffen en de gerechtigheid bonen zal, is volstrekt geen nieuws; en al was het dat, het zou toch geen heugelijk nieuws zijn, want wij hebben allen gezondigd, en uit kracht van de rechtvaardigheid moeten wij allen sterven. Maar nieuws, en een nieuwstijding van de beste soort is het, dat de Rechter van allen gezind is de overtredingen te vergeven en de goddelozen te rechtvaardigen. Het is een heerlijke tijding voor de zondaar dat de Heere de zonde wil uitdelgen, de zondaar met rechtvaardigheid bekleden en in gunst aannemen, en dat niet ter wille van iets dat hij gedaan heeft of doen zal, maar uit vrijmachtige genade. Hoewel wij allen zonder uitzondering zondig zijn en allen om onze zonden rechtvaardig moeten worden verdoemd, is God bereid ons van de vloek van zijn wet te ontslaan en ons allen, als een daad van louter genade, de heerlijkheid van rechtvaardigen te schenken.
Herinner u hoe David daarover denkt en hoe hij er in de twee en dertigste psalm van zegt: ‘Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mens wie de Heere de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is.’ Het is een boodschap waardig er voor te sterven, dat God door het verbond van de genade rechtvaardig zijn kan en toch rechtvaardigende een ieder, die in Jezus gelooft; dat Hij de rechtvaardige Rechter van de mensen kan zijn en dat toch allen die geloven door Zijn genade om niet gerechtvaardigd kunnen worden door de verzoening die is in Christus Jezus. Dat God barmhartig en genadig is en bereid om ook de onwaardigste te zegenen, is een wonderlijke tijding; die waardig is dat men het hele leven besteedt aan haar verkondiging. Mijn hart springt in mij op wanneer ik dit hier uitspreek en predik aan de boetvaardigen, de moedelozen en de wanhopenden dat, hoewel ze om hun zonde de hel verdienen, de genade hun de hemel schenken en hen daarvoor toebereiden wil, en dat, wel als een oppermachtige daad van liefde, geheel onafhankelijk van hun wezen en hun verdiensten. Daar de Heere zegt: ‘Ik zal Mij ontfermen wiens ik Mij ontfermen zal barmhartig zijn wie Ik barmhartig ben’, is er hoop voor de wanhopigste.
Aangezien het niet is ‘desgenen die wil noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods’, is er een open deur van de hoop voor degenen die anders moesten wanhopen. Het is alsof er een grote rechtszitting was gehouden, en de rechter van plaats tot plaats was gegaan, en een aantal gevangenen veroordeeld waren, en dat de loop van het recht niets anders meer vorderde dan dat hun vonnis ten uitvoer werd gelegd. Zie, daar wordt plotseling door de zilveren trompetten van in zijde geklede herauten afgekondigd dat de koning een middel gevonden heeft waardoor hij, zonder het recht te schenden, in enkel barmhartigheid met de veroordeelden kan handelen en hun alzo vrije vergiffenis schenken, hen dadelijk in vrijheid stellen en hun een plaats in zijn majesteits gunst en dienst aanwijzen kan. Dat zou in de cellen van de veroordeelden een heugelijke mare zijn, niet waar? Zou u niet gaarne de arme gevangenen zulk een tijding brengen? O, Paulus! ik kan begrijpen dat u in een heilig vuur geraakte over een openbaring als die van de vrije genade. Ik kan begrijpen dat u bereid was uw leven weg te werpen om aan medezondaren te prediken dat de genade heerst door rechtvaardigheid tot het eeuwige leven.
Maar het Evangelie zegt ons veel meer dan dat, namelijk: dat God de Vader, door met de mens op de voet van vrije gunst te handelen, Zelf de grote hinderpaal weggenomen heeft die aan de barmhartigheid in de weg stond. God is rechtvaardig, dat is een onomstotelijke waarheid; het geweten van de mens voelt dat dit zo is en het geweten van de mens geweten zal nooit voldaan zijn voordat het zien kan dat Gods rechtvaardigheid gehandhaafd is. Daarom, opdat God rechtvaardig met de mensen zou kunnen handelen in louter barmhartigheid, gaf hij Zijn eniggeboren Zoon, opdat door Zijn dood zou voldaan worden aan de wet en de eeuwige beginselen van Zijn heerschappij zouden gehandhaafd worden. Jezus was aangewezen om de plaats van de mensen in te nemen, van de mensen zonden te dragen en de straf van de zonden van de mensen te ondergaan. Hoe duidelijk zegt Jesaja dat in zijn vijf en dertigste hoofdstuk! Nu is de mens gewis gered, want het vonnis is niet ter zijde gelegd noch de straf ingetrokken; alles is gedaan en geleden wat het strengste recht zou kunnen eisen en toch staat de genade met ongebonden handen om vergeving te schenken naar haar welbehagen.
De schuldenaar wordt losgelaten, want de schuld is betaald. Zie de stervende Verlosser en hoor de profeet zeggen: ‘De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem en door Zijn striemen is ons genezing geworden.’ Ook hier komt alles door de genade. Broeders, uit genade was het dat God besloot een verzoening uit te denken en te aanvaarden en voornamelijk dat Hij, die verzoening Zelf aanbracht. Hierin ligt het wonderbare dat Hij Die beledigd was, Zelf de verzoening te weeg brengt. Hij had maar één Zoon, en liever dan dat iets Hem verhinderen zou met de mens in gemeenschap te treden door louter genade-betoning nam Hij die Zoon van Zijn hart, liet Hem onze zwakke natuur aannemen en liet toe dat Hij, de Rechtvaardige, stierf voor onrechtvaardigen om hen tot God te brengen. U bewondert Abraham, die zijn zoon God ten offer gaf; bewonder veeleer Jehovah Die Zijn Zoon overgaf voor zondaren. ‘Hierin is de liefde, niet dat wij God lief hebben gehad maar dat Hij ons liefgehad heeft en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening van onze zonden.’ Dit is dus het Evangelie van de genade van God – dat God, zonder onrechtvaardig te zijn, in louter barmhartigheid met de mens kan handelen, geheel zonder aanzien van zijn zonden of verdiensten omdat zijn zonden gelegd zijn op Zijn geliefde Zoon Jezus Christus, Die van de goddelijke gerechtigheid een volmaakte offerande heeft geboden zodat God groot is in heiligheid en toch rijk in genade. O, geliefde Paulus, hoeveel stof voor prediking is hier!
Tevens wordt in het Evangelie een reden tot barmhartigheid geopenbaard die in overeenstemming is met de genade van God. Er moet altijd tot de handeling van een wijs mens een gegronde reden bestaan; de mensen handelen niet zonder beweegreden wanneer ze verstandige mensen zijn. Hetzelfde geldt voor God in de allerhoogste mate: Hij handelt naar de hoogste beweegredenen. Zijn beweegreden om met de mens op grond van vrije genade te handelen, is een openbaring van Zijn eigen heerlijk Wezen. Hij zegt: ‘Ik doe het niet om uwentwil, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, o, huis Israëls.’ Hij werkt de wonderen van Zijn genade’opdat nu door de gemeente bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods, naar het eeuwig voornemen dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus onze Heere.’
Hij vindt een beweegreden in Zijn eigen natuur en barmhartigheid daar Hij ze nergens anders vinden kon. Hij wil met de mensen handelen naar de oppermacht van Zijn wil, ‘tot prijs van de heerlijkheid van Zijn genade door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde.’ Hij redt de mensen opdat Zijn eigen geliefde Zoon Jezus Christus mag worden geprezen, verheerlijkt en groot gemaakt en opdat Zijn heilige Geest geëerd mag worden in de wederbaring van weerspannige naturen. Luister, u die gevoel van schuld hebt: God kan, zonder Zijn rechtvaardigheid geweld aan te doen, in enkel genade met u handelen, en Hij heeft daarvoor een reden gevonden, een reden, die voor de slechtste zowel als voor de beste mens voldoende is. Wanneer het om Zijn eigen eer is dat Hij schuldige zondaren verlost, dan is er een venster geopend, waardoor het licht kan doordringen tot hen die in de diepste duisternis van de wanhoop zitten.
Opdat nu het voornemen van de genade volvoerd zou worden, was het nodig dat er een Evangelieboodschap werd gebracht vol beloften, bemoediging en zegen; en deze boodschap is aan ons overgebracht, want dat Evangelie dat wij thans prediken is vol van genade. Het spreekt aldus: Zondaar, bekeer u tot de Heer, zoals u bent, en Hij zal u genadig aannemen en u liefhebben. God heeft gezegd: ‘Ik zal barmhartig zijn voor hun ongerechtigheid en hun zonden en hun overtredingen zal Ik niet meer gedenken.’Om Christus’ wil, en niet om doorgestane angst, tranen of bekommernissen van uwer kant, zal Hij uw zonden zo ver van u wegdoen als het Westen is van het Oosten. Hij zegt: ‘Kom dan, en laat ons samen richten: al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als sneeuw; al waren ze rood als karmozijn, ze zullen worden als witte wol.’ U kunt tot Jezus komen juist zoals u bent en Hij zal u volle kwijtschelding geven wanneer u in Hem gelooft. De Heere spreekt nu: ‘Zie niet op uzelf, om enige verdienste te zoeken. Maar zie op Mij en wordt behouden. Ik zal u zegenen buiten alle verdienste om, door de verzoening van Jezus Christus.’ Hij zegt: ‘Zie niet op uzelf, om kracht te vinden voor het toekomende leven.
Ik ben geworden beide uw kracht en verlossing. Want toen u nog zonder sterkte was, stierf Christus te Zijner tijd voor de goddelozen! De uitnodiging van het Evangelie is: ‘o, alle gij dorstigen! komt tot de wateren, en u die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en zonder koopprijs, wijn en melk.’ Komt en wees welkom, u lammen, kreupelen, blinden, dolenden, onreinen en ellendigen. U wordt genodigd; niet omdat u hoopvol maar omdat u hopeloos bent. ‘De Evangelieboodschap is uit genade, aangezien ze gericht is aan hen wier behoeftigheid hun enige aanspraak is. De gezonden hebben de medicijnmeester niet van node, maar zij die ziek zijn. Christus is niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars tot be kering te roepen. Komt dus, u die zedelijk ziek bent; wier wenkbrauwen wit zijn van de melaatsheid van de zonde; komt en wees welkom want voor u wordt op Gods gezag dit vrije Evangelie verkondigd, Voorwaar, een boodschap als deze is wel waard dat men zich inspanne om ze te verbreiden, en ze is zo heerlijk, als Goddelijk, dat wij welgemoed ons bloed kunnen storten om ze te verkondigen.
Opdat nu de zegen van dit Evangelie binnen het bereik van alle mensen zou komen, heeft God een weg verordend, die voor hun toestand geschikt is. ‘Hoe kan ik vergeving verkrijgen?’ vraagt iemand; ‘zeg het mij zoals het is en spoedig.’ ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden.’ God vraagt van u geen goede werken, geen goede voornemens zelfs, maar dat u bereid bent aan te nemen wat Hij u geheel vrijwillig geeft. Hij geeft u de zaligheid op het geloof. Dit is het geloof: dat u gelooft dat Jezus Christus Gods Zoon is en u zich aan Hem toevertrouwt; ‘maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden; namelijk die in Zijn naam geloven.’ Wanneer u gelooft, bent u behouden. De zaligheid is ‘uit het geloof, opdat ze naar genade zij, ten einde de belofte vast zij al den zade.’
Zegt u ‘Maar juist het geloof schijnt mij toe buiten mijn bereik te liggen’, dan antwoord ik, dat ons in het Evangelie van de genade van God gezegd wordt, dat ook het geloof een gave van God is en dat Hij het in de mensen werkt door de Heilige Geest. Want buiten die Geest zijn ze dood in ongerechtigheid en zonde. O, welk een genade dat ook dat geloof, dat vereiste geloof, verleend wordt! ‘Maar’, zegt iemand, wanneer ik geloofde in Christus en mijn vroegere zonden vergeven waren, dan zou ik toch, naar ik vrees, tot de zonde wederkeren. Want ik bezit geen kracht om mijzelf voor het vervolg te bewaren.’ Luister! het Evangelie van de genade van God is, dat Hij u bewaren zal tot het einde toe – dat Hij het vuur, dat Hij in u ontstoken heeft, levendig houden zal, want Hij zegt: ‘Ik geef aan Mijn schapen het eeuwige leven’ en: ‘Het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden tot een fontein, springende tot in het eeuwige leven.’ De schapen van Christus zullen nimmer omkomen, en niemand zal hen rukken uit Christus’ hand. Hoort u dit, u zondaar, u die geen recht hoegenaamd op Gods genade hebt?
Zijn vrijmachtige genade komt tot u, tot u persoonlijk, en wanneer u gewillig gemaakt wordt om het aan te nemen, bent u heden verlost, en buiten alle twijfel voor eeuwig behouden. Ik herhaal het, dit is een Evangelie, zo waardig om het te verkondigen, dat ik begrijpen kan dat Paulus zegt: ‘Maar ik houd mijn leven niet dierbaar voor mijzelf, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en de dienst welke ik van de Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie van de genade Gods.’ Ik heb in een oud boek een droom gelezen van iemand die bezorgd was over zijn ziel. Hij viel in slaap en droomde dat hij te midden van een vreselijke storm in de wildernis was. De bliksemstralen flikkerden om hem heen en het geweld van de donder deed de aarde onder hem schudden. Angstig zag hij rond naar een schuilplaats. Hij liep toe op het eerste huis dat voor hem stond, maar de toegang werd hem geweigerd. Daar woonde de Gerechtigheid, en ze zei verstoord: ‘Pak u voort – ik kan geen misdadiger huisvesting verlenen, geen verrader van zijn koning en van God!’ Hij vluchtte naar het volgende huis, en dat bleek de woonplaats van de Waarheid te zijn.
De Waarheid kwam met een kalm maar ernstig voorkomen aan de deur en sprak: ‘U bent vol leugen, u kunt hier niet verblijven.’ Hij vluchtte naar het huis van de Vrede, dat vlak daarbij stond en hoopte dat hij wellicht voor de storm onder dak zou kunnen komen, maar de Vrede zeide: ‘Ga heen, daar is, zegt mijn God, geen vrede voor de bozen.’ Hij wist niet wat hij doen zou, want de storm begon al heviger te woeden, toen hij eensklaps een ingang zag, waarboven geschreven stond: Barmhartigheid. ‘O’, zei hij, ‘dat is een plaats voor mij, want ik ben schuldig.’ De deur stond daar open en hij was er welkom. Naar dat huis nodig ik u. Kom binnen en wees gerust. U, die nog niet door rechtvaardigheid, of vrede of waarheid herberg kunt vinden, u kunt tot de barmhartigheid komen en overvloedige genade ontvangen.
Bent u genegen de eis en de wijze van de genade aan te nemen? Laat ons eens onderzoeken. Sommigen denken dat ze van iets houden en toch is het niet zo, doordat ze er zich in vergist hebben. Begrijpt u dat u van God niets eisen kunt? Hij zegt: ‘Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontferm, en zal barmhartig zijn wie Ik barmhartig ben.’Wanneer het op louter genade aankomt, kan niemand met mogelijkheid iets eisen; dan kan geen eis bestaan. Wanneer het uit genade is, is het niet uit schuld, en als het uit schuld is, is het niet uit genade. Als God deze mens wil behouden en een ander wordt in zijn eigenwillige zonde aan het verderf overgelaten, dan kan die andere niet met God willen twisten. Of, zo hij het doet, is het antwoord: ‘Kan ik niet met het mijne doen zoals ik wil?’ O, nu schijnt u er van terug te deinzen! Zie, uw hoogmoed staat tegen de vrijmachtigheid van de genade op.
Laat mij u terugbrengen. Al hebt u geen aanspraak, er is een andere waarheid die u tegenlacht. Want, aan de andere kant, er is niets dat verhindert dat u barmhartigheid verkrijgt. Als u niet goed behoeft te zijn om u bij God aan te bevelen, daar alles wat Hij geeft vrije gunst zijn moet, dan kan slechtheid u ook niet van die gunst uitsluiten. Hoe zondig u ook zijn mag, God kan u Zijn gunst bieden. Hij heeft in andere gevallen de grootste zondaren uitgekozen; waarom ook niet in uw geval? In elk geval kan geen verergering van zonde, geen aanhouding van zonde, geen grootte van zonde een reden zijn waarom God niet in genade op u neerzien zou. Want, wanneer zuivere genade en niets anders dan genade te beslissen heeft, dan kan ook de ergste overtreder gered worden. In hem kan de genade haar grootheid openbaren. Ik heb mensen zich op grond van de leer van de uitverkiezing horen verontschuldigen. Ze zeiden: ‘Maar als ik nu eens niet uitverkoren was?’ Het komt mij veel verstandiger voor te zeggen: ‘Wanneer ik eens uitverkoren was?’ Ja, ik ben uitverkoren wanneer ik geloof in Jezus, want nooit heeft zich een ziel geworpen op de verzoening van Christus, of die ziel was door God verkoren vóór de grondlegging van de wereld.
Dat is het Evangelie van de genade van God en ik weet dat het velen van u ter harte gaat. Het brengt dikwijls mijn ziel in beweging evenals het geluid van krijgsmuziek, wanneer ik denk aan de genade van de Heere van eeuwigheid af, een genade die blijft bij haar keuze en er bij blijven zal wanneer al deze zichtbare dingen verdwijnen zullen als vonken die uit de schoorsteen vliegen. Mijn hart is verheugd in mij dat ik vrije genade en stervende liefde te prediken heb; ik kan begrijpen waarom de scharen in de nacht met doodsgevaar bij elkaar kwamen om te horen van de genade van God.
Ik kan de Covenanters begrijpen, die met glinsterende ogen op de heuvels stonden te luisteren wanneer Cameron predikte van de genade van de grote Koning. Daar is iets in een Evangelie van vrije genade dat waard is te prediken, dat waard is om toe te luisteren, dat waard is om voor te leven en dat waard is om voor te sterven.
II. Dit brengt mij op mijn tweede punt: u en ik zijn niet geroepen om er thans voor te sterven; laat ons nu zien dat wij er voor leven. Hoe kunnen wij leven voor dit Evangelie van de genade van God?
Ik antwoord in de eerste plaats dat, wanneer iemand voor dit Evangelie zal leven, hij het van God moet ontvangen hebben en een roeping moet ontvangen hebben om het te bedienen of te dienen. Hij moet zich gehouden gevoelen om dat Evangelie te bewaren en te houden, niet zozeer omdat hij het gekozen heeft, maar omdat het hem heeft gekozen. Ik ben vergeten wie het was, maar een gevatte oude predikant hoorde eens zeggen dat hij op zekere kansel niet preken kon wanneer hij vasthield aan de leer van het Evangelie. ‘Nu’, zei hij, ‘ik zou menen dat men mij daar wel zou kunnen laten preken, want ik kan naar waarheid zeggen dat ik niet aan de leer van de genade vasthoud, maar dat de leer van de genade mij vasthoudt.’ Dit mag eigenlijk maar een woordspeling zijn, er ligt toch een grote waarheid in.
Er is in de liefde, die ons huiselijk geluk uitmaakt, een zekere soort van noodzakelijkheid: wel kozen wij onze geliefde, maar wij konden niet anders, wij werden meegesleept en overweldigd en zo kwamen wij tot ons huwelijk. Het was niet geheel en al vrije keuze, er was een geheimzinnige macht die onze harten ketende; en ik ben zeker dat het evenzo gelegen is met de leer van de genade, wanneer wij er in geloven – wij omhelsden ze omdat onze ziel er ons toe trok, maar toch voelden wij ons gedwongen en konden niet anders doen. Voor mij is er maar één leer; ik ken geen andere. Ik kan geen ander geloof aankleven, geliefden, dan datgene hetwelk ik bijna drie en dertig jaar geleden op dit platform predikte. Ik geloof dat ik evenveel heb gelezen als de meeste mensen, en ik ben zeer goed bekend met de beweringen van verlichte denkers, maar ik ben nooit in hun verborgenheden doorgedrongen en zal dat ook nimmer kunnen. Ik verafschuw de gedachte aan een vooruitgang boven het Evangelie dat Paulus gepredikt heeft. Ik ben hetzelfde wat ik was toen ik als jongeling hier predikte. Ik ben in mijn godgeleerdheid niet het tiende deel van een duim vooruitgegaan. Ik hoop dat ik nu beter en met meer ervaringskennis de waarheid verkondigen.
Maar wat ik zeven en dertig jaar geleden predikte, predik ik ook nu. U kent de geschiedenis van de jongen die op het brandende dek stond omdat zijn vader gezegd had: ‘Blijf daar staan’, en zijn standvastigheid wil ik navolgen. Andere jongens waren mogelijk veel wijzer geweest dan hij, maar zijn wijsheid was gehoorzaamheid. Ik wil liever God gehoorzamen dan wijs zijn met mijn eigen verstand. Het Evangelie, dat de Bijbel geopenbaard en de Heilige Geest mij onderwezen heeft, moet ik verkondigen en geen ander. Het is mij onmogelijk de nieuwigheden van de dag te geloven. Ik moet blijven bij mijn oude geloof. Ik zou met Luther willen zeggen: ‘Ik kan niet anders; God helpe mij!’ Ik ken thans geen ander Evangelie dan hetwelk ik kende, toen ik het eerst in Jezus geloofde. Ik weet dat wij uit genade behouden worden door het geloof, en dat niet uit onszelf – het is een gave van God; wat heb ik meer nodig te weten? U zult, als u wilt, van deze rots afgaan, geliefde broeder, want mogelijk kunt u zwemmen. Maar ik moet blijven waar ik ben, want ik zou verdrinken. Wanneer het geroep van het oordeel zal gehoord worden, zal ik met Gods hulp geloven in het Evangelie van de genade van God en in niets anders. Ik hoop dat er in verkleefdheid en volharding iets is dat zal mee werken tot het bewaren, als niet tot verbreiding van het Evangelie. Standvastigheid heeft in deze bijzondere tijd een buitengewone waarde en daartoe spoor ik u aan; ik bid u zo lang als u leeft vast te staan in het Evangelie dat u ontvangen hebt, in het ‘Evangelie van de genade Gods’.
Maar het volgende, wat Paulus deed, was het bekend te maken. Waar hij ook heenging, verkondigde hij het Evangelie. Dat is wat wij doen moeten. ‘Maar’, zegt iemand, ‘ik kan het niet bekend maken.’ Waarom niet? ‘Ik zou het Evangelie niet kunnen verkondigen.’ Waarom niet? ‘Wel, ik ben iemand van een onbeduidend voorkomen en ik geloof niet dat men ontzag voor mij hebben zou.’ Precies wat men van Paulus zei: ‘De tegenwoordigheid des persoons is zwak.’
‘Ja, maar ik ben geen spreker.’ Juist, dat werd ook van Paulus gezegd: ‘Zijn spreken is verachtelijk.’ ‘O, maar wanneer ik iets zeggen moest zou ik het niet met een spraakfiguur kunnen versieren of het met een vergelijking verduidelijken; ik zou zelfs geen gedichtje kunnen aanhalen om het mooi te maken.’ Paulus sprak ook eenvoudig. Hij zegt: ‘Wij gebruiken veel vrijmoedigheid in het spreken.’ Veel van de andere leraren waren grote redenaars, maar Paulus vermeed altijd redekunstige wendingen; hij trad op en liet de waarheid eenvoudig en op haar eigen wijze over zijn lippen vloeien; en ik geloof dat wij tegenwoordig een geslacht van predikers nodig hebben die niet ‘mooi’, of schools, of welsprekend, of aandoenlijk willen zijn; mannen, van wie men zegt als men hen gehoord heeft: ‘Ik kan niet begrijpen waarom de mensen samenkomen om zulk een preek te horen. Het enige, waarom ze kunnen komen is om wat hij zegt. Want hij spreekt niet verheven, het schijnt alsof hem daaraan niets gelegen is en alsof het hem alleen is te doen om zijn boodschap uit zijn eigen hart in de harten van de mensen te brengen.’
Dat is juist wat Paulus deed. Denkt u niet dat u op deze wijze het Evangelie verhalen kunt? ‘O, maar ik heb zoveel zwakheden.’ Ja, Paulus zei dat hij roemde in zijn zwakheid, omdat dan de kracht van Christus des te duidelijker op hem was. Als hij gedaan had met preken konden de mensen niet zeggen: ‘o, wij begrijpen, waarom wij er zoveel van gevoelden; u ziet, Paulus gebruikt al de sieraden van de redekunde. Wij begrijpen volkomen waarom zijn rede doordrong in onze harten, hij heeft zulk een welluidende, klankrijke stem. Wij kunnen begrijpen waarom wij hem gaarne horen, zijn ogen zijn zo vol uitdrukking, ze zien tot in onze ziel.’ Nu had Paulus naar alle waarschijnlijkheid zachte ogen; volgens Zijn Naam was hij een klein man, en hij zal wel zeer duidelijk gesproken hebben. Maar het speet hem nooit dat dit zo was; integendeel, hij geloofde dat hij sterk was in zijn zwakheid, want de kracht van Christus was in hem. Hij hoopte ook dat om die reden het geloof van zijn hoorders niet zijn zou in menselijke wijsheid, maar in de kracht Gods. Broeders en zusters, wij zijn, als dit het geval is, allen geschikt om heen te gaan en anderen het Evangelie van de genade van God te verkondigen.
Nog meer, Paulus wilde van het Evangelie getuigen. Te getuigen is meer dan te verkondigen; het betekent persoonlijk van de waarheid kennis te dragen. Paulus was zeer geschikt om te getuigen, niet waar? Als hij predikte, verhaalde hij dikwijls de geschiedenis van de felle vervolger, die op de weg naar Damascus was en plotseling neergeveld werd – een vervolger, die nooit gevraagd had om door genade gered te worden, die Christus niet genegen, maar zeer sterk tegen Hem was en mannen en vrouwen naar de gevangenis sleepte en dwong God te lasteren, in de hevigste woede tegen hen ontstoken. O, hoe heerlijk deelde Paulus het Evangelie van de genade van God mee als hij zei: ‘De Heere verscheen mij op de weg.’ ‘Mij is barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste (der zondaren) ben, al Zijn lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven.’ Mijn vriend, kunt u niet over uw bekering spreken en de mensen bekend maken, hoe de vrijmachtige genade tot u kwam, toen u ze niet zocht?
En daarmee hield Paulus niet op, want hij sprak dikwijls van zijn vertroostingen; hoe het Evangelie hem vertroost had, toen hij gestenigd en, toen hij door valse broederen verzocht was geworden en toch door Gods genade staande gehouden was. Paulus kon ook spreken van hemelse blijdschap: hoe dikwijls hij hoog opgetrokken geweest was en had mogen overwinnen in Christus, door te geloven in het Evangelie van de genade van God. Zijn eigen ervaring van de macht van dat Evangelie over hemzelf was het, die hij gebruikte als het juiste middel en bewijs ter verbreiding van het Evangelie – want dat betekent betuigen.
Lieve vriend, wanneer het Evangelie niets voor u gedaan heeft, zwijg er dan over of spreek het tegen, maar wanneer het Evangelie voor u gedaan heeft wat het voor sommigen van u heeft gedaan, wanneer het de loop van uw leven heeft veranderd, wanneer het u van de mesthoop opgeheven en u als op een troon geplaatst heeft, wanneer het thans uw spijs en uw drank is, wanneer het ‘t middelpunt en de zon van uw leven is – getuig er dan van bij voortduring. Wanneer het Evangelie voor u is geworden wat het is voor mij, het licht van het binnenste van u ziel, spreek het dan uit, waar u ook bent, en laat het de mensen weten, dat, al verwerpen ze het, het voor u de kracht Gods is tot behoud en dat zijn zal voor ieder die gelooft.
III. Mijn tijd is verstreken, maar toch moet ik u nog een ogenblik ophouden met u te herinneren waarom wij, mijn broeders, behoren te leven om het Evangelie van de genade van God bekend te maken.
Ten eerste, omdat het werkelijk het enige Evangelie ter wereld is. De paddenstoel- evangeliën van de dag, die komen en gaan als een dagblad, dat voor één enkele dag is en dan terzijde wordt gelegd, kunnen op niemands toewijding aanspraak maken. Wat doen die met de maan veranderende leerstelsels voor ons land? Ze stichten veel kwaad in deze stad – ze maken het volk afkerig om naar een plaats van aanbidding op te gaan. Waarom zouden ze komen om te horen van dingen die onzeker zijn? ‘Waarom zouden ze komen om enkel te worden gewezen op hun plichten, zedenlessen te ontvangen enz.? Om zulke armelijke dingen komen de mensen niet in menigte bijeen.
Ik geloof niet dat ik zondag op zondag over de straat lopen zou, alleen om een zedenkundige verhandeling te horen. Dan kon ik evengoed thuis blijven en de krant lezen. Maar het Evangelie van de genade van God te horen, is waard dat men er mijlen ver voor loopt, en wanneer het in al onze kerken duidelijk verkondigd werd, ben ik zeker dat wij weinig lege banken zien zouden: de mensen zouden komen en er naar luisteren, want dat hebben ze altijd gedaan. Uw Evangelie zonder genade is het dat de kudde laat hongeren totdat ze haar weide verlaat; uw Sociniaanse redenering is het, die de mensen er toe brengt om de Evangeliebediening en de openbare godsdienst met verachting te behandelen. Het oude Evangelie is een lieflijke reuk, die de menigte aantrekt.
Als Whitefield het weergalmen deed, welke ruimte was dan groot genoeg om de duizendtallen te bevatten? De mens heeft behoefte aan iets wat hem verblijdt te midden van zijn arbeid en hem onder een gevoel van zonde hoop schenkt. Zoals de dorstige het water nodig heeft, als behoeft de mens het Evangelie van de genade van God. En er zijn geen twee Evangeliën in de wereld, zo min als er twee zonnen aan de hemel zijn. Er bestaat voor ons maar één dampkring om in te ademen, maar één Evangelie om voor te leven. ‘Niemand kan een ander fondament leggen dan dat gelegd is, Jezus Christus, de Rechtvaardige.’ Daarom, verkondigt het Evangelie, opdat, door onbekendheid ermee, de mensen niet sterven.
Vervolgens moet u het doen omdat het ter eer van God is. Ziet u niet, hoe het God verheerlijkt? Het werpt de zondaar neer, het maakt de mens niets, maar God alles in allen. Het plaatst God op een troon en werpt de zondaar in het stof en dan voert het op lieflijke wijze de mensen tot aanbidding en verering van de God van alle genade, Die niet acht op overtreding, ongerechtigheid en zonde, – daarom, verkondigt het. Verbreidt het, omdat u aldus Christus verheerlijken zult. O, wanneer Hij hedenmorgen hier voor ons optrad, hoe verheugd zouden wij dan allen plaats voor Hem maken!
Hoe ootmoedig zouden wij Hem aanbidden! Als wij slechts dat hoofd, dat geliefde, ontzagwekkende hoofd zien mochten, zouden wij niet allen in aanbidding neerbuigen? En als Hij dan sprak en zei: ‘Mijn geliefden, Ik heb u Mijn Evangelie toevertrouwd; bewaart het zoals u het ontvangen hebt. Opent uw oor niet voor de begrippen en vindingen van mensen, maar houdt vast aan de waarheid, zoals u ze ontvangen hebt; en gaat henen en verkondigt Mijn Woord, want Ik heb andere schapen die nog niet van Mijn kudde zijn, die toegebracht moeten worden, en u hebt broeders die nog verloren zijn, en ze moeten naar huis komen’; ik zeg, wanneer Hij ieder van u in het gelaat zag en u aldus toesprak, dan zou uw ziel antwoorden: ‘Heere, ik zal voor U leven, ik wil voor U prediken! Ik wil voor U sterven als dat nodig is om het Evangelie van Jezus Christus overal bekend te maken.’
Welnu, als u en ik onszelf heden opwekken – en Gods Heilige Geest zal daartoe Zijn hulp verlenen – en wij beginnen het Evangelie van de genade van God te verkondigen; weet u, wat ik dan zeker geloof dat er gebeuren zal? Ik voorspel de gunstigste uitslag. Wij horen tegenwoordig dat alle soort van kwaad toeneemt in kracht en onheilspellende broeders verzekeren ons dat er vreselijke tijden zullen komen – ik kan u niet zeggen hoe verschrikkelijk ze zijn zullen. Het Katholicisme zal, volgens sommigen, terugkomen en de hoer van de zeven heuvelen zal heersen over de gehele aarde. Inderdaad? Wij zullen zien. Wanneer u vrijmoedig het Evangelie verkondigt, zeg ik u dat het niet gebeuren zal. Als het Evangelie van de genade van God in zijn volheid gepredikt wordt, kan dat niet zo zijn.
Luister naar wat Johannes zegt: ‘En ik zag een andere engel, vliegende in het midden des hemels, en hij had het eeuwig Evangelie, om te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen, en aan alle natie en geslacht en taal en volk, zeggende met een grote stem: ‘Vreest God en geeft Hem heerlijkheid.’ Ziet u die engel? Let op wat er volgt. Vlak achter hem vliegt een andere hemelbode. ‘En er is een andere engel gevolgd, zeggende: ‘Zij ingevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad, omdat ze uit de wijn des toorns. van haar hoererij alle volken heeft gedrenkt.’ Vlieg heen, u engel van het eeuwig Evangelie! Vlieg heen, want zo zeker als u uw vlucht versnelt, zal die andere engel volgen, die de val zal verkondigen van Babylon en van elke andere leer, die ingaat tegen de genade van de Heere God Almachtig. De Heere wekke u op om Zijns Naams wil.
Amen.