Mijn liefste is mij een bundeltje mirre, dat tussen mijn borsten overnacht. Hooglied 1:13
Er zijn theologen die eraan twijfelen of Salomo’s Hooglied wel geïnspireerd is door de Heilige Geest. Ook zijn er, die het slechts beschouwen als een oosters liefdeslied, terwijl weer anderen er niet uit durven preken om zijn verheven, dichterlijk karakter. Zo wordt een van de beste delen van Gods Woord aan de kant geschoven. De eigenlijke oorzaak daarvan is, dat de geestelijke betekenis ervan niet zo gemakkelijk is te begrijpen. Dit lied behoort bij het hoger geestelijk leven en voor ongeestelijke oren is er niets bekoorlijks aan. We staan hier op heilige grond, die we niet onvoorbereid mogen betreden. “Trek uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilig land!” Zo klinkt ook hier de waarschuwing.
De historische Bijbelboeken zou ik kunnen vergelijken met de voorhof van de tempel; de Evangeliën, de Brieven en de Psalmen brengen ons in het Heilige, maar het “Lied der liederen” is het Heilige der heiligen (het Allerheiligste), dat voor vele gelovigen nog door het voorhangsel wordt afgesloten. Niet alle gelovigen mogen hier zomaar binnenlopen, want niet allen zijn gekomen tot de heilige geloofsgemeenschap en het vertrouwelijke liefdeleven met de hemelse Bruidegom.
Men zegt, dat de Joden hun studerende jongeren geen toestemming gaven om het Hooglied te lezen en wel omdat volgens hen alleen volwassenen dit deel van de Heilige Schrift met vrucht konden onderzoeken. Misschien was dit wijs en in elk geval is met dit gebod een belangrijke waarheid gesymboliseerd. Inderdaad is het Hooglied een boek voor volwassen christenen. Kinderen in de genade mogen hier hun romantische liefde voelen opgewekt tot Jezus, die ze beter naar het vlees dan naar de geest kennen, maar alleen een man in de genade kan de hoge bergen van de liefde bestijgen, waar de Bruid haar Bruidegom ontmoet. Alleen wie zijn hoofd leerde neervlijen aan de borst van zijn Meester en met Zijn doop is gedoopt. Van het eerste tot het laatste vers is dit lied alleen te begrijpen door hen, die de zalving van de Heilige Geest ontvangen en alle dingen verstaan.
U weet wel, beste vrienden, dat er maar weinig verklaringen bestaan van de Brieven van Johannes. Tegenover vijftig verklaringen van Paulus’ Brieven vindt u er nauwelijks één van die van Johannes. Hoe komt dat? Is wat de Apostel der liefde schreef zo moeilijk te begrijpen? De woorden van zijn Brieven zijn op zichzelf eenvoudig genoeg. Inderdaad, maar ze zijn als het ware helemaal doortrokken van de geest van de liefde, die ons ook in het Hooglied toespreekt. En zo komt het, dat zij die het innige contact met Christus niet kennen, hier uitroepen: “We kunnen dit niet lezen, want het boek is verzegeld.”
Het “Lied der liederen” is een gouden cassette, waarvan de sleutel niet geleerdheid, maar liefde heet. Voor allen die met Jezus geen vertrouwelijke omgang hebben, zijn de schatten die hier liggen uitgestald, onzichtbaar. Hier zijn de adelaarsvleugelen van een Johannes en de adelaarsblikken van een Salomo nodig. Maar de meesten van ons zijn blind, van verre niet ziende en ook kunnen ze zich niet verheffen tot de hoogten van de liefde waarvan hier sprake is. We bidden en wensen dat de Heere ons in de genade zo laat groeien en ons zo verrijkt met de gaven van de Heilige Geest, dat we ons met de snelheid van hinden mogen plaatsen op de hoogten van de Heilige Schrift om daar onze Heiland te ontmoeten.
We merken naar aanleiding van onze tekst eerst op hoe lief de Heere Jezus Christus de gelovigen is; ten tweede, dat daarvoor een goede reden is; ten derde, dat wie die liefde tot Jezus kent, ook weet, dat hij een van de Zijnen is en ten vierde, dat wie dit weet, ook van harte verlangt in blijvend kontakt met Hem te verkeren. Als u de tekst goed bekijkt, zult u er dit alles in vinden.
In de eerste plaats dus: de gelovigen hebben Jezus Christus onuitsprekelijk lief. Let hier op de woorden, waarmee onze tekst begint: mijn liefste. De Bruid noemt haar Bruidegom zo en daarmee spreekt ze nadrukkelijk haar liefde tot Hem uit. Ze kijkt om zich heen als om iets te vinden, dat zowel grote waarde heeft op zichzelf als dat het zeer nuttig is door z’n voortreffelijke eigenschappen en nu valt haar oog op de mirre. Zonder nu op dit beeld verder in te gaan, bepalen we ons bij onze stelling dat Christus de zijnen zeer lief is.
Onderken wel, dat niets de gelovige zoveel vreugde bezorgt als de omgang met de Heiland. Vraag uzelf af, u die gegeten en gedronken hebt aan Zijn tafel, waar zo’n zoetheid te vinden als die u daar ervaren hebt in Zijn gemeenschap.
De christen geniet evenals andere mensen van de algemene genadegaven van het leven. Voor hem heeft de muziek haar bekoring, de schilderkunst haar voortreffelijkheid, de beeldhouwkunst haar schoonheid. Hij is niet blind voor de majesteit van de bergen en niet doof voor de hymne der zeeën en het liefdesgefluister der dalen. De christen kan even goed als ieder ander mens met een helder oog en blij hart de dingen om hem heen gadeslaan, hij kan zich verlustigen in de goede gaven en de grootse werken van God.
Ook weet hij te genieten in huiselijk geluk en rondom zijn haard zit hij graag in liefde en vriendschap met de zijnen. Zonder dat alles zou het leven dor en vreugdeloos zijn. Zijn kinderen brengen vrolijkheid in zijn huis, zijn vrouw is zijn blijdschap en troost en de omgang met zijn vrienden sterkt hem in de levensstrijd. Alle fijne dingen van het leven, zowel stoffelijke als geestelijke, die God hem geeft, aanvaardt hij met een dankbaar hart. Maar toch zal hij u zeggen, dat hij daarin niet zoveel genot ervaart als in de omgang met zijn Heiland.
Broeders en zusters, er is een soort wijn, die door geen aardse wijnstok ooit kan worden gegeven. Er is een soort brood, dat zelfs de heerlijkste korenvelden van Egypte niet kunnen verschaffen. Gij en ik, we hebben het gezegd tegen hen die hun god vinden in de dingen van deze aarde: “U mag u beroemen op uw goud en zilver en andere stoffelijke schatten, maar wij zullen ons verheugen in de God van ons heil.” Wij waarderen de vreugde die de wereld biedt evenzeer als varkensvoer in vergelijking met Jezus Christus, het hemelse manna. Een beetje van Jezus’ liefde, een enkele teug uit de beker van de gemeenschap met Hem is mij oneindig veel meer waard dan een wereld vol vleselijke genietingen.
Wat is het kaf in vergelijking met de graankorrels? Wat betekent een nagemaakte diamant tegenover een echte? Wat stelt een droom voor vergeleken bij de werkelijkheid? En welke waarde heeft de aardse vreugde, die toch maar kort duurt, vergeleken bij de vreugde die met Christus voor de gelovigen klaarligt?
Als u enigszins het innerlijke leven kent, zult u bevestigen, dat onze hoogste, reinste en duurzaamste vreugde moet zijn: de vrucht van de Levensboom, die in het midden van Gods Paradijs staat. Geen bron geeft zulk heerlijk water als de goddelijke fontein, die geopend werd door de speer van de soldaat op Golgotha.
De vreugde in een huis van maaltijden; de blijdschap waarmee een boer een rijke oogst binnenhaalt; het genieten van het huwelijksleven; het vermaak van de jeugd; de ontspanningen van oudere jaren — die alle zijn als stofjes aan de weegschaal, als we ze plaatsen tegenover de vreugde die de God-met-ons aan ons geeft. Met de Prediker zeggen we dan: “Tot het lachen zeide ik: gij zijt onzinnig, en tot de vreugde: wat maakt deze? Ijdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid.”
Al het genot dat de wereld geeft, is uit de aarde aards, maar de blijdschap die men bij Christus ervaart, is hemels zoals Hij zelf is. In de omgang met Hem is niets dat ons teleurstelt, niets dat ons onvoldaan laat; in deze wijn is geen droesem; geen dode vlieg is in deze zalf te vinden. De vreugde van de Heere is volkomen en blijvend. Ze is onvergankelijk en maakt er met alle recht aanspraak op, dat ze de enige, echte vreugde wordt genoemd.
Wat is de wereld met al haar schatten? Geeft ze niet bij al haar zoet veel bitters? Als we rozen willen plukken, verwonden we onze handen aan de scherpe prikkels. Geen geluk is hier beneden volkomen. De honing is vermengd met gal, de nasmaak van de vreugde is vaak groot verdriet. Weest u, o Heere, temidden van het wisselvallige leven mijn steun en mijn troost, mijn alles!
We kunnen ronduit zeggen, dat Christus de gelovige zeer lief is, omdat er buiten het kontakt met de Heiland niets goeds voor hem is. Zeg mij, u die God vreest, of u niet hebt ervaren, dat u temidden van overvloed wel van gebrek leek om te komen, omdat uw Heiland niet bij u was? De zon scheen wel, maar rondom u was alles donker, omdat Christus zich voor u schuil hield. Het was een stormachtige nacht en er waren wel sterren aan de hemel te zien, maar de schitterende Morgenster zocht u tevergeefs. U werd door bange twijfel en grote angst heen en weer geslingerd.
Wat een huilende wildernis is de wereld zonder mijn Redder! Als Hij zich, al is het maar voor een ogenblik, voor mij verbergt, verwelken de bloemen in mijn tuin, bederven de vruchten in mijn boomgaard. Dan staken de vogels hun gezang en over al mijn hopen en verwachten daalt een dreigende duisternis. Niets kan ons het gemis van Jezus’ aanwezigheid vergoeden. Alle kaarsen bij elkaar kunnen de zon niet vervangen, als ze haar licht intrekt. Zo is er ook niets te bedenken, dat zou kunnen voldoen aan onze geestelijke behoeften, als de Zonne der gerechtigheid ons niet haar hemelse stralen toezendt.
Als u daarentegen alle aardse genot moet missen, vindt u dan niet in uw Heiland ruimschoots genoeg? Zijn uw slechtste tijden niet wel eens de beste voor u geweest? Misschien kunt u weleens terugverlangen naar het ziekbed, waarop u was neergeworpen.
Want Jezus maakte het tot een koningstroon, waarop u met Hem heerste. En die donkere nachten, die u moest doorworstelen! Eigenlijk waren ze niet donker; vele heldere dagen, die u later mocht beleven, waren welbeschouwd donkerder dan die nachten.
U herinnert zich misschien een tijd, dat u arm was. Maar hoe dicht was Christus toen bij u en wat wist Hij u rijk te maken met Zichzelf. U was veracht en uitgestoten door de mensen, niemand gaf u een vriendelijk woord. Maar hoe zoet was u toen Zijn nabijheid en wat was u blij bij het horen van Zijn woord: “Vrees niet, want Ik ben met u, wees niet beangst, want Ik ben uw God.” Naarmate de tegenslagen en zorgen zich vermenigvuldigden, werden ook de vertroostingen van de Heere overvloediger.
Evenals Nebukadnezar stookte de duivel de oven zevenmaal heter, maar wie zou hebben gewenst dat hij minder fel brandde? Een wijze gelovige zeker niet. Want hoe groter de hitte, hoe groter de eer voor Hem, die ons in de vuurgloed bewaarde. Omdat de Zoon van God met ons in de oven wandelde, werd niet één haar van ons hoofd verschroeid en rook men zelfs de brandlucht niet aan onze kleren.
Ja echt, we mogen met stille gerustheid en overgave armoede, ziekte en zelfs de dood tegemoet gaan. Want al wordt ons alles ontnomen, toch zullen we gezegend zijn, zolang we genieten van de aanwezigheid van onze Heere en Heiland.
Ik doe de waarheid geen geweld aan, als ik zeg, dat een christen liever alles zou verliezen dan zijn Heiland verloochenen. Ik heb er gekend, die bang waren om de tekst goed onder ogen te zien: “Wie zoon of dochter liefheeft boven mij is Mij niet waardig” of ook deze: “Indien iemand tot Mij komt en niet haat z’n vader en moeder, vrouw en kinderen, die kan Mijn discipel niet zijn.” En toch toonden juist deze vreesachtigen steeds weer dat ze de Heiland in alle opzichten liefhadden. De vrees, dat Hij niet de beste plaats in hun hart zou hebben, was daarvan al het bewijs.
Misschien is het niet de veiligste weg om eens heel kalm te gaan overwegen, hoe groot onze liefde wel mag zijn. Want de liefde is niet iets, dat zich laat bepalen door koele berekening. Ze wordt pas goed gekend, als ze op de proef wordt gesteld.
Als het eens zover kwam, dat u öf Christus moest verloochenen öf het liefste wat u op aarde had moest opgeven, zou u zich nog gaan beraden? De Heere weet, dat ik hier uitspreek wat in mijn hart leeft, ik zou geen ogenblik aarzelen. Als er een brandstapel voor mij werd opgericht, zou ik misschien wel huiveren bij de gedachte aan de vlammen. Maar Gods liefde is zo machtig, dat ik ongetwijfeld veel liever die brandstapel zou beklimmen dan mijn Zaligmaker verlaten.
Als ik voor de keuze geplaatst werd, mij m’n ogen te laten uitsteken of Christus de rug toe te keren, zou ik met blijdschap m’n gezichtsvermogen voor Hem geven. Liever verminkt door het leven dan mijn Heiland te verliezen. Zo sprekend, lijkt het me zelfs een belediging voor mijn Meester om het bezit van enig lichaamsdeel tegenover Hem te stellen. Wat betekent zelfs ons leven in vergelijking met Hem? Als er gevraagd werd: “Wilt u leven zonder Christus of sterven met Hem?” dan zou u niet kunnen aarzelen. Want met Hem sterven is met Hem leven voor eeuwig. Maar leven zonder Christus is het sterven van de tweede dood, die vreselijke dood, het eeuwig verderf. Hier is er geen keus.
Nu kunnen we nog verder gaan, lieve vrienden! We mogen zeggen, dat we niet alleen alles voor Jezus zouden kunnen opgeven, maar dat we ook, als onze liefde brandend is en ons zondige vlees onderworpen, alles met Christus kunnen lijden.
In een van Rutherfords brieven vond ik een merkwaardige uitdrukking. Hij spreekt van de vurige kolen van de goddelijke toorn die alle neer komen op het hoofd van Christus, zodat er geen een zijn volk kan treffen. “En toch”, zegt Rutherford, “als een van die kolen van zijn gezegend hoofd op het mijne viel en mij helemaal verteerde; als ik wist, dat het een deel was van het vuur, dat op Hem neerkwam en ik kon het om zijnentwil dragen en samen met Hem, dan zou ik dat kiezen als mijn hemel.”
Het is beslist gewaagd te zeggen, dat het lijden met Christus zijn hemel zou zijn, als hij er maar zeker van was, dat hij voor en met Hem leed.
Beslist, er is iets heerlijks in het lijden voor de Heiland. Zijn kruis is zo majestueus en het bezit het geheim van de echte blijdschap. Zozeer zelfs dat hoe zwaarder het wordt, hoe minder het op de schouders van de gelovigen drukt.
Er is één ding, lieve mensen, dat bewijst dat u Christus wel moet liefhebben en dat is dat u verlangt, dat ook anderen Hem leren kennen. Voelt u niet een brandend verlangen in u, dat het hart van anderen ook wordt vervuld van liefde voor Hem?
O, ik zou mijn ogen kunnen uithuilen om sommigen van u, die de liefde van de Heiland niet kennen. Arme mensen! U zit nog buiten de feestzaal, terwijl de deur wijd openstaat, en de koning zelf al binnen is. U heeft nog liever de wegen en stegen dan het bruiloftsmaal, waarvoor alles zo heerlijk is klaargemaakt. O, kende u Hem toch! Dan kon u onmogelijk zonder Hem leven. Als uw oog Hem maar eens goed had gezien, als uw hart maar eens de bekoorlijkheid van Zijn aanwezigheid had mogen ervaren! Dan zou u het vreselijk vinden, om nog één moment zonder Hem te moeten leven.
Arme blinden, die Hem niet kunt zien! Arme doven, die Zijn stem niet kunt onderscheiden! Arme harten, zo hard als steen, die niet zacht kunt worden voor Hem! God de Heere zij u genadig en moge er u nog toe brengen, Hem te leren kennen en u in Hem te verheugen!
Hoe sterker onze liefde voor Christus wordt, hoe vuriger we zullen verlangen, dat ook onze medemensen Hem leren liefhebben. Totdat het er bij ons toe komt om met Paulus “in arbeid overvloediger” te willen zijn. Om hen die tot het uitverkoren lichaam des Heeren behoren en nog veraf staan, te brengen tot de eenwording met het heerlijk Hoofd.
In de tweede plaats hangt het hart van de gelovige aan Christus en heeft daarvoor een goede reden. Haar eigen woorden zijn: “Mijn liefste is voor mij een bundeltje mirre”.
We denken eerst na over de mirre en letten daarna op het bundeltje. Jezus Christus wordt hier met mirre vergeleken. De mirre wordt genomen als symbool van Zijn liefelijkheid en terecht. Ze was een buitengewoon kostbaar kruid. We herinneren ons, dat Jakob haar als een van de uitgezóchte produkten van zijn land naar Egypte zond. In de Bijbel wordt er over de mirre steeds gesproken als van iets, dat zeer veel waarde had. En van welke onschatbare waarde is Christus voor ons! Toen God Zijn Zoon aan de wereld gaf, schonk Hij het beste, wat de hemel bevatte. Denk Christus weg uit de hemel en er blijft voor God niets te geven over. Hij is Gods alles. Er staat immers over Hem geschreven, dat in Hem de volheid van God lichamelijk woont. O kostbare gave in de persoon van Christus ons gegeven, wat onschatbaar heerlijk! Terecht kwamen engelen Zijn komst als mens verkondigen en waakten ze over Zijn heilig leven. Want Hij is kostbaar en liefelijk in Zijn geboorte en in al Zijn dagen. Denk maar aan het grote offer, dat Hij bracht met Zijn verzoenende dood. Wat een kostelijk offer was dat! Met wat een hoge prijs werden we vrijgekocht! “Niet door goud of zilver, maar door het kostbare bloed van Christus.”
En hoe kostbaar is onze Verlosser ook in Zijn opstanding! Al de Zijnen rechtvaardigt Hij door die ene daad van Zijn verrijzenis uit de dood. In haar opgaan verdrijft deze heerlijke zon opeens alle donkere schaduwen, die op de uitverkorenen rusten.
Hoe kostbaar is de Heiland in Zijn hemelvaart, toen Hij de gevangenis gevangen nam en gaven uitdeelde aan opstandige mensen. Steeds is Hij dezelfde, ook nu Hij voortdurend de voorbidder is voor Zijn volk, waardoor Gods genadegaven op dat volk neerdalen. Ja, in elk opzicht is Hij van de grootste waarde voor de gelovige. Zo kan de mirre, zeldzaam en kostbaar als ze was, een goed beeld van de hemelse Bruidegom zijn.
Van mirre kon je ook genieten, omdat ze een heerlijke geur verspreidde en die geur de geest opvrolijkte. Zo geeft ook Jezus vreugde in het hart. Hij kan dit doen langs elke weg, die Zijn liefde daarvoor wil kiezen. Weliswaar zijn Zijn kleren mirre, aloë en kassie, maar Hij streelt niet alleen de reuk, ook de smaak wordt door Hem bevredigd. Want we eten Zijn vlees en drinken Zijn bloed. Zelfs ons gevoel krijgt z’n deel, als Jezus ons met Zijn armen omhelst. En hoe wordt ons gehoor gestreeld, als we Zijn zoete stem mogen beluisteren!
Als ons oog Hem mag zien, wat kan het dan meer verlangen? We mogen vrijuit zeggen: “Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk!” Elke poort van de ziel geeft gelegenheid met Hem te zijn en van Hem te genieten. Elke weg, waarlangs de menselijke geest kontakt met Hem kan hebben, verschaft ook telkens nieuwe vreugde. Christus is het grote centrum van alle genietingen, Hij is de bron van alle echte blijdschap.
De mirre werd gebruikt om andere dingen een lekkere geur te geven. Ze werd ook gemengd met de offers, opdat met de rook van het vlees en het vet van de offerdieren ook haar liefelijke geur ten hemel zou stijgen.
Vinden we ook hierin niet een beeld van wat Christus doet voor Zijn volk? Is Hij het niet, die de gebeden van dat volk aangenaam maakt voor God? Is het niet Zijn genade, die de liederen van de Zijnen als liefelijk reukwerk laat opstijgen tot Gods troon?
Maakt Hij niet ons werk aanvaardbaar en aangenaam voor God? Er staat immers geschreven: “Die ons doet triomferen in Christus en de reuk van Zijn kennis door ons openbaar maakt in alle plaatsen. Want we zijn Gode een goede reuk van Christus in hen, die zalig worden en in hen die verloren gaan.”
Waar zullen we onze nardus vinden dan alleen in Christus, die ons tot een goede reuk maakt? Waar zullen we zoeken wat ons aangenaam maakt voor God dan alleen bij de Heiland? Alleen in Hem, de Geliefde, heeft God ons genadig aangezien en aangenomen tot Zijn kinderen. Alleen door Christus zijn we volmaakt, want Hij heeft ons gemaakt tot koningen en priesters om met Hem eeuwig te regeren.
De mirre heeft ook bederfwerende eigenschappen. De Egyptenaren maakten er gebruik van bij het balsemen van hun doden. En we lezen dat Nicodemus en de heilige vrouwen naar het graf gingen met mirre en aloë om het lichaam van de Heere daarin te wikkelen en het zo voor bederf te bewaren.
Is het Christus niet die de ziel van het eeuwig verderf redt? En waar vinden we mirre, die onze op zichzelf dode en verwerpelijke daden, zo maakt dat ze voor God kunnen standhouden? Is het niet onze Heiland? Al wat we uit liefde tot Jezus hebben gedaan, al wat we hebben opgeofferd door Zijn genade en wat we als vrucht van het geloof in Hem mochten doen, wordt door God aangenomen. De Heere let op onze woorden en op onze daden en alleen als Hij daarin Jezus ziet, bevallen ze Hem en anders worden ze door Hem verworpen.
Let dan op, dat u nooit een gebed opzendt, dat door Christus niet is geheiligd, met Hem als het ware niet doorgeurd is. God geve, dat ik nooit een preek houd, die niet tot overvloeiens vol is van Christus. Ik ken iemand, die eens zei, dat hij mij niet meer wou komen horen, omdat ik altijd over Jezus sprak. Zodra ik dat naliet, zou ik hem terugzien. Zolang ik prediken mag, zal hij dus niet terugkomen, want een prediking zonder Christus is zonder enige waarde. Ze is een beek zonder water, een bron waarbij een reiziger tevergeefs verkoeling zoekt. Ze is als een boom die tweemaal gestorven en ontworteld is; een nacht zonder een enkele fonkelende ster; een hemel zonder zon. Een prediking waarin Christus gemist wordt, is een prediking van de dood, waarbij de engelen treuren en de duivelen lachen.
O lieve mensen, we moeten Jezus hebben! Bedenk daarom, dat u elke dag een frisse reuk van Hem moet zijn door het kijken naar Hem. Leef met Hem de hele dag, laat uw hart zich steeds in Hem verheugen en laat zelfs in de nacht Zijn naam op uw lippen zijn. Van Samuel Rutherford wordt verteld, dat hij dikwijls nog over Jezus sprak als hij in slaap viel en dat men hem vaak in zijn dromen van zijn Heiland hoorde getuigen. Er is niets, dat ons zo goed van de zonde kan afhouden en ons werk zo heilig en rein kan maken als een bundeltje mirre.
Ook werd mirre gebruikt als een ontsmettingsmiddel. Als er koortsen heersen, zijn er mensen die een zakje met kamfer om hun nek dragen. Misschien is dit goed, ik kan daarover niet oordelen. Maar de oosterlingen geloofden, dat in tijden van pest of een andere epidemie een zakje met mirre, op de borst gedragen, een uitstekend middel was. En het schijnt inderdaad zo te zijn, dat in de mirre een bepaalde kracht schuilt tegen besmettelijke ziekten.
Is nu ook in dit opzicht de mirre niet een beeld van Christus? U moet leven in een wereld, die veel op een ziekenbarak lijkt, waarin allerlei gevaren van besmetting u omringen. Maar als u met Jezus uw weg gaat, hoeft u niet bang te zijn. Dan zal de besmetting van de wereld u niet tot haar slachtoffer maken. Al bent u arm in aardse goederen, u zult u daarom niet door geld laten verlokken tot het kwade, als u de Heiland in uw hart draagt. Wie weinig heeft en hard moet ploeteren voor zijn brood, kan toch gelukkig en tevreden zijn, als hij zich maar dicht bij Jezus houdt. U die telkens weer met de wereld in aanraking komt, let op dat u de aanraking van de Meester niet mist. Sommige van u werken in gezelschap van dronkaards en vloekers, anderen verkeren middenin de ijdelheden van het leven. O denk er altijd aan om de Heere Jezus met u mee te nemen, dan alleen bent u veilig en zal de zonde geen vat op u hebben.
De antieke artsen waren van mening, dat de mirre niet alleen als preventief middel, maar ook wel degelijk als geneesmiddel kon dienen. Nu zou ik niet kunnen zeggen van hoeveel ziekten beweerd wordt dat ze door dit middel te genezen zijn. Die oude doktoren schreven wel eens geneeskracht toe aan kruiden, die ze stellig niet hadden. Maar ook de artsen van de nieuwere tijd beweren dat de mirre werkelijk geneeskrachtige eigenschappen bezit. Hoe het ook zij, dit is zeker, dat Christus de beste medicijn voor het hart is. Zijn naam is Jahweh Rophi, “Ik de Heere ben uw heelmeester.” Als we lezen, dat Lukas “de geliefde geneesheer” wordt genoemd, dan misgunnen we hem bijna die naam. We zouden liever onze Meester zo noemen, want Hij verdient dat veel meer dan Lukas.
Ja, Jezus is de echte meester in het genezen. Hij raakte de melaatse aan en die was van zijn ziekte verlost. Hij wierp slechts een blik op de kreupele en die sprong als een hert. Zijn stem verbrak de stilte van het graf en de dode keerde tot het leven terug. Wat zou voor Hem onmogelijk zijn? Alles wat verbrijzeld is, kan Hij heel maken. En daarom, voelt u zich ziek door twijfel en angst, lijdt u onder de aanslagen van de verzoeker, hebt u te strijden met uw zondige natuur? Vlucht naar Jezus en Hij zal u helpen! “Mijn liefste is mij een bundeltje mirre” zo kunnen we bij dit alles terecht getuigen.
Maar hiermee is nog niet alles gezegd. De mirre werd in het oosten ook gebruikt als schoonheidsmiddel. We lezen over Esther, dat ze zich evenals de andere maagden, erop moest voorbereiden om aan koning Ahasveros te worden voorgesteld en dat ze daarvoor onder meer mirre gebruikte. De oosterse vrouwen meenden, dat de mirre rimpels en vlekken in het gezicht wegnam en de charme verhoogde. We kunnen niet beoordelen in hoeverre dit juist was. Maar we weten dat niets de gelovige zo mooi maakt als zijn omgang met Jezus Christus. Met Jezus is hij prachtig in de ogen van God en van de heilige engelen. De beste christen is hij die het dichtst leeft bij de Heiland en van Hem het meeste heeft geleerd. Wijs me niet op de man van grote kennis of welsprekendheid. Evenmin op de man die vele schatten bezit. Kennis is te waarderen, stoffelijk goed ook, vooral als deze gaven aan de dienst van de Heere gewijd worden. Maar de sterkste christen is hij die het innigst met Jezus is verbonden. Die innige verbondenheid aan de Heiland maakt hem tot een hechte pilaar voor de kerk, tot een licht voor de wereld.
En nu mag ik van dit punt niet afstappen, zonder u erop te wijzen dat de mirre als symbool van Christus dienst deed doordat ze deel uitmaakte van het offer. Ze was een van de kostbaarste bestanddelen van de heilige olie, waarmee de priesters werden gezalfd en van het reukwerk dat voortdurend voor Gods aangezicht brandde.
Zijn volk heeft Christus juist zo lief, omdat Hij zichzelf gegeven heeft als het grote verzoenende offer voor onze schuld. O, lief en kostbaar Lam van God, U bent ons offer, hoe zouden we dan van Uw liefde kunnen zwijgen!
We hebben bij de mirre zelf lang genoeg stilgestaan. Laten we er nu op letten dat er sprake is van een bundeltje mirre of — zoals anderen vertalen — een zakje of doosje mirre.
De mirre kwam voor in drie vormen: als takjes, die bij het verbranden een aangename geur verspreidden; als droog poeder en als vloeistof. We weten niet, welke vorm in onze tekst wordt bedoeld, maar waarom wordt van een bundeltje gesproken? In de eerste plaats om de overvloed ervan aan te geven. Er is niet een enkel takje of een enkele bloem, maar een heel bundeltje van dit edele kruid. Hierin ligt een heerlijke betekenis. In Christus is genoeg om in al mijn nood te voorzien, ja, er is zelfs meer in Hem dan ik hier ooit zal weten. Misschien zelfs meer dan ik in de hemel zal kunnen begrijpen.
Er wordt ook van een bundeltje gesproken om de verscheidenheid aan te geven. In Christus is niet slechts het ene nodige, maar we zijn door Hem volmaakt. Al wat nodig is, vinden we in Hem. Bekijk Hem eens in zijn verschillende ambten en functies: Hij is profeet, priester en koning. Hij is de vriend van wie Hem kennen, de herder van zijn schapen. Zie Hem in Zijn leven, Zijn sterven, Zijn opstaan, Zijn hemelvaart en Zijn terugkomst op de wolken. Zie Hem in Zijn macht, Zijn zachtmoedigheid, Zijn zelfverloochening, Zijn liefde, Zijn trouw, Zijn heiligheid. Telkens hebt u een bundel van heerlijkheden.
Van een bundeltje wordt vervolgens gesproken om ons erop te wijzen, hoe ijverig we er voor moeten zorgen. We moeten de mirretakjes bij elkaar binden en zorgvuldig bewaren, opdat de duivel ons er niets van ontsteelt.
Zo moeten we ook de woorden van Christus als een kostbare schat bij onszelf wegleggen, Zijn bevelen gehoorzamen en Zijn onderwijzingen maximaal waarderen. Als een kostbare mirrebundel moeten we Hem altijd bij ons houden.
Maar ik ben bang, dat ik u een beetje moe zou maken, als ik over dit punt nog verder zou uitweiden. Vooral die mensen onder u die de dingen waar we nu over spreken, niet kennen. Er zijn er, helaas, die daarvan niet meer weten dan de moslims. Voor zulke mensen is het alsof we een nieuwe godsdienst prediken. De waarheid die in Christus is, is zover boven hun begrip verheven als de weg van de adelaar boven die van de vis en even verborgen als het pad van de slang tussen de rotsen.
Onze derde opmerking is, dat wie de kostbaarheid van Jezus kent, ook van zichzelf weet, dat hij Jezus’ eigendom is. De Bruid zegt: “mijn liefste”. Ik vraag u: “Is Christus ook uw liefste?” Dat Hij de Zaligmaker is stemt u ongetwijfeld toe, maar is Hij ook deuwe? Daar komt het toch op aan. Wat baat het mij dat ik weet dat er brood is als het niet voor mij is? Dan zou ik — terwijl ik dat weet — alsnog kunnen sterven van de honger.
Wat helpt het mij te weten, dat goud zo kostbaar is, als ik er niets van bezit? Ik zou — terwijl ik dat weet — wel in een werkhuis mijn leven kunnen eindigen. “Mijn liefste” staat er in onze tekst.
Heeft u al geleerd Christus vast te pakken met de hand van het geloof? Broeders en zusters in onze Heere, Jezus Christus! Vernieuw nu uw verbond met Hem. En u aan wie Hij tot nu toe vreemd bleef, kijk toch naar Hem die door Zijn dood verzoening bracht en leer door genade zeggen: mijn Heiland!
Hebben we Hem aangenomen als onze Verlosser, laten we dan onze beide handen, de hand van het geloof en de hand van de liefde, naar Hem uitsteken. Laten we Hem omhelzen als onze geliefde.
Heeft u werkelijk Jezus lief? Kunt u dat met nadruk zeggen? Ja, er is een godsdienstigheid die alleen in het hoofd huist, terwijl het hart er koud bij blijft. Spreek me daar liever niet van en als u er zo’n religie op na houdt, probeer er dan zo snel mogelijk van af te komen. Want u zult er nooit de hemel mee bereiken. Wie niets anders weet te zeggen dan: “ik geloof dit en dat” en niet kan getuigen: “ik heb lief’, die is geestelijk nog zo arm. Sommige mensen hebben heel weinig kennis, maar hun hart brandt van liefde. Die zijn er heel wat beter aan toe dan zij die zich met veel kennis alleen tevreden stellen. Een bundeltje mirre is mijn liefste voor mij.
Dit “voor mij” is geen overbodige toevoeging, want Hij is het voor de meeste mensen niet. O, mijn Heiland is voor zeer velen niet anders dan een wortel uit dorre aarde. Een roman ligt hun beter dan het Hooglied van Salomo of enig ander Bijbelboek. Ze gaan liever naar de comedie of naar het bal dan kontakt te zoeken met de Heere. Ze zien wel de schoonheid van de wereld met haar Izebels, maar voor de schoonheid van mijn Heiland hebben geen oog. Ieder mens zoekt zijn plezier op zijn manier. Laat dat zo zijn, maar wat mij betreft: “mijn liefste is voor mij een bundeltje mirre.” Ik wenste dat alle mensen ditzelfde konden zeggen! Maar helaas, de dwaas zegt: “er is geen God” en de ongelovige kijkt mij met verachting aan. Toch zal ik mij niet van mijn Zaligmaker laten aftrekken.
Er zijn dienaren van het Evangelie, zelfs bisschoppen, die graag een deel van Gods Woord opzij willen schuiven en zo Jezus’ mantel willen scheuren en Hem willen beroven. Sommigen beweren dat het geloof in Hem verouderd is en dat de genade haar kracht heeft verloren. Nu zoeken ze hun troost in de lege filosofie en waarin al niet. Ze kennen de kostbaarheid en liefelijkheid van Christus niet en verlangen dus ook niet naar Hem. Anderen beweren dat ze Jezus hebben gezocht, maar aan Hem niets beminnenswaardigs hebben gevonden. Daarom hebben ze zich nu van Hem afgekeerd en ze zijn teruggekeerd tot de doodarme wereld. Wat een voorrecht, als we werkelijk de woorden van de Bruid tot de onze mogen maken: “mijn liefste is mij een bundeltje mirre.”
Ja, dit hebt u nodig, beste mensen! Een persoonlijke ervaring, een zekere en vaste overtuiging. U moet het voor uzelf weten. Want een godsdienstigheid, die niet uit uw hart opkomt en die niet uw innerlijk leven beheerst, heeft niets te betekenen voor uw echte heil. Ik hoop, dat u het met volkomen zekerheid mag zeggen, vandaag en morgen, als u tot het drukke, woelige leven terugkeert: “Al wendde de hele wereld zich in haar zondige dwaasheid van Jezus af, Hij is van mij — een bundeltje mirre is mijn liefste voor mij.”
Tenslotte ons praktische, ons vierde punt. Wie als christen weet dat hij van Christus is en zich daarover mag verheugen, zal ook de wens koesteren om in voortdurende gemeenschap met Hem te verkeren. “Mijn liefste is mij een bundeltje mirre, dat overnacht tussen mijn borsten.”
De Bruid zegt niet: “Ik zal dit bundeltje op mijn schouders leggen” — o nee, Christus is geen last voor de zijnen. Ook zegt de Bruid niet: “Ik zal het op mijn rug hangen”, want ze wil niet, dat Christus aan haar oog zal worden onttrokken. Ze wil Hem daar hebben, waar ze Hem altijd kan zien en dicht bij haar hart.
De hele nacht moet het bundeltje mirre op haar borst rusten. In het Hebreeuws staan de woorden “de hele nacht” niet, toch staat het zo in onze (dat is: Spurgeons Engelse) vertaling. Hoe dat erin is gekomen, kan ik niet zeggen. Ik merk hier alleen op, dat Christus niet alleen de hele nacht, maar ook de hele dag bij ons moet zijn, wil het goed wezen. Als Hij niet bij ons is, dan is het voor ons altijd nacht. En als Hij wel bij ons is, dan kan het nooit nacht voor ons zijn.
Als Hij verschijnt
Vlucht snel de schaduw heen
En wijkt het akeligste duister.
Met Zijne komst Verrijst de
dagvorstin In glorierijke
luister.
Volgens mij wordt in de woorden van onze tekst op drie dingen gewezen. Er wordt een verlangen van de Bruid in uitgedrukt om zich voortdurend bewust te zijn van Christus’ liefde. Heeft u datzelfde verlangen, geliefden? Als u eenmaal de liefde van de Heiland ervaren hebt, dan wilt u die vasthouden, dan wilt u er dag en nacht, ja uw hele leven, van genieten.
Het is mijn innigste verlangen dat Jezus bij mij blijft van de morgen tot de avond, in het burgerlijk leven en in de kerk, als ik waak en als ik slaap, als ik uitga en als ik in mijn huis terugkeer.
Maar het is niet alleen een wens, die de Bruid hier uitspreekt. Ze vertrouwt ook, dat haar liefste die wens zal vervullen.
Misschien mist u voor een poos voor uw eigen bewustzijn het kontakt met Christus, maar in werkelijkheid verlaat de Heere Zijn volk nooit. Hij overnacht altijd bij u en blijft als een trouwe leider steeds aan uw zij. Al zou Zijn oog zich voor u sluiten, al zou Hij Zijn gezicht voor u verbergen, Zijn hart trekt Hij toch nooit van u af. Als een zegel heeft Hij u immers op Zijn hart gezet en Hij wil, dat u zich daarvan steeds helderder bewust wordt.
Herinner u steeds, dat de band die Christus aan Zijn volk verbindt, nooit kan worden verbroken. Er kan nooit sprake van zijn dat de zijnen niet meer volmaakt in Hem zouden zijn.
Tenslotte vinden we hier ook een vast besluit. De Bruid wenst, ze gelooft en ze heeft een stellig voornemen. Heere, ik wil U bij mij houden voor altijd.
Broeders en zusters! Neemt u ook dit vaste besluit in de kracht van de Heere om u voor altijd aan de Heiland vast te klemmen? Mocht u er nog vandaag toe komen. Als u straks naar huis terugloopt, praat dan niet over koetjes en kalfjes. Breng de middag niet door in leeg en nutteloos gezelschap. Laten uw gedachten en gesprekken gaan over de dingen van Gods Koninkrijk, laat Christus nu voor u het middelpunt zijn. Deze avond hopen we naar Zijn tafel te komen en tot Zijn gedachtenis te eten van het brood en te drinken van de wijn. Als het mogelijk is, laten we dan proberen de hele dag met onze gedachten, met ons hele hart dicht bij Jezus te blijven. De hele dag, totdat u zich tegen de nacht te rusten legt.
De moslims dragen meestal een deel van de Koran bij zich en van een bekeerde Muzelman las ik eens dat hij het Nieuwe Testament in een zijden zakje aan zijn hals droeg. Nu hebben wij geen behoefte aan zulke uiterlijke tekenen, maar het is wel hard nodig dat onze Heiland altijd bij ons is. Van Hem mogen we ons nooit verwijderen. Zoek daarom Zijn voortdurende kontakt. Maak Hem als een ster vast op uw borst, opdat Hij u tot eer en vreugde zal zijn.
Ik eindig met een enkel woord tot de onbekeer- den. Er zijn sommige mensen die zeggen, dat ze Jezus altijd op de tong hebben en menen dat dat voldoende is. Weg met die lippengodsdienst! Over Jezus spreken is niet genoeg; we moeten Hem in ons hart hebben.
Er zijn ook mensen, die zeggen: “Ik hoop dat Hij voor eeuwig bij mij zal komen wonen”. Maar wie zo spreekt, mag wel bedenken dat we Hem niet kunnen bezitten in de eeuwigheid, als we Hem niet vinden aan deze kant van het graf. Laat niemand het vergeten: wie Christus nu niet wil, zal in de toekomende wereld door Hem worden verworpen. Zolang we in dit leven zijn, roept Hij ons tot Zich en wee ons, als we weigeren naar die roepende stem te luisteren. Dan komt er ook voor ons een moment, dat wij, in de greep van de wanhoop, tot Hem zullen roepen, maar dat Hij ons niet antwoorden zal.
Stel u niet tevreden met het uiten van vrome wensen. Het verlangen alleen om Jezus als uw Heiland te bezitten, kan u niet redden. Gun uw ogen geen slaap noch uw oogleden sluimering, todat u in nederig geloof Christus hebt aangenomen en dat u met zekerheid zeggen kunt: “Ik ben van Hem en Hij is van mij”. De Heere zegene ons eenvoudige woord om Jezus’ wil.
AMEN.