Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger de maaier, en de druiventreder de zaadzaaier naderen zal; en de bergen zullen van zoete wijn druipen, en al de heuvels zullen smelten. Amos 9:13
Gods beloften worden niet waardeloos door hun vervulling. Want als ze eenmaal waargemaakt zijn, staan ze nog net zo goed in de Bijbel. Daarom mogen we een tweede vervulling verwachten. De beloften van mensen zijn op z’n best als vaten, die voor een tijdje een voorraad water bevatten. Maar Gods beloften zijn als een fontein die nooit opdroogt, die altijd overvloedig blijft stromen. Je kunt er zoveel water uithalen als er in de fontein lijkt te zitten; toch blijft hij even vol als altijd. Vandaar dat u vaak zult tegenkomen dat een belofte zowel een letterlijke als een geestelijke betekenis heeft. De letterlijke betekenis is al precies vervuld; de geestelijke betekenis zal ook bewaarheid worden. Geen tittel of jota zal er van ter aarde vallen. Dat is ook waar voor de belofte die nu voor ons ligt.
Oorspronkelijk was, zoals u weet, het land Kanaän erg vruchtbaar. Het was een land overvloeiende van melk en honing. Zelfs als het niet bewerkt werd, was het land erg vruchtbaar. De bijen die de zoetigheid uit de wilde bloemen opzogen, produceerden zoveel honing, dat de bossen er vol van waren. Het was ‘een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen, een land van olierijke olijfbomen, en van honing’. Maar toen de kinderen Israels de ploeg begonnen te hanteren, en de verschillende takken van landbouw begonnen te bedrijven, werd het land helemaal vet en vruchtbaar. Er was zoveel koren, dat ze via de Feniciërs koren en wijn en olie konden exporteren. Israëlitische landbouwprodukten werden tot in Griekenland gevonden. Palestina werd, net als Egypte, de graanschuur voor de volken.
Het is verbazingwekkend dat het land nu onvruchtbaar is; dat de valleien uitgedroogd zijn; dat de ellendige bewoners een ellendige oogst binnenhalen van de dorre bodem. Maar de belofte staat er nog: eens zal Palestina weer net zo rijk en vruchtbaar zijn als het ooit was. Degenen die er verstand van hebben, verzekeren ons dat het anders kan. Als de onderdrukking door het Turkse bewind verwijderd zou kunnen worden; als de mensen er veilig waren voor rovers; als degene die zaaide, ook zou kunnen oogsten, en het koren zou kunnen behouden dat hij door zijn eigen inspanning bij elkaar gekregen heeft; dan zou het land zich weer kunnen verheugen temidden van de natiën, en de blijde moeder van kinderen kunnen worden. Niet de bodem is de reden voor de onvruchtbaarheid. Het komt eenvoudigweg door de verwaarlozing die je krijgt door het feit dat, als iemand zich inspant, zijn opbrengst hem door roof afgepakt wordt; en doordat de oogst waar hij zo hard voor geploeterd heeft, door iemand anders binnen gehaald wordt, terwijl zijn eigen bloed de bodem doordrenkt.
Mijn geliefden, deze belofte zal zonder enige twijfel vervuld worden, en elk woord zal bewaarheid worden. Het land zal opnieuw wijnstokken dragen en het zal overstromen van wijn. Toch geloof ik dat dit nog meer een geestelijke dan een tijdelijke belofte is. En ik geloof dat het begin van haar vervulling al ontwaard kan worden. We zullen de goede hand des Heeren over ons zien, zodat de ploeger de maaier zal naderen, dat de bergen druipen zullen van zoete wijn, en dat al de heuvelen zullen smelten. Ten eerste zal ik deze ochtend mijn best doen deze tekst uit te leggen als een belofte van opwekking. Ten tweede zal ik hem hanteren als onderwijs in de leer. Vervolgens als een stimulans tot het dienen van God. Tenslotte zal ik besluiten met een woord van waarschuwing voor degenen wier harten niet aan Christus overgegeven zijn.
Deze tekst is een grote belofte van geestelijke opwekking. Als we goed naar de tekst kijken, zullen we er verschillende mooie aspecten in opmerken. In de eerste plaats, zien we de belofte van een verbazingwekkende oogst. Volgens het beeld dat hier gebruikt wordt, is de oogst zo groot dat, voordat de maaiers hem helemaal binnen hebben kunnen halen, de ploeger al weer aan de slag gaat voor de volgende beplanting. De overvloed aan vruchten zal zo groot zijn dat, voordat de druiventreders alle sap uit de druiven getreden kunnen hebben, het alweer tijd is om te gaan zaaien. Het ene seizoen loopt over in het andere door de overweldigende vruchtbaarheid.
U weet allen, geliefden, wat dat betekent voor de kerk. Het is een profetie voor de Kerk van Christus: we zullen het binnenhalen van een zeer overvloedige oogst aan zielen meemaken. Farao’s droom werd weer een realiteit in de vorige eeuw. Ongeveer honderd jaar geleden, als ik in die droom terug mag kijken, zag ik de zeven korenaren in één halm, vet en goed. Daarna ging de tijd van overvloed voorbij, en ik heb de zeven dunne, door de oostenwind verzengde aren gezien. U hebt hen ook gezien in de tijd waarin u leeft. De zeven dunne aren hebben de zeven dikke aren opgegeten en verzwolgen. Er is een erge hongersnood is het land. Kijk dan; ik zie, in de tijd van Whitefield, zeven koeien opkomen uit de rivier, schoon van aanzien en vet van vlees. En sindsdien hebben wij in ons leven uit diezelfde rivier zeven dunne koeien tevoorschijn zien komen. En de zeven dunne koeien aten de zeven dikke koeien op. En hoewel ze dat deden, bleven ze er even beroerd uitzien.
We lezen over zulke geweldige opwekkingen honderd jaar geleden, dat de muziek van dat nieuws nog steeds in onze oren nagalmt. Maar helaas, we hebben zelf een tijd meegemaakt van verdoving, van ziels-armoede onder de heiligen, en van verzuim onder de dienaren van God. De opbrengst van de zeven jaren is helemaal opgegaan, en de Kerk is er niets beter van geworden. Maar nu geloof ik dat we op het punt staan weer zeven vette jaren te krijgen. God staat op het punt een tijd van verbazingwekkende vruchtbaarheid aan Zijn Kerk te schenken. Als er in deze tijd een preek gehouden werd waardoor een zondaar tot bekering kwam, dan waren we blij; maar achterdochtig blij.
Want we vonden het iets verbazingwekkends. Maar, broeders en zusters, als we tot nu toe één bekeerling zagen, zullen we er nu wellicht honderden zien. Waar het Woord van God krachtig is in het leven van tientallen, zullen er nu duizenden gezegend worden. Als honderden in de afgelopen jaren het licht zagen, zullen nu hele volken tot Christus bekeerd worden. Er is geen enkele reden waarom we al het goede dat de Heere ons tot nu toe gegeven heeft, niet honderdvoudig vermenigvuldigd zouden zien. Want er is genoeg kracht in het zaad van de Heere om een overvloediger opbrengst te geven dan elke opbrengst die we tot nu toe binnen mochten halen.
God de Heilige Geest is niet beperkt in Zijn macht. Toen de zaaier uitging om het zaad te zaaien, viel een gedeelte in goede aarde, en bracht vrucht voort: sommige twintigvoudig, sommige dertigvoudig, maar er staat geschreven ‘sommige honderdvoudig’. Wij hebben dit zaad gezaaid. Ik dank God dat ik het twintig- en dertigvoudig vrucht heb zien dragen. Maar ik verwacht het honderdvoudig vrucht te zien dragen. Ik vertrouw erop dat onze oogst zo overvloedig zal zijn, dat het alweer tijd is om te zaaien terwijl we de oogst nog binnenhalen. Bidstonden zullen bijgewoond worden door mensen die vragen wat ze moeten doen om gered te worden; en voordat al die vragen beantwoord kunnen worden, zal het al weer tijd zijn om te preken, om te bidden. En dan, voordat dat weer voorbij is, zal er een nieuwe toestroom van zielen zijn. Het doop- bad zal weer in beweging komen, en honderden bekeerden zullen tot Christus komen.
We kunnen nooit tevreden zijn met de gang van zaken zoals de in de kerken de afgelopen twintig jaar gewoon was. Ik wil niet veroordelend zijn. Maar in mijn eigen hart geloof ik met diepe ernst dat de voorgangers in onze kerken niet rein zijn van het bloed van de mensen. Ik zou geen harde woorden spreken als ik mij er niet toe gedrongen voelde. Maar ik voel mij gedrongen onze broeders er aan te herinneren dat, welke opwekking God ons ook zendt, die hen niet zal ontheffen van de vreselijke schuld die op hen ligt van twintig jaren luiheid en traagheid.
Laten allen die nu leven gered worden; maar hoe zit het met degenen die omgekomen zijn terwijl wij lagen te slapen? Laat God menigten van zondaren tot zich brengen; maar wie zal verantwoording afleggen over het bloed van degenen die de eeuwigheid ingingen terwijl wij kerkje speelden? Terwijl wij tevreden voortdrentelden op het pad van ons burgerlijk fatsoen? Terwijl wij het pad van onze saaie gewoonten plattraden, maar nooit eens huilden over zondaars, nooit worstelden voor hun zielen?
Nog niet alle dienaren van Christus zijn wakker geschud. Maar de meesten wel. Er is een blijde tijd van wakker schudden aangebroken; de trompet staat aan hun mond. De mensen hebben zijn geluid al gehoord, en een tijd van verfrissing wordt ons gegeven door de Heere onze God. Maar ze zijn niets te vroeg gekomen. Wat hadden we hen hard nodig! Anders was de Kerk van Christus zeker weggezonken in dood formalisme. Als haar naam al in herinnering zou blijven, dan zou die een schande en een aanfluiting op de aardbodem geweest.
Ten tweede lijkt de belofte een verbazende snelheid in zich te bergen. Zie hoe snel de oogsten elkaar opvolgen. Tussen het oogsten en het ploegen is er zelfs in ons land een tussenperiode. In het oosten is die periode langer. Maar hier ziet u dat, terwijl de maaier zijn werk nog maar nauwelijks zijn werk beëindigd heeft, de ploeger al in zijn voetstappen volgt. Dit is een snelheid die tegen de normale gang van zaken in de natuur ingaat. Maar bij de genade past het prima. Onze oude baptistenkerken in het land behandelen nieuwe bekeerlingen met wat zij ‘overzomeren’ en ‘overwinteren’ noemen. Iedere nieuwe bekeerling die in de zomer deel van de kerk uit wil gaan maken, moet wachten tot de winter. Keer na keer wordt hem lidmaatschap geweigerd. Soms duurt het vijf of zes jaar voor ze hem toelaten. Ze willen hem op de proef stellen, en zien of hij geschikt is bij zulke vrome zielen te horen als zij zelf zijn. En zo is er bij ons allen de neiging te denken dat bekering een langzaam proces is. Zoals de slak langzaam zijn weg zoekt, zo moet de genade zonder enige haast werken in het hart van een mens.
We geloven tegenwoordig dat er meer ware godsvrucht in stilstaand water zit, dan in bliksemschichten. We kunnen geen moment geloven in een snelle manier van reizen naar het koninkrijk der hemelen. Iedereen die daarheen gaat, moet op krukken gaan, en de hele weg hinken. Maar de snelle dieren, de wagens met assen die heet worden door de snelheid, die begrijpen en doorgronden we niet helemaal.
Nu, let goed op. Hier is een belofte voor een opwekking. En als die belofte vervuld wordt, als de opwekking komt, dan zal dit één van de tekenen zijn: de geweldige groei in genade bij degenen die bekeerd zijn. De pas- bekeerde zal dezelfde dag nog naar voren komen om een belijdenis van zijn geloof af te leggen. Voordat er een week om is, zult u hem misschien in het openbaar de zaak van Christus horen verdedigen. Voor er veel maanden verstreken zijn, zult u hem op zien staan om anderen te vertellen over wat God voor zijn ziel gedaan heeft.
Het is niet nodig dat de polsslag van de kerk altijd zo traag is. De Heere kan haar hart verlevendigen, zodat haar polsslag zo snel zal kloppen als die van de tijd. Haar vloed zal zijn als het ruisen van de Kison, toen het de legers van Sisera in zijn woestheid meesleurde. Als vuur van de hemel zal de Geest aan komen aansnellen; en zoals het offer, dat in een ogenblik vlammend ten hemel wees, zo zal de kerk branden met heilige en heerlijke gloed. Ze zal niet langer moeizaam rijden, met kapotte wielen; ze zal in haar haast voortrazen zoals de wagen van Jehu, de zoon van Nimsi. Dat schijnt mij één van de beloften van de tekst te zijn: de snelheid van het werk der genade, zodat de ploeger de maaier zal naderen.
Er komt uit de tekst nog een derde zegen naar voren. Let op de activiteit van het werken, die uit de tekst naar voren komt. God belooft niet dat er een grote oogst zal zijn zonder inspanning. We zien hier dat er ploegers, maaiers, druiventreders en zaadzaaiers genoemd worden. En al deze mensen zijn begiftigd met een bijzondere energie. De ploeger wacht niet omdat, zegt hij, ‘het ploegzeizoen nog niet is aangebroken’. Hij ziet dat God het land zegent, en houdt zijn ploeg klaar. Zodra de laatste wagen met de oogst erop naar het dorp gestuurd wordt, staat hij al klaar om weer te ploegen.
En zo is het ook met de zaaier. Hij hoeft niet nog eens zijn mand in orde te maken en het zaad uit te zoeken. Terwijl hij de geluiden uit de wijngaard nog hoort, is hij al klaar om aan de slag te gaan. Broeders en zusters, een teken van een echte opwekking, en zelfs een essentieel onderdeel daarvan, is het harder werken door Gods arbeiders. Er was een tijd dat onze predikanten dachten dat twee keer per zondag preken het zwaarste werk was waar een mens aan blootgesteld kon worden. Die arme mensen, ze moesten er niet aan denken om op een door- de-weekse dag te preken. Als er al eens een lezing was, dan hadden ze bronchitis, moesten ze nodig naar Jeruzalem, en moesten ze het rustig aan doen.
Als ze zo hard moesten werken, zouden ze wel snel doodgaan. Ik heb er nooit in geloofd dat preken zulk zwaar werk is. Wij kunnen zelfs tien of twaalf keer per week preken, en we worden er alleen maar sterker door. Sterker nog, het is de meest gezonde en gezegende bezigheid ter wereld. Maar vroeger heette het, dat onze predikanten het nauwelijks uit konden houden. Ze moesten vertroeteld worden en voorzichtig behandeld; ze moesten in fluweel ingepakt worden, en alleen uitgepakt om af en toe een beetje werk te doen; als die taak vervuld was, moesten ze weer beklaagd worden.
Daar hoor ik vandaag de dag niets meer over. Ik ontmoet broeders die dag aan dag kunnen preken, en niet half zo vermoeid zijn als de predikanten waar ik het net over had. Ik zag deze week nog een broeder die elke dag bijeenkomsten heeft in zijn kerk. De mensen zijn zo ernstig bezig met de dingen van God dat ze hem heel vaak van zes uur ‘s avonds tot twee uur in de nacht bezig houden. Eén van de gemeenteleden zei: ’’Onze predikant gaat er aan onderdoor.” ”Nee hoor,” antwoordde ik, ”aan dit soort werk gaat niemand onderdoor. Preken tot een slaperige gemeente, daar gaan goede predikanten aan onderdoor; niet aan preken tot geïnteresseerde mensen.”
Toen ik hem zag, had hij ook sprankelende ogen, en ik zei tot hem: ’’Broeder, je ziet er niet uit als een man die er aan onderdoor gaat.” ”Er aan onderdoor gaan!”, zei hij, ”Ik zit juist aan de top! Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest, en in zo’n goede conditie. Soms heb ik gebrek aan rust, en heb ik slaap nodig, als de mensen me zo lang ophouden. Maar daar lijd ik niet onder. Integendeel, aan zo’n ziekte zou ik wel willen sterven: de ziekte zo gezegend te worden.” Daar stond een voorbeeld voor me van de ploeger die de maaier ingehaald had; van een zaaier, die degenen die in de wijngaard werken, op de hielen zit.
Zoveel activiteit mogen we nu zien in Christus’ kerk. Heeft u ooit zoveel beweging gezien in de christelijke wereld als vandaag? Er staan eerbiedwaardige grijsaards om me heen die de kerk van Christus al zestig jaar kennen; ik denk dat zij me kunnen vertellen dat zij nog nooit zoveel leven, zoveel kracht en zoveel activiteit gezien hebben als op het moment. Iedereen schijnt wel een bediening te hebben, en is daarin bezig. Er zijn misschien wel een heleboel luiaards, maar ik kom ze nu in ieder geval niet tegen. Ik was altijd bezig tegen hen aan te schoppen, en daarom werd er tegen mij aangeschopt.
Maar nu heb ik niets meer om tegen aan te schoppen. Iedereen is aan het werk – anglicanen, presbyterianen, methodisten en baptisten – er is geen divisie die achter blijft. Ze hebben allemaal hun geweer bij de hand, staan schouder aan schouder, klaar om een geweldige aanval uit te voeren tegen de gemeenschappelijke vijand. Dat geeft mij de hoop, omdat ik het werk van Gods ploegers en wijngaardeniers zie, dat er een grote opwekking op handen is. Dat God ons zal zegenen, en wel heel spoedig.
We hebben nog niet alles over onze tekst gezegd. Er is nog een vierde punt. Het laatste gedeelte zegt: ”De bergen zullen van zoete wijn druipen.” Bergen zijn niet een gebruikelijke plaats voor wijn. Er kunnen stroompjes en watervallen zijn, die van de hellingen naar beneden stromen. Maar wie zag er ooit fonteinen van rode wijn langs de rotsen stromen, of van de heuvels gutsen? Toch wordt ons verteld ”de bergen zullen van zoete wijn druipen”. Daaruit moeten we begrijpen dat er bekeringen plaats zullen vinden op onverwachte plekken.
Broeders en zusters, vandaag wordt deze belofte letterlijk aan ons vervuld. Ik heb deze week iets gezien wat ik nog nooit gezien heb. Het is mij toebedeeld om de afgelopen zes jaar tot grote menigten te preken, en om vele, vele zielen tot Christus gebracht te zien worden. Het is voor ons niet ongebruikelijk de groten en edelen uit dit land naar Gods Woord te horen luisteren. Maar deze week, ik herhaal het, heb ik iets gezien wat ik nog nooit gezien heb, hoewel ik gewend ben aan buitengewone dingen.
Ik heb de mensen in Dublin, zonder uitzondering, van de hoogsten tot de laagsten, kerkgebouwen zien vullen om het evangelie te horen. Ik weet dat mijn gehoor voor een groot deel bestond uit Rooms-katholieken. Ik heb hen horen luisteren naar het Woord met net zoveel aandacht als protestanten. Ik heb mensen gezien die het evangelie nog nooit gehoord hadden: militairen, die waarschijnlijk een nogal afwijkende smaak en andere gewoonten hadden dan hun Puriteinse voorganger, maar die toch kwamen luisteren. Ze kwamen zelfs terug, zij deden hun best om de plek te vinden waar ze het best konden luisteren. Ze lieten zich zelfs op elkaar persen om het Woord te horen. Nog nooit heb ik zo’n vurig verlangen bij de mensen gezien om naar het evangelie te luisteren.
Ik heb ook opwekkend nieuws gehoord over het werk dat gedaan wordt op de meest onwaarschijnlijke plekken. Mensen die niet konden spreken zonder hun conversatie met vloeken te doorspekken, kwamen toch om het Woord te horen. Ze hebben geluisterd en zijn overtuigd van zonde. Als die indruk niet wegsterft, dan is er iets voor hen gedaan dat ze zelfs in de eeuwigheid niet zullen vergeten.
Maar het mooiste dat ik gezien heb is het volgende, dat moet ik u beslist vertellen. Hervey zei eens: ’’Ieder drijvend schip is een drijvende hel.” Van alle soorten mensen, worden zeelieden beschouwd als degenen die het moeilijkst met het evangelie te bereiken zijn. Maar de oversteek van Holyhead naar Dublin en terug – twee stormachtige overtochten – waren de mooiste uren die ik ooit gekend heb. In het eerste vaartuig dat ik inging, schudden de zeelui mij hartelijk de hand. Ik dacht: ”Wat kunnen die zeelui nou van mij afweten?” Ze noemden me nog ‘broeder’ ook.
Natuurlijk voelde ik me ook hun broeder. Maar ik wist niet waarom ze zo over mij praatten. Het is niet helemaal normaal voor zeelui om een dominee ‘broeder’ te noemen. Ze waren de hele tijd haast overdreven gedienstig. Toen ik informeerde: ’’Waarom bent u zo vriendelijk?”, zei iemand: ’’Omdat ik uw Meester liefheb, de Heere Jezus.” Ik vroeg ernaar, en kwam erachter dat er onder de hele bemanning maar drie onbekeerde mannen waren. Hoewel de meesten van hen zonder God en zonder Christus geweest waren, waren ze door een plotseling werk van de Heilige Geest allemaal bekeerd. Ik sprak met vele van deze mannen, en ik heb nog nooit mensen gezien die geestelijker en meer op de hemel gericht waren. Ze hebben elke ochtend, voor de boot afvaart, een bidstond; en nog één als de boot weer aangemeerd is.
En op zondag, als ze voor Kingston of Holyhead stil liggen, komt er een predikant aan boord en predikt het evangelie. De hutten zijn overvol. Als het mogelijk is, wordt de dienst op het dek gehouden. Een ooggetuige vertelde me: ”De predikant preekt heel ernstig; maar je zou het moeten horen als deze mannen bidden. Ik heb nog nooit zo horen bidden. Ze bidden met zo’n kracht als alleen een zeeman kan.” Mijn hart verheugde zich, te bedenken dat een schip tot een drijvende kerk gemaakt was – een Beth-El voor God. Toen ik met een ander schip terugging, verwachtte ik niet iets dergelijks weer mee te maken. Maar het was precies hetzelfde. Ik bewoog me onder hen en sprak met hen. Ze kenden me allemaal. Een man nam een oud, met leer ingebonden boek uit zijn zak, in het Welsh. ”Zie je wie daar voorop staat?” vroeg hij. ’’Jawel,”, antwoordde ik, ”dat denk ik wel. Lees je die preken ook?” ’’Jazeker dominee. We luisteren naar uw preken aan boord van dit schip. Ik lees ze zo vaak als ik kan hardop voor. Als er een mooi gedeelte is, komen er een paar bij me staan, en dan lees ik hen een preek voor.”
Iemand anders vertelde me het verhaal van een heer die stond te lachen toen er een gezang werd gezongen. Eén van de mannen stelde voor, voor hem te bidden. Dat deden ze, en de man viel plotseling ter aarde. Op de kade begon hij om genade te smeken, en God om vergeving te vragen. De zeelui zeiden: ’’Dominee, we hebben het beste bewijs dat er een God is. Want wij hebben deze bemanning op een wonderbaarlijke wijze tot kennis der waarheid zien komen. En hier zijn we nu, blij en gelukkig, en we dienen God.”
Wat zullen we hiervan zeggen dan dat de bergen van zoete wijn druipen? De mannen die het hardst konden vloeken, kunnen nu het hardst zingen. De lievelingen van Satan zijn de meest oprechte advocaten van het goede geworden. Want let wel, als zeelui bekeerd worden, kunnen ze geweldige dingen tot stand brengen. Van allen die goed kunnen preken, zijn zeelui de besten. De zeeman heeft Gods wonderen in de diepten gezien. De geharde matroos heeft een hart dat niet van dat koude spul gemaakt is als het hart van veel landrotten. Als dat hart eenmaal geraakt is, slaat het met grote, luide slagen. Het zendt grote golven levenskracht door zijn hele lichaam. En wat kan hij al niet doen met deze ijver en energie, als God hem helpt en zegent.
In de tekst lijkt dus naar voren te komen dat tijden van opwekking gekenmerkt zullen worden door buitengewone bekeringen. Maar hoewel genade in tijden van opwekkingen op ongewone plaatsen werkzaam is, en bijzondere mensen bekeerd worden, betekent dat niet dat ze minder waard zijn dan de gebruikelijke bekeerlingen. Want de tekst zegt niet slechts dat van de bergen wijn zal druipen. Er staat dat er zoete wijn van de bergen zal druipen. Er staat niet dat er kleine stroompjes van de heuvels zullen komen. Er staat dat alle heuvels zullen smelten. Als zondaren, loshandige en verdorven mensen, bekeerd worden tot God, zeggen we: ’’Geweldig! Maar ik denk niet dat het eerste-klas christenen zullen zijn.” Het geweldige is juist, dat deze mensen de beste christenen zijn die er te vinden zijn. Dat de wijn die God van de bergen laat stromen, zoete wijn is; dat als de heuvels smelten, ze allemaal smelten. De meest bijzondere dienaren van God in welke tijd dan ook, waren de meest bijzondere zondaren voor hun bekering.
Wij zouden waarschijnlijk nooit een John Bunyan gehad hebben, als hij niet bekend was om zijn goddeloosheid in Elstow Green. We zouden waarschijnlijk nooit van John Newton gehoord hebben, als zijn slechtheid in zijn zeemanstijd er niet geweest was. Ik bedoel: hij zou de diepten van Satan niet gekend hebben, noch de kracht van de goddelijke genade, als hij niet zo ver de verkeerde weg opgegaan, en daarna weer terug gebracht was. Deze grote zondaren doen niets onder voor degenen die getraind werden in een vrome omgeving, en zo de kerk zijn ingeleid.
In een opwekking zie je altijd dat de bekeerlingen niet onderdoen voor de beste bekeerlingen uit gewone tijden. Roomsen en mensen die het evangelie nog nooit gehoord hebben zijn net zo waarachtig in hun geloof, net zo hartelijk in hun liefde, weten net zo veel, en zijn net zo ijverig in hun werken als de beste mensen die ooit tot Christus gebracht zijn. ”De bergen zullen van zoete wijn druipen, en al de heuvels zullen smelten.”
Het tweede punt van de preek is wat deze tekst ons onderwijst over de leer. Wat wordt ons geleerd door een opwekking? Ik denk dat het dit is: dat God de absolute Heerser is over de harten van mensen. God zegt niet ‘als de mensen maar willen’. Hij geeft de absolute belofte van een zegen. Hij zegt als het ware: ”Ik heb de sleutel tot het hart van de mens. Ik kan ervoor zorgen dat de ploeger de maaier nadert. Ik ben de meester van de grond. Hoe hard of rotsachtig die ook is, ik kan hem openbreken, Ik kan hem vruchtbaar maken.”
Als God belooft Zijn kerk te zegenen en zondaren te redden, voegt Hij er niet aan toe ”als de zondaren dat tenminste willen”. Nee, grote God, U voert de vrije wil in zoete gevangenschap, en Uw vrije genade overwint alles. De mens heeft een vrije wil, en God tast hem niet aan. Maar de vrije wil wordt op zoete wijze gebonden door de koorden van Gods liefde, tot hij vrijer wordt dan ooit tevoren. Als de Heere zondaren wil redden, pauzeert Hij niet om te vragen of ze wel gered willen worden. Als een machtige wind vegen Gods werken elk obstakel aan de kant. Het onwillige hart buigt voor de machtige storm van de genade. Zondaren die zich niet over zouden willen geven, worden door God tot overgave gedwongen.
Ik weet dit, dat als de Heere het zou willen, er hier vanochtend niemand zo door-en-door slecht zou zijn, dat hij er nu niet toe geleid werd God om genade te smeken, onverschillig hoe ongelovig hij mag zijn. Hoe diepgeworteld zijn vooroordelen tegen het evangelie mogen zijn, de Heere heeft het maar te willen, en het is gebeurd. In uw donkere hart, ja dat van u die nog nooit het licht hebt gezien, zou het licht stromen. Als Hij slechts zei: ”Er zij licht”, dan zou er licht zijn. U mag uw vuist ballen en uw mond verheffen tegen de Heere; toch is Hij uw Meester. Uw Meester om u te verderven, als u doorgaat in uw slechtheid; maar ook uw Meester om u nu te redden, uw hart te veranderen, en uw wil te buigen zoals Hij rivieren vol water buigt.
Als deze leer er niet was, vraag ik me af hoe Gods dienstknechten er aan toe zouden zijn. De oude Adam is te sterk voor de jonge Melanchton. De kracht van onze prediking stelt niets voor. In zichzelf kan zij kan niets doen voor de bekering van mensen. Mensen zijn verhard, verstokt, onverschillig. Maar de kracht van de genade is groter dan de kracht van de welsprekendheid, of de kracht van de ernst. Als die kracht eenmaal aan het werk is, wie kan haar dan weerstaan? De almacht van God is hét leerstuk voor een opwekking. Misschien zien we dat niet in tijdens de gewone gebeurtenissen, door de hardheid van ons hart. Maar we moeten het inzien als deze buitengewone werken van genade verricht worden.
Hebt u het oosterse sprookje wel eens gehoord over de derwisj die een jonge prins het bestaan van een God wilde leren? De jonge prins kon geen bewijs zien voor het bestaan van een eerste oorzaak. Dus bracht de derwisj een kleine plant mee, en zette die voor hem neer. Terwijl de prins toekeek, begon de plant te groeien, kreeg bloesem, daarna vruchten, en binnen een uur was het een grote boom geworden. De jongeman hief in verwondering zijn handen op, en zei: ”Dat moet God gedaan hebben.” Zijn leraar zei hem: ”Je zegt dat God dit gedaan moet hebben, omdat het binnen een uur gebeurd is. Heeft Hij er niet de hand in, als het in twintig jaar gebeurt?” In beide gevallen gebeurde er precies hetzelfde. Het was alleen de snelheid die zijn leerling zo verraste.
Broeders en zusters, als we zien dat de kerk geleidelijk opgebouwd wordt en bekeerd, dan verliezen we misschien het besef dat God aanwezig is. Maar als de Heere er voor zorgt dat de boom plotseling verandert van een stekje in een machtige, sterke woudreus, dan zeggen we: ”Dit is God.” In zekere zin zijn we allemaal blind en dom. We willen dat snelle opschieten zien, die bijzondere voorbeelden van Gods werken. Dan pas begrijpen we Gods kracht ten volle.
Kerk van God, leer dan deze grote les dat de mens niets is, en God alles tot in eeuwigheid. Discipelen van Jezus, leer om op Hem te rusten. Verlangt u naar succes? Vertrouw dan op Zijn kracht. Terwijl u zich inspant, vertrouw dan niet op die inspanningen, maar op de Heere God. Als u langzaam gevorderd bent, dank Hem voor de vooruitgang. Maar als het Hem behaagt u nu een geweldige groei te geven, zing dan des te meer tot Zijn eer. Zing voor Hem die alle dingen werkt naar Zijn eigen raadsbesluit.
Ten derde wil ik deze tekst voor u een aansporing tot grotere inspanning laten zijn.
De taak van de kerk hangt niet af van haar succes. Het is net zozeer de taak van een predikant om het evangelie te prediken in ongunstige tijden als in voorspoedige. We moeten niet denken dat wij niet hoeven te ploegen, als God het niet laat regenen. We moeten onszelf niet wijsmaken dat wij het kunnen laten ons zaad te zaaien als er onvruchtbare tijden komen. De kerk moet haar plicht vervullen, zelfs als die plichtsvervulling op het moment haar niets oplevert. ”Als zij niet naar u luisteren, mensenkind, zullen zij zeker omkomen, maar hun bloed zal Ik niet van uw hand eisen.” Als wij het zaad zaaien, maar de vogelen der lucht verslinden het, hebben we gedaan wat ons opgedragen is. Wij hebben onze plicht getrouw vervuld, zelfs als de vogels het zaad hebben verslonden.
Dit is allemaal waar. Toch is het een goddelijke en heilige aansporing voor een arbeider in Gods Koninkrijk, als hij weet dat God hem succesvol maakt. En op dit moment hebben we een beter vooruitzicht op succes dan we ooit gehad hebben. Daarom zullen we des te harder werken. Als een kleine zelfstandige een zaak begint op de hoek van een straat, moet hij eerst afwachten of er klanten komen. Langzamerhand wordt zijn kleine winkeltje gevuld. Hij bouwt een reputatie op. Hij begint geld te verdienen. Wat doet hij dan? Hij breidt de zaak uit. Het achterplaatsje wordt overdekt en bij de winkel getrokken. Hij neemt extra mensen in dienst. De zaak groeit verder. Toch investeert hij niet zijn hele kapitaal, totdat hij weet of hij er rendement uit krijgt. Maar de zaak blijft groeien.
Het volgende huis wordt erbij getrokken, misschien dat daarnaast ook nog. Hij zegt: ”Dit levert me wat op; daarom breid ik uit.” Mijn beste vrienden, ik gebruik een voorbeeld uit de zakenwereld. Maar in feite is het een hele gewone gezond-verstand redenering. In deze dagen zijn er vele mogelijkheden. De goede zaak van Christus moet gediend worden. Als u daar tot nu toe een beetje in belegd hebt, een beetje voor gewerkt hebt, een beetje aan gegeven hebt, investeer dan nu meer. U heeft nog nooit de kans gehad zo’n hoge rente te krijgen als nu. Ik garandeer u dat u zeker het dubbele uit uw investering zult halen. Nee, u krijgt meer dan alles wat u kan verwachten. U zult Gods werk zien bloeien.
Als een boer zou weten dat er een slecht jaar aan zou komen, zou hij misschien één of twee bunder inzaaien. Maar als één of andere profeet hem zou vertellen: ’’Boer, volgend jaar zal er zoveel geoogst worden als je nog nooit hebt meegemaakt,” dan zou de boer zeggen: ”Ik ga al mijn graslanden omploegen, ik ga mijn heggen rooien. Elk stukje van mijn land ga ik inzaaien.” Doet u dat ook maar. Er is een geweldige oogst op komst. Ploeg uw wendakkers; graaf uw heggen uit; breek de braakliggende grond open; en zaai, zelfs onder de doornen. U weet niet welk zaad wortel zal schieten. Maar u mag hopen dat al het zaad even goed terecht komt. Als u meer hoop op succes hebt gekregen, moet dat altijd gevolgd worden door een grotere inspanning.
Laat me u nog op een andere manier aanmoedigen. Bedenk dat, zelfs wanneer deze opwekking er aankomt, er nog steeds instrumenten nodig zijn. De ploeger is nodig, zelfs na de oogst. De druiventreder is nodig, hoe groot de wijnoogst ook is. Hoe groter het succes, hoe harder de instrumenten nodig zijn. In Noord-Ierland dachten ze eerst dat ze zonder predikanten konden. Maar nu het evangelie zich verbreidt, is er nog nooit zo’n vraag geweest naar predikers van het evangelie als nu. De mensen zeiden trots in hun hart: ”God heeft dit gedaan, zonder tussenkomst van mensen.” Ik zeg dat ze het trots zeiden, omdat er zoiets is als trotse nederigheid. Maar God liet hen buigen. Hij liet hen zien dat Hij toch Zijn Woord wilde zegenen door Zijn dienaren. Hij wilde de dienaren van God ’’machtig maken tot het slechten van bolwerken”.
Broeders en zusters, u hoeft niet te denken dat de wereld u niet nodig heeft, als er betere tijden komen. U bent nodig. ”Ik zal maken dat een mens kostbaarder zal zijn dan fijn goud van Ofir.” Zij zullen de slippen van uw mantel grijpen en zeggen: ”Zeg ons wat wij moeten doen om gered te worden.” Ze zullen naar uw huis komen. Ze zullen u om gebed vragen. Ze zullen uw onderwijs nodig hebben. U zult er achter komen dat het minst in het oog lopende lid uit de kudde zo kostbaar voor u wordt als een goudstaaf. De ploeger zal nooit zo gewaardeerd worden als wanneer hij achter de maaier aanloopt; de zaaier zal nooit zo hooggeacht worden als wanneer hij de druiventreders op de hielen zit. Laat de heerlijkheid die God aan Zijn instrumenten geeft, u aanmoedigen zo’n instrument te worden.
En nu smeek ik u, mijn beste toehoorders, inwoners van deze grote stad, laat deze veelbelovende storm niet overwaaien zonder dat u zich bijzonder inspant. Soms ben ik bang dat de wind op ons zal waaien, maar dat we onze zeilen allemaal opgerold hebben, zodat het schip nog geen snelheid maakt. Hijs de zeilen! Ieder lapje zeil moet gebruikt worden. Laten we elke inspanning leveren, nu God met ons is. Laten we er ernst mee maken Zijn mede-arbeiders te zijn. Me dunkt, ik zie de wolken hier naar toe komen drijven. Ze komen uit het verre westen, uit Amerika.
Ze hebben de oceaan overgestoken, en de wind heeft ze meegevoerd tot het groene eiland de plasregens over zich uitgegoten kreeg, in z’n uiterste noorden. Kijk, nu gaan de wolken over Wales, en ze brengen nieuw leven in de provincies die aan de hoofdstad grenzen. De regen valt al op Oxfordshire en Gloucestershire. Goddelijke genade druppelt neer, en de wolken komen dichter en dichter bij ons. Let wel, broeders, ze treuzelen niet voor mensen, en houden niet stil voor de mensenkinderen. Vandaag drijven ze boven ons hoofd. Ze zullen weer verder drijven, en zullen we net zo droog als altijd achterblijven? Het is uw zaak de regen naar beneden te brengen, hoewel het Gods zaak is de wolken te zenden.
God geeft vandaag aan deze grote stad een goddelijke wolk van genade die boven haar hangt. Nu is het uw beurt, Elia’s, bidt die wolk naar beneden! Op de knieën, gelovigen, op de knieën. U kunt die wolk naar beneden laten komen, u alleen. ’’Hiervoor zal ik gezocht worden door het huis van Israël, om dit voor hen te doen.” ’’Beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heerscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen.”
Of zult u deze mogelijkheid voorbij laten gaan, christenen? Laat u mensen verloren gaan door een gebrek aan inspanning? Staat u het toe dat deze gezegende tijd voorbij gaat zonder dat hij verbetering brengt? Als dat zo is, is de kerk van achttienhonderdenzestig jaar oud een laffe kerk, die haar tijd onwaardig is. Degene onder u, mannenbroeders, die vandaag geen toegewijd hart heeft, is een schande voor het christendom, als hij een christen is. Als zelfs in tijden als deze, niet iedere man zijn hand aan de ploeg slaat, verdienen we inderdaad de ergste onvruchtbaarheid van ziel die ons kan overkomen.
Ik geloof dat de kerk vaak door God gekweld en gehinderd is, omdat zij Zijn gunst niet gebruikte, toen God haar gunst bewees. Dan zegt Hij: ”Ik zal u maken als Gilboa, op uw bergen zal er geen dauw meer zijn. Ik zal de wolken gebieden niet meer op u te regenen. U zult onvruchtbaar en verlaten zijn, tot ik opnieuw de Geest uit den hoge op u uitgiet.”
Laten we deze week doorbrengen in een bijzondere tijd van gebed. Laten we zo vaak mogelijk samenkomen, en pleiten bij de troon. Een ieder van u, wees machtig bij uw God in het verborgene, en wees ijverig om anderen tot Christus te leiden in het openbaar.
Ten vierde wil ik een woord van waarschuwing richten tot degenen die Christus niet kennen.
Ik ben me ervan bewust dat er hier velen zijn die op zondagmorgen hier komen, die helemaal niet de gewoonte hadden op zondag naar de kerk te gaan. Er zijn hier nogal wat heren, die in elk gezelschap zich er voor zouden schamen een aanhanger van een godsdienst genoemd te worden. Zo’n heer heeft het evangelie nog nooit horen prediken, of al een hele tijd niet meer. Maar er is een vreemde bekoring die hem hierheen getrokken heeft. De eerste keer kwam hij hier uit nieuwsgierigheid – misschien wel om de draak te steken met de predikant. Nu merkt hij dat hij helemaal geboeid is. Hij weet niet wat het is, maar hij voelt zich de hele week al ongemakkelijk. Hij wilde terugkomen; en als hij vandaag weggaat, kijkt hij uit naar de volgende zondag. Hij heeft zijn zonden niet opgegeven, maar op de een of andere manier heeft hij er niet meer zo’n plezier in als vroeger. Hij kan niet meer zo vloeken als eerst. Als er al een vloek klinkt, is het niet meer zo geroutineerd als vroeger. Hij weet beter nu.
Tot zulke mensen spreek ik nu. Mijn beste vrienden, sta me toe mijn blijdschap uit te spreken dat u er bent. Laat me ook zeggen dat ik hoop dat u hier bent voor een doel dat u zelf nog niet begrijpt. God heeft een bijzondere gunst voor u, en daarom heeft Hij u hier gebracht. Ik heb al vaak opgemerkt dat in elke opwekking het vaak niet de kinderen van vrome ouders zijn, die binnengebracht zijn, maar degenen die nog nooit iets over Christus gehoord hebben. De gewone middelen worden gewoonlijk gezegend voor degenen die daar de hele tijd onder verkeren.
Maar het speciale en buitengewone werk van de Heilige Geest bereikt degenen die buiten de grenzen zijn van wat christendom heet, en aanhanger van geen enkele godsdienst zijn. Ik hoop dat ik u kan ontmoeten. Maar als u het Woord veracht dat u gehoord hebt; als de indruk die er nu op u gemaakt is – en u weet dat dat zo is – wegsterft, dan zult u vreselijke spijt hebben als u tot uw zinnen komt in het hiernamaals. U zult het gevoel hebben dat u de gelegenheid hebt gehad, maar dat u die genegeerd hebt. Ik kan me geen treuriger gejammer voorstellen dan dat van de mens die het uitroept in de hel: ”De oogst is binnen – er was een oogst. De zomer is voorbij – er was een zomer. En ik ben niet gered.” Om ten verderve te gaan in gewone tijden – dat is de hel. Maar om verloren te gaan onder de klank van een ernstige prediking, waar u onder tranen gesmeekt werd tot Jezus te komen – om verloren te gaan nadat u zo gewaarschuwd bent, dat is niet zomaar de hel, maar de hel binnen de hel zelf.
Beste toehoorder, dit is een belangrijke tijd voor u. Ik bid dat God de Heilige Geest u te binnen brengt dat het voor u nu of nooit kan zijn. Misschien krijgt u geen andere waarschuwing meer. Of, als u nog wel een waarschuwing krijgt, bent u al zo verhard geworden dat u er om lacht en haar verachtelijk van u werpt. Ik smeek u, voor uw eigen onsterfelijke bestwil, sta er nu bij stil of het het waard is de geheiligde mogelijkheid die u nu aangeboden wordt te verwerpen. Gaat u nu weg, en danst u uw indrukken weg, of lacht u ze weg uit uw ziel? Bedenk toch, u kunt uzelf wel de hel inlachen, maar u kunt zich er nooit meer uitlachen.
Er is een keerpunt in ieders leven, waarop zijn karakter vast komt te staan. Dat keerpunt kan vandaag zijn. Er kan hier een zitplaats in deze zaal komen, die, als zijn geschiedenis bekend zou zijn, door niemand meer bezet zou willen worden. Een zitplaats waarin nu iemand zit, en het Woord hoort, en zegt: ”Ik geef niet toe. Ik verzet me tegen de indruk van het moment. Ik werp die van me. Ik geef mijn zonden niet op, zelfs als ik daardoor verloren ga.” Zet een teken op uw stoel, vriend, voor u hier weggaat. Zet er een grote bloedrode vlek op, zodat we de volgende keer als we hier komen, we kunnen zeggen: ’’Hier heeft een ziel zichzelf vernietigd.” Maar ik bid liever dat God de Heilige Geest in uw hart fluistert: ’’Geef toch toe, want Jezus nodigt u uit tot Hem te komen.” Och, dat mijn Meester u deze ochtend glimlachend aankijkt, en zegt: ”Ik heb uw ziel lief. Vertrouw haar maar aan mij toe. Geef uw zonden op – keer uzelf tot Mij.” O Heere Jezus, doe dat! Dan zullen mensen u niet weerstaan.
Laat hen Uw liefde zien, en zij moeten zich overgeven. Doe het, Gekruisigde, uit genade! Zend Uw Heilige Geest nu, en breng vreemdelingen thuis. En geef dat in deze zaal, Heere, vele harten volledig aan uw liefde overgegeven mogen worden.
Amen.