Mijn God zal mij horen. Micha 7:7
Wat een bekoorlijke zin! Kunt u dat zeggen? Slechts vijf woorden, maar wat een betekenis! Er zijn lijvige gedichtenbundels verschenen, maar voor mij ligt het wezen van de dichtkunst verborgen in de wonderbaarlijke samenvatting van deze woorden. U zult vele uren nodig hebben om de zoetheid hiervan enigszins tot u te laten doordringen. Er ligt een bijna onbegrijpelijk diepte aan betekenis in verscholen; een rijkdom aan verzekerde ervaringen, en ze zijn gevuld tot aan de rand met een zoetheid aan gevolgtrekkingen van een geheiligd geloof. ‘Mijn God zal mij horen.’ Dat is profetisch, maar de profeet heeft zich deze ongebruikelijke macht om dit te zeggen niet toegeëigend; ook heeft hij niet de bedoeling deze woorden alleen op zichzelf toe te passen. Hij legt deze goddelijke zin in de mond van iedere gelovige; ieder kind van God mag het wagen om te zeggen dat God hem zal horen. ‘Mijn God zal mij horen.’ Het is een uitverkoren lied voor een eenzame bespeler van de harp, die enigszins bevreesd is om in te stemmen met het grote koor van musici, en die zijn snaren liever in de eenzaamheid bespeelt. Als ik dit herhaal, wil ik gaan zitten en hiervan in alle rust genieten. Zoals ik de koeien in de wei rustig zie liggen herkauwen, zo wil ik deze paar kostelijke woorden herkauwen. Dat ik de klanken daarvan steeds opnieuw zal horen en het schone lied daarvan mag leren kennen en het als mijn hoogste vreugde en zekerheid steeds weer zal herhalen: ‘Mijn God zal mij horen.’