En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeeërs huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf. En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf. Lukas 7:37,38
Dit is de vrouw die men verward heeft met Maria Magdalena. Hoe die fout ontstaan is, is niet moeilijk voor te stellen, maar een fout is het zeker. Er is geen enkel bewijs dat deze vrouw, die een zondares was, ook maar enige verbinding heeft gehad met degene uit wie Jezus zeven duivelen heeft uitgeworpen. Toen ik een paar zondagen geleden preekte over het leven van Maria Magdalena, heb ik u – dacht ik – getoond dat het nauwelijks mogelijk is dat zij een dergelijke zondares geweest kan zijn als deze vrouw, en nu waag ik te stellen dat er evenveel bewijs is dat deze vrouw de koningin van Scheba of de moeder van Sisera is geweest, als dat zij Maria Magdalena is geweest. Er is geen enkel bewijs voor te vinden. Er bestaat in feite geen verbinding tussen de twee genoemde vrouwen.
Verder is de zondares die we hier voor ons hebben ook niet Maria van Bethanië, met wie velen haar ook geïdentificeerd hebben. Maria, de zuster van Martha en Lazarus, heeft onze Zaligmaker ook gezalfd, maar dat was eerder: de personage en de geschiedenis wijkt af van onze tekst. Er is weliswaar een zekere overeenkomst. De hoofdpersonen waren in beide gevallen vrouwen, die vol waren van een vurige liefde tot Christus. Ze zalfden beiden de Heere met olie. De naam van Simon is met beiden verbonden en ze hebben eveneens allebei de voeten van de Zaligmaker met hun haren afgedroogd. Maar het moet u niet verbazen dat er twee personen waren wier intense gevoelens zich aldus uitten. Het zou eerder moeten verbazen dat er geen tweehonderd te vinden waren die zo handelden, want het zalven van de voeten van een geëerde vriend was helemaal geen onbekende geste onder de oosterlingen.
Terwijl Jezus zo geliefd behoorde te zijn, moet het tot verwondering stemmen dat Hij niet vaker vereerd werd met deze tekenen van menselijke genegenheid. Het is zonde om twee gelegenheden samen te laten vallen, tenzij we Gods Gezalfde een dubbele zalving misgunnen. En dat beide gebeurtenissen plaatsvonden in het huis van iemand die Simon heette, is ook helemaal niet opmerkelijk. Laat niet vergeten worden dat de één Simon de Farizeeër heette en de ander Simon de melaatse, en Simon is een van de meest gewone joodse namen. Als in onze dagen iets zou gebeuren in het huis van een zekere Jan, zou dat ook niet opmerkelijk zijn, aangezien er ontzettend veel Jannen onder ons zijn, zoals er vele Simons waren in de dagen van onze Heere.
Maar dat de twee, of misschien moet ik zeggen drie zalvingen (want ik ben geneigd te denken dat het er drie geweest zijn) van elkaar verschillen, is om de volgende redenen overduidelijk. Ze verschillen om te beginnen in tijd. Onze Heere leefde nog minstens zes maanden na de zalving door deze vrouw, en als u het verhaal volgt, leest u in het volgende hoofdstuk: “En het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, predikende en verkondigende het Evangelie van het Koninkrijk Gods; en de twaalven waren met Hem.”(Luk. 8:1). Maar toen Maria Hem zalfde te Bethanië, zei Hij: “zij heeft het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis” (Mat. 26:12) en was onze Heere nog maar een paar dagen verwijderd van Zijn kruisiging.
De zalving door Maria, Lazarus’ zuster, vond plaats in Bethanië (Mat. 26:6), maar deze vond plaats in Galilea, in een heel ander deel van het land dus. Bovendien was het feit op zich werkelijk heel verschillend, want hoewel beide vrouwen Christus met olie zalfden, was de olie van de meer vermogende Maria zeer kostbaar en krachtig van geur; dingen die niet vermeld worden van de olie van deze vrouw, die een lagere positie in de maatschappij heeft gehad. Volgens Johannes 12:3 heeft Maria een heel pond kostbare nardus uitgegoten, maar dat wordt niet gezegd van de nederige gave van de zondares. Mattheus vertelt ons dat een vrouw olie op Zijn hoofd goot, maar van deze arme boeteling wordt alleen verteld dat ze Zijn voeten zalfde. Tranen worden door Mattheus, Marcus of Lukas niet in verband gebracht met Maria, terwijl ze een opvallend onderdeel vormen van de liefde van de door genade verbroken vrouw die we hier voor ons hebben.
Nu de gebeurtenissen werden er in beide gevallen bezwaren opgeworpen, maar let op het grote verschil! In dit geval maakte Simon de Farizeeër bezwaar omdat aan zo’n zondige vrouw toegestaan werd zo vertrouwelijk om te gaan met de Heere. In het andere geval richtte het bezwaar zich niet op de persoon in kwestie, maar nam Judas Iskariot het de vrouw kwalijk dat ze zo verkwistend en uitbundig was geweest met haar overvloedige en onbetaalbare olie en mopperde hij door te zeggen dat deze olie voor veel geld verkocht had kunnen worden, ten bate van de armen. Als men deze twee voorvallen verwart, maakt men niet alleen een enorme fout, maar loopt men ook een kostbare les mis. In dit geval gaat het om de geschenken van een arme zwerfster die teruggekeerd is en die onder een diepe overtuiging van dankbaarheid het beste wat ze heeft naar haar Heere brengt en door Zijn genade wordt aangenomen. In het geval van Maria van Bethanië hebben we daar te maken met een gevorderde heilige, die aan Jezus’ voeten had gezeten en naar Hem gehoord en al eerder het goede deel had gekozen dat niet van haar zou worden weggenomen.
Ze was daarin reeds gegroeid en verdiept door het ontvangen van vele gunsten van Zijn liefdevolle hand. De gevorderde gelovige is vrijmoediger dan de pasbekeerde. Zij zalft Zijn hoofd terwijl de ander Zijn voeten zalft, en ze heeft Hem niet minder lief, want terwijl er minder tranen vloeien, vloeit er wel duurdere olie. Jezus verdedigde de boetvaardige vrouw en zei dat ze mocht heengaan in vrede, maar in het geval van Maria hoefde Hij niet te zeggen: “uw zonden zijn u vergeven”, omdat ze die onschatbare weldaad reeds bezat. En in plaats van haar te verdedigen, sprak Hij een hartelijke lofrede op haar liefde uit toen Hij verklaarde: “Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.’’ (Mat. 26:13) Dit moet voldoende zijn om u aan te tonen dat ‘de vrouw die een zondares was’ niet verward mag worden met Maria Magdalena enerzijds, noch met Maria van Bethanië anderzijds. We moeten leren onze Bijbel met onze ogen open te lezen, om de Schrift te bestuderen zoals men met het werk van grote kunstenaars, door iedere figuur op het schilderij en zelfs de variatie van licht en schaduw nauwkeurig te bekijken.
Reeds te lang hebben we gedisputeerd op de drempel van onze tekst, laten we de deur nu van het slot halen. Nu, op tafel zie ik twee smakelijke schotels staan: laten we ons ermee voeden. Hier zijn twee zilveren klokken: laten we ze luiden, want hun tonen zijn hemels. O, wat is het voor oren een genot om hun rijke, heldere klanken te vernemen! De eerste toon luidt ‘Genade’ en de tweede ‘Liefde’.
Genade
Genade is de meest kostbare zalfolie die bestaat. Het drupt letterlijk van deze geschiedenis af, zoals van die Oosterse bomen die aangenaam ruikend vocht uitscheiden. Of zoals de bruid, toen ze opstond om haar Geliefde open te doen, en “haar handen drupten van mirre en haar vingers van vloeiende mirre, op de handsloten des slots”(Hoogl. 5:5). Genade, die lieflijke dauw van de hemel, sijpelt hier in overvloed en valt als een zachte regen op het tere gewas. Genade, vrijmachtig, onderscheidend, almachtig, wordt op een buitengewone wijze verheerlijkt in deze geschiedenis. O, ik zie dat het verhoogd wordt op een heerlijke en hoge troon, met de koningsdochter daarnaast als een voorname vrouw temidden van de hofdames (naar Ps. 45:10).
1. In de eerste plaats wordt genade hier verheerlijkt in haar voorwerp. Zij was een ‘zondares’. Een zondares, niet in de oneerbiedige, oppervlakkige, alledaagse betekenis van het woord, maar een zondares in de zwarte, vuile en afstotelijke zin. Ze had de Leidsman van haar jeugd verlaten en het verbond van haar God vergeten. Ze had gezondigd tegen de wetten van de reinheid en zichzelf verontreinigd. Ze was gevallen in die diepe gracht waarover is geschreven: “Degenen die door God verafschuwd worden, zullen erin vallen”. Volgens de gelijkenis van onze Heere was ze in vergelijking met de Farizeeër een ‘vijfhonderd penningen’-zondaar, terwijl de Farizeeër maar voor vijftig penningen schuld had (Luk. 7:41). Ze was een van de scharlaken zondaars van wie we in de Schrift lezen: ze zondigde en bracht anderen tot zonde. Haar overtredingen deden de HEERE in ijver ontsteken en wekten Zijn toorn op. Toch was ze, wonder aller wonderen, voorwerp van onderscheidende genade, voorbestemd tot het eeuwige leven! Hoe kwam dat?
Op welke wettelijke gronden werd ze geselecteerd? Om welke verdienste was ze verkoren? Was dit een buitengewoon en uitzonderlijk geval? In de verste verte niet, geliefde vrienden, want Gods genade heeft regelmatig mensen van het laagste soort en de grootste schurken uitgekozen. Herinner u hoe in de stamboom van onze Heere de naam te vinden is van de schaamteloze Thamar, de hoer Rachab en de ontrouwe Bathseba, als het ware om aan te geven dat de Zaligmaker van zondaren Zich in een nauwe relatie met de diepst gezonken leden van de mensheid heeft willen stellen. Het is, in feite, een van de meest dierbare benamingen van onze Heere, hoewel het Hem in minachting werd toegesist: “een Vriend van tollenaren en zondaren” (Luk. 7:34). Dit is een typering van de Zaligmaker waarvoor Hij Zich niet schaamt: “Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen” (Luk. 15:2). Vrije genade heeft mensen niet onderscheiden op grond van verdienste, hetzij schijnbare of werkelijke verdienste, als dat laatste al mogelijk zou zijn.
De wet heeft ons allen in ongeloof besloten. Vervolgens heeft de overvloedige genade van God naar ons allen gezien als gelijkwaardig in afval en verlorenheid zowel door Adams val als door onze persoonlijke overtreding, en heeft uitverkoren en geroepen wie ze ook maar wilde. Hoort u niet van de troon der genade de echo’s klinken van die vrijmachtige verklaring: “Ik zal genadig zijn, wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wien Ik Mij ontfermen zal” (Ex. 33:19). Genade heeft gekozen voor de meest onwaarschijnlijke gevallen om zichzelf als genade te bewijzen. Het heeft zich een woonplaats uitgekozen in de meest onwaardige harten, opdat haar vrijmacht des te meer zou blijken. Spreek ik tot iemand die diep in zonde is gevallen? Laat deze gedachte u vertroosten – als uw hart uw zonde beweent – en laat u dit hoop op ontferming geven, dat in de verkiezing der genade sommigen van de grofste godslasteraars, vervolgers, dieven, overspelers en dronkaars zijn inbegrepen en dat ze ten gevolge daarvan vergeving hebben gekregen en zijn vernieuwd en gemaakt tot mensen die matig, rechtvaardig en godzalig hebben geleefd. Zodanigen hebben genade verkregen opdat God eerst in hen Zijn lankmoedigheid zou tonen tot troost en aanmoediging voor anderen om tot God te roepen om ontferming.
Genade regeert echt majesteitelijk in het gevat dat we voor ons hebben, waarbij juist déze ene zondares werd uitgekozen. Een zondaar uitkiezen is in het algemeen een wonder, maar om deze ene uit te kiezen is nog verbazingwekkender. Zonder twijfel heeft ze in gedachten zichzelf afgevraagd: “Waarom ik, Heere? Waarom ik?” Zou ze vanmorgen bij ons geweest zijn, dan had ze met ons van harte ingestemd toen we zongen:
O grootste aller gaven, genade door geloof
Mijn God, hoe is het mogelijk
Dat Gij, Wiens liefde onderscheidend is
Die gift juist wilde schenken aan mij!
Hoeveel harten had Gij kunnen kiezen
Onschuldiger dan het mijne
Hoeveel zielen die meer recht hadden
Op die liefdevolle aanraking van Uw hand
O, genade! U verkiest te komen
In de meest onwaarschijnlijke harten
De heerlijkheid van Uw licht vindt
Haar thuis in de meest duistere hoeken
Daar aan die tafel zit Simon de Farizeeër, een goed en respectabel mens in eigen ogen, en toch is de Goddelijke keuze niet op hem gevallen, terwijl deze armzalige hoer wordt uitverkoren door onderscheiden genade. Hoe kunnen we dit verklaren? Er waren er velen in de stad zoals zij, sommigen erger, anderen beter, maar genade heeft haar aangemerkt als haar eigendom. O, vreemde, maar toch aanbiddelijke macht! Nu kan het zijn dat u niet zo onder de indruk bent van de heerlijkheid van de genade die haar uitkoos, maar ik vraag u dan of u niet verheugd bent over de genade die u afzonderde om van de Heere zijn? O broeders, wanneer een mens eenmaal ontdekt dat God hem uitverkoren heeft, als hij inziet dat genade zijn hart brak, hem tot Christus bracht en hem met een volkomen gerechtigheid bedekte, dan barst hij uit in verwonderde kreten: “Waarom heeft U mij ooit uitgekozen? Wie ben ik en wat is mijns vaders huis, dat ik in zo’n koninklijk voorrecht zou delen?” Hoe meer een gelovige naar binnen blikt, hoe meer dingen hij ontdekt die Gods wraak oproepen, zodat hij steeds minder gelooft in eigen persoonlijke verdienste.
Het hart van een ware gelovige wordt vervuld door een gestalte van aanbidding omdat het Gods grenzeloze liefde heeft behaagd zich te richten op zo één! Dit is niet zozeer stof om over te preken als wel om voor jezelf over te mediteren. Ik beveel u dringend die waardevolle overdenking aan, dat de HEERE u heeft liefgehad van voor de grondlegging der wereld, en u heeft uitgekozen terwijl Hij u had kunnen verlaten, u heeft uitgekozen terwijl Hij duizenden grote, edele, wijze en geleerde mensen voorbijging. Deze leer is geen dogma waarover gevochten moet worden, zoals honden om een been vechten. Men moet zich hierover verheugen en het aanwenden tot praktisch nut en als een prikkel gebruiken tot aanbidding en verwondering en gevoelvolle dankbaarheid. Waar de zonde overvloedig was, is de genade nóg overvloediger geweest en de vrouw, die een zondares was, staat hier nu voor ons als een wenende boeteling. De ‘stadszondares’, publiek bekend om haar zondige leven, is nu openlijk een volgeling van de Heilige.
2. Genade wordt bijzonder verheerlijkt door haar vruchten. Wie zou gedacht hebben dat een vrouw die haar ledematen gebruikt had als dienaren van de ongerechtigheid, tot haar schaamte en verwarring, nu zou worden tot een dienares tot eer van de Koning der koningen? Eén van Zijn meest bevoorrechte ondergeschikten! Wie bood Jezus gastvrijheid op een wijze die de Farizeeër achterwege had gelaten? Wie bewees Hem die diensten in een veel betere geest en manier dan de Farizeeër? Laten we opmerken dat Gods genade deze vrouw in een weg van voorzienige leiding ertoe bracht om te luisteren naar het onderwijs van de Zaligmaker. In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk blijkt dat Hij het Evangelie had verkondigd en in het bijzonder die boodschap had gebracht aan de armen. Misschien stond ze in de straat, aangetrokken door de menigte, en toen ze luisterde naar de stem van onze Zaligmaker, scheen het haar vast te houden. Ze had nooit iemand op die manier horen spreken en terwijl Hij het had over overvloedige ontferming en Gods gewilligheid om allen te ontvangen die tot Hem komen, begonnen de tranen over haar wangen te lopen. En terwijl ze bleef luisteren naar die zachtmoedige en nederige Prediker en Hem hoorde vertellen over de Vader in de hemel Die verlorenen zou ontvangen en aan Zijn liefdevolle hart drukken, werd haar hart geheel en al verbroken, verliet ze haar boze beroep en werd tot een nieuw schepsel, verlangend naar betere dingen, begerig om van de zonde verlost te zijn.
Maar ze werd in haar hart hevig aangevochten met de vraag of het mogelijk was dat zij vergeving zou krijgen. Zou zulke vergevende liefde waarvan ze gehoord had zelfs haar bereiken? Ze hoopte van wel en werd tot op zekere hoogte vertroost. Haar geloof groeide, net als een vurige liefde. Gods Geest was met haar bezig totdat ze een flauwe hoop kreeg, een glimp van vertrouwen. Ze geloofde dat Jezus van Nazareth de Messias was, dat Hij op aarde was gekomen om de zonden te vergeven en ze rustte op Hem voor de vergeving van haar zonden. Bovendien zag ze uit naar een gelegenheid om Hem te eren, en indien mogelijk een woord uit Zijn mond te horen dat direct tot haar gesproken werd. De Heere der ontferming kwam naar de stad waar ze woonde. Ze dacht: “Dit is mijn kans. Die gezegende Profeet is gekomen.
De Man die tot mij gesproken heeft zoals nog nooit iemand deed, is nu vlak bij mij en ik heb reeds zoveel profijt van Hem getrokken dat ik Hem meer liefheb dan wie of wat ook. Ik heb Hem lief als mijn eigen ziel. Ik zal het huis van de Farizeeër binnenglippen, opdat ik mijn ogen mag verlustigen met het zicht op Hem.” En toen ze bij de deur kwam, leunde de Zaligmaker juist achterover na gegeten te hebben, zoals het Oosterse gebruik is, met Zijn voeten in de richting van de deur. Blijkbaar had de Farizeeër maar weinig ontzag voor Hem en had Hij hem niet de beste plek aan de tafel gegeven. Daar lag Hij met Zijn blote voeten bij de deur en de vrouw, bijna onzichtbaar, kwam dichtbij Hem en terwijl ze keek en zag dat de Farizeeër Hem de gebruikelijke hoffelijkheid van het voetwassen onthouden had en dat Zijn voeten bestoft en moe van het reizen waren, begon ze te wenen, zodat de tranen in zulke overvloedige stromen vielen dat ze zelfs Zijn voeten wasten. Hier was heilig water van een oprechte soort. Het kristal van berouw vallend in druppels, elke druppel kostbaar als een diamant.
Nooit werden voeten natgemaakt met kostbaarder water dan uit deze berouwvolle ogen vloeide. Vervolgens ontbond ze haar weelderige lokken, die voorheen netten van de duivel geweest waren om zielen in te verstrikken, en droogde daarmee de heilige voeten af. Ze heeft zeker gedacht dat haar voornaamste versiersel, de kroon en de heerlijkheid van haar vrouw-zijn eigenlijk nog te waardeloos was om het laagste en geringste lichaamsdeel van de Zoon van God mee te dienen. Datgene wat ooit haar ijdelheid streelde werd nu vernederd en tegelijk verhoogd tot het laagste ambt: ze maakte haar ogen tot een kan en haar haar tot een doek. “Nooit”, zegt bisschop Hall, “was enig haar zo bevoorrecht als dit. Ik ben jaloers op die lokken die begenadigd werden door de aanraking van zulke heilige voeten.”
Daar overviel haar een zoete verleiding: “Ik zal deze voeten zelfs kussen, ik zal ootmoedig eer bewijzen aan deze gezegende ledematen.” Ze sprak geen woord, maar hoe welsprekend waren haar daden! Beter nog dan psalmen en lofzangen waren deze daden van toewijding. Toen dacht ze aan die albasten fles, gevuld met geparfumeerde olie, waarmee ze – zoals de meeste Oosterse vrouwen, gewend was zichzelf te zalven om lekker te ruiken en nog mooier te lijken, en nu opende ze het en goot het kostbaarste wat ze bezat over Zijn gezegende voeten. Geen woord, zeg ik, kwam over haar lippen, en broeders, wij geven de voorkeur aan één sprakeloze liefdesuiting voor Jezus, zoals we bij haar waarnemen, dan tienduizend luidruchtige praters zonder gaven, hart of tranen. Wat de Meester betreft, Hij bleef stil en rustig, zonder iets te zeggen, maar ondertussen dronk Hij haar liefde in en liet Zijn arme vermoeide hart lieflijk vertroosten door de dankbaarheid van één, die ooit een zondares was, maar nu niet meer.
Genade, mijn broeders, verdient onze lof, omdat het zoveel doet voor degene in wie zij werkt. Genade kiest niet iemand uit om hem te laten zoals hij is. Mijn broeders en zusters, mensen schimpen soms op de genade alsof zij het tegendeel van zedelijkheid zou zijn, terwijl het juist de grote bron en oorzaak van alle mogelijke zeden is. Werkelijk, er bestaat geen echte heiligheid in Gods oog dan die door genade wordt geschapen en onderhouden. Deze vrouw zou zonder genade zwart en bezoedeld gebleven zijn tot haar sterfdag, maar Gods genade wrocht een wonderlijke verandering, verwijderde de schaamteloosheid van haar gezicht, de vleierij van haar lippen, de opschik van haar kleding en de wellust uit haar hart. Ogen vol van overspel werden nu bronnen van berouw. Lippen, die deuren van liederlijke taal waren, brachten nu heilige kussen voort: de losbandige werd een boeteling, de uitgestotene een nieuw schepsel. Alle daden die aan deze vrouw worden toegeschreven tonen de vernieuwende kracht van de goddelijke genade.
Ze gaf blijk van het diepste berouw. Ze weende overvloedig. Ze weende niet omdat ze zo sentimenteel was maar omdat ze zich de veelheid van haar misdaden herinnerde. Ze weende van smart en schaamte als ze dacht aan haar vroege jeugd, hoe ze haar moeders opvoeding terzijde had geworpen, hoe ze had geluisterd naar de stem van de verleider en van kwaad tot erger was voortgegaan. Elk deel van haar levensverhaal kwam voor haar aandacht als een pijnlijk echte droom. Toen ze die gezegende voeten zag, hielp haar dat herinneren op wat voor gevaarlijk pad ze zelf gewandeld had. De sluizen van smart werden opengetrokken en haar ziel stortte zich uit in tranen. O, gezegende Geest der genade, wij aanbidden U bij het zien van deze rots die geslagen werd zodat het water begon te stromen. “Hij doet Zijn wind waaien, de wateren vloeien henen.”(Ps. 147:18)
Let op de nederigheid van deze vrouw. Eens had ze een onbeschaamd gezicht gehad en kende ze geen schuchterheid. Nu echter stond ze voor de Zaligmaker. Ze drong zichzelf niet aan Hem op. Ze was tevreden met de laagste plaats. Als ze het niet zou wagen Zijn hoofd te zalven, zou ze toch Zijn voeten dienen en ze bloosde bij het ontvangen van die eer. Zij die de Heere Jezus in waarheid dienen, bezitten een heilige schuchterheid, een indruk van hun eigen onwaardigheid die hen doet terugdeinzen, zodat ze tevreden zijn om de laagste functie in Zijn huishouding te vervullen. Het is geen dienst aan Christus als u persé op het paard van de koning wilt rijden in het gewaad van de koning terwijl er gezegd wordt: “Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft.”(Esth. 6:9) U dient meer uzelf dan Christus, als u de voornaamste plaats in de synagoge begeert en van de mensen eist dan men u ‘Rabbi’ noemt. Ware dienst is wanneer u voor de armen zorg kunt dragen. Als u af kunt dalen naar mensen van een lagere stand om een leraar van onwetenden en een onderwijzer voor de zuigelingen te worden. Diegene doet goed werk, die schuilgaat achter de rug van zijn Meester, onbekend en ongezien, die zwoegt in het donker, zonder dat men er verslag van doet, zonder dat er voor geapplaudiseerd wordt, maar die het zo goed vindt. Ziet u, geliefden, hoe in een vrouw die eens zo schaamteloos was, genade een schone en bescheiden bloem heeft geplant en doen bloeien, genaamd ‘ware nederigheid’.
Toch was de vrouw ook moedig, want ze heeft veel moed nodig gehad om het huis van een Farizeeër binnen te gaan. De blik die een Farizeeër op deze vrouw sloeg, moet in staat geweest zijn om de zomer te bevriezen tot een gure winter. Deze Farizeeërs bezaten een onuitstaanbare minachting voor iedereen die niet van hun eigen kliek was, die niet tweemaal per week vastte en “munte, dille en komijn vertiende”(Mat. 23:23). Ze zeiden met heel hun houding: “Wijk van mij, want ik ben heiliger dan gij.” Tegenover een persoon die niet gezien was, gedroeg de Farizeeër zich dubbel minachtend en een vrouw die zich bewust is van haar onwaardigheid zou pijnlijk getroffen zijn door zulk gedrag. Daarbij, op een feest pasten haar tranen helemaal niet, zodat ze nog harder zou worden bestraft. Echter, hoe onbevreesd was ze en hoe dapper hield ze haar mond terwijl Simon schimpte! Waartoe zijn mannen en vrouwen in staat als genade hen tot liefde beweegt en liefde tot moed! O, Gods genade zou een gelovige de moed geven om de poorten van de hel zelf binnen te aan, als God daar opdracht voor gaf. Voor een gelovige voet is geen berg te hoog om op te klauteren en voor een gelovig hart is geen oven te heet om te verdragen. Laat Rome met zijn amfitheaters, Piemont met zijn besneeuwde bergen. Frankrijk met zijn galeien, Smithfield met zijn brandstapels, Nederland met zijn rivieren van bloed, laten ze allen spreken over wat genade vermag als het eenmaal in het hart regeert; wat voor helden het kan maken van de zwakste en meest timide kinderen van God, als het de overhand krijgt.
Ik heb gezegd dat in elk onderdeel van het optreden van deze vrouw genade wordt verheerlijkt en dat geld bijzonder ook in dit opzicht dat haar daad praktisch was. Haar dienstbetoon was geen schijnvertoning, maar het was echt en kostbaar. De godsdienst van sommige belijders houdt op als het handen en voeten moet krijgen. Het kost hen niets, en naar ik vrees, is het ook niets waard. Ze komen voor de HEERE met lege handen. Het vet van hun offers ontvangt Hij niet. Ik moet eerlijk zeggen dat ik volslagen het spoor bijster raak als ik de vroomheid van sommige mensen wil begrijpen. Ik dank God dat ik het niet hoef te begrijpen en dat ik niet in de wereld gezonden ben om rechter te zijn over mijn medeschepselen maar ik verwonder mijzelf bijzonder over de godsdienst van velen. Je kunt er tegenkomen, en ik ben ze tegengekomen, die een zodanige liefde tot Christus hebben, dat ze het grootste deel van hun bezit weggeven en dat met blijdschap doen omdat ze het als een voorrecht zien. Ik ken er zelfs die zelf gebrek lijden en de broekriem aanhalen opdat ze iets mogen geven aan Christus. Zulke mensen zijn zonder twijfel metterdaad gezegend te noemen.
Maar ik begrijp niets van mensen die duizenden en nog eens duizenden ponden bezitten en die belijden Christus lief te hebben maar ondertussen hun giften in miserabele brokjes uitdelen. Ik moet ze voor het uiteindelijke oordeel overlaten aan hun Meester, maar ik moet zeggen dat ik ze begrijp noch bewonder. Als ik toch Christus liefhad, zou ik Hem zo beminnen dat ik Hem alles zou geven wat ik had en als ik dat niet kon opbrengen zou ik zeggen: “Hij is het niet waard en ik wil geen naambelijder zijn.” Het is klinkklare huichelarij om liefde tot Iemand te belijden en je vervolgens als een vrek te gedragen. Laten diegenen die hieraan schuldig zijn de rekening opmaken tussen God en hun zielen. De albasten fles van deze vrouw werd vrijwillig gegeven en als ze meer had gehad om weg te geven, zou ze het gedaan hebben, in de geest van die andere vrouw, die gedenkwaardige weduwe, die twee penningen bezat, die verreweg haar enige bezit waren, maar ze gaf ze beiden uit liefde aan God. Genade regeert inderdaad met sterke hand als het mensen leidt die van nature te egoïstisch waren om vrijgevig te zijn voor de zaak van de Verlosser. Moge datgene wat dienaangaande opgelezen is voor dit moment volstaan; de oogst van de vruchten der genade is vanmorgen te groot om het allemaal te kunnen verzamelen.
3. Ik wil uw aandacht in de derde plaats hierop vestigen, dat opmerkzame ogen ook genade ontdekken in het feit dat onze Heere heeft aanvaard wat dit uitverkoren vat Hem had aan te bieden. Jezus kende haar zonde. De Farizeeër verwonderde zich erover dat Jezus er niet voor terugdeinsde om contact met haar te hebben. U en ik kunnen ons er ook over verwonderen. Wij vinden het soms een opgave om contact te hebben met mensen van een zekere reputatie, zelfs als ze berouw aan de dag leggen. De gevoeligheid van onze Heere voor de schuld der zonde was veel scherper dan die van ons en toch bleef Hij rustig liggen op Zijn zitplaats en aanvaardde in stilte wat ze Hem bracht. Hij stond haar de innige vertrouwelijkheid toe van het herhaalde kussen van Zijn voeten en het natmaken ervan met haar tranen. Hij stond dat alles toe, zeg ik, en accepteerde het allemaal om daarin Zijn genade zo heerlijk mogelijk te laten schijnen. O, mocht Jezus iets van mij aanvaarden, wat dan ook, dat Hij gewillig zou zijn om mijn tranen, mijn gebeden en mijn lofzangen te aanvaarden! We ontvangen met blijdschap een kleine bloem van een kind, maar zo’n bloem is mooi en we zijn niet veel meer dan zo’n kind, maar Jezus aanvaardt van ons dingen die in hun aard onzuiver zijn en Hij verwijt ons niets. O genade, hoe neerbuigend bent u. Ziet, gelovige, Jezus heeft uw gebeden gehoord en beantwoordt hen. Hij heeft uw arbeid gezegend, geeft u uw zielen tot beloning en wat er op dit moment in uw hart is om voor Hem te doen, neemt Hij aan. Hij maakt geen bezwaren, maar neemt aan wat u Hem brengt, ja Hij neemt het aan met vreugde. O genade, u bent echt genade als de geschenken van onwaardigen dierbaar worden voor Jezus’ hart.
4. Voorts wordt genade ook in deze geschiedenis vertoond als u erop let dat onze Heere Jezus Christus de Verdediger van de boeteling wordt. Altijd en overal is genade het voorwerp van menselijke haarkloverijen. Men bijt ernaar als wolven in de nacht. Sommigen vallen het aan bij de bron omdat ze de leer van de verkiezing niet kunnen verdragen. Sommige belijders krijgen bijna schuim op de mond zodra het woord ‘predestinatie’ valt. Maar hoewel ze er niet tegen kunnen is het Gods waarheid, wat ze ook zouden willen zeggen. Het zal standhouden, hoezeer ze ook de verzenen tegen de prikkels durven te slaan. “Zo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods.” (Rom. 9:16) Mocht God ervoor zorgen dat mensen hun opstandige vragen achterwege laten en buigen voor de Koning der koningen. In dit geval is het Simon die zit te vitten op genade in haar voorwerp, neerbuigende goedheid, ruimhartigheid en vriendelijkheid. Hij was boos dat het een zondige vrouw toegestaan werd de Heere te benaderen. Hij zou haar het liefst opgesloten hebben, als het kon in de gevangenis. Sommige mensen maken bezwaar tegen de duurzaamheid van de genade en vechten tegen de leer van de volharding der heiligen. Maar anderen, zoals deze Simon, strijden tegen de mildheid van de genade. Hoe kon zo’n vrouw als zij toestemming krijgen om zo dicht tot Christus te naderen? De vraag kan klinken: “Hoe kan Jezus aan zulke onwaardigen zo’n ontvangst geven, zulke openbaringen van Zichzelf, zulke voorrechten?” Onze Heere nam de rol van Verdediger op Zich en daarom kon zij het zich veroorloven om te zwijgen.
Zo zal het met u ook gaan. Als Satan u beschuldigt en uw vijanden een grote mond opzetten en beschuldigingen in uw richting schreeuwen, heeft u een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige (I Joh. 2:1), Die zeker voor u zal pleiten en u van blaam zal zuiveren. Door de gelijkenis die Hij ter verdediging vertelt, toont Hij dat het Zijn recht was om deze vrouw naderbij te laten komen, omdat grote liefde haar dreef. Er was geen zondigheid in haar komen tot Hem, maar veel wat prijzenswaardig was omdat haar motief zo goed was en het motief is de ware maatstaf voor onze daden. Ze voelde intense liefde en dankbaarheid jegens Hem, Die haar vergeven had, en daarom werden haar daden niet verboden, maar geprezen. Hij rechtvaardigt haar en tegelijkertijd ook Zichzelf. Heeft Hij geen goed gedaan door een zondaars hart in te winnen voor berouw en liefde? Is haar verkiezing niet gerechtvaardigd doordat ze was verkoren tot zo’n heilige toewijding en ijver? Op de Jongste Dag zal de Heere Zijn genade rechtvaardigen voor de ogen van het ganse heelal, omdat Hij zal toestaan dat de deugden die genade in Zijn uitverkorenen gewerkt heeft, onthuld worden en alle ogen zullen zien dat genade door gerechtigheid regeert. Dan zal voor altijd het zwijgen opgelegd worden aan diegenen, die de beschuldiging geuit hebben dat Gods genade leidt tot losbandigheid, omdat ze zullen zien dat altijd en overal genadige vergeving leidde tot dankbaarheid en dankbaarheid tot heiligheid. De uitverkorenen worden gemaakt tot ‘uitgelezenen’.
Genade koos hen uit, niettegenstaande al hun verminkingen. Maar als het hen een bovennatuurlijke schoonheid heeft verleend, zullen ze het voorwerp zijn van de verwondering en de bewondering van het universum omdat ze klaarblijkelijk gemaakt zijn tot de meest edele en uitmuntende mensenkinderen. Laat maar zien, als u kunt, of genade ooit zonde heeft voortgebracht! U kunt het niet, maar o, in welke mate heeft genade heiligheid voortgebracht! Zij wordt niet beschaamd als haar uitverkoren schapen verschijnen voor de troon van de grote Herder Die scheiding gaat maken, want van hen allen zal gezegd worden: “Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven.” (Mat. 25:34-35) Genade smokkelt mensen de hemel niet binnen, maar maakt dat ze voldoen aan de vereisten voor de hemel door de Geest en het bloed.
5. Vervolgens, mijn broeders, zien we dat Gods genade in deze geschiedenis voortgaat met het verlenen van nog rijkere gunsten. Het was een grote genade die haar redde, het was rijke genade die haar bemoedigde en het was mateloze genade die haar een goddelijke verzekerdheid van de vergeving schonk. Het bewijs van die vergeving werd geleverd, want ze had veel lief, maar ze had nooit de volle zekerheid ervan ontvangen. Ze was meer een hopende boeteling dan een bevestigde gelovige. Maar de Meester zei: “Uw zonden zijn u vergeven.” (Luk. 7:48). Vanaf dat moment moet de volle zekerheid des geloofs haar ziel vervuld hebben. En daarbij gaf Hij haar die uitnemende afscheidszegen: “Ga heen in vrede ”, waardoor de vrede van God die alle verstand te boven gaat, bewaarde haar zinnen (Fil. 4:7), zodat ze, zelfs toen ze vanuit deze wereld moest gaan naar het onbekende rijk van de dood, midden in de golven van de doodsjordaan die goddelijke woorden nóg hoorde: “ga heen in vrede.” O, geliefden, u weet niet half wat genade voor u kan doen. God is niet karig met Zijn genade. Als Hij u opgetrokken heeft uit modderig slijk, kan Hij ook méér doen, Hij kan uw voeten op een rotssteen zetten. Als u reeds op de rots staat, kan Hij méér doen, Hij kan een nieuw lied in uw mond leggen. En als u reeds lofzangen van vreugde doet opklinken, kan Hij nóg meer doen: Hij kan uw gangen vastmaken. U kent de overvloedige milddadigheid van uw eigen hemelse Vader nog niet. Onmetelijk is Zijn goedheid. Kom en geniet daarvan. Het ganse land is voor uw aangezicht, van Dan tot Berseba. Alle goederen van het verbond der genade behoren u toe. Heb slechts geloof, en u zult spoedig “begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat.” (Ef. 3:18-19) Dat wat betreft genade in haar voorwerp en vruchten, genade in de aanvaarding van die vruchten, genade in de verdediging die Jezus op Zich nam voor deze begenadigde en genade in de zegeningen die haar verleend werden. Moge genade overvloedig bemoeienis met ons hebben.
Liefde
We hebben nog maar enkele ogenblikken over voor wat eigenlijk veel meer ruimte verdient, namelijk: liefde. Het woord bloeit als het ware met rozen en klinkt als de stem van de tortelduif en het gezang van de vogels. Onze tijd voert ons echter langs een nauw pad, dat we niet mogen verlaten, ofschoon de lelievelden ons van beide kanten nodigend toeroepen.
De bron van liefde: het welt op als een pure stroom van de springader van de genade. Zij had veel lief, maar het kwam doordat haar veel vergeven was. Er bestaat niet zoiets als gewone natuurlijke liefde tot God. De enig ware liefde die in de menselijk borst kan branden jegens de HEERE, is die welke de Heilige Geest Zelf ontsteekt. Als u God, Die u geschapen en verlost heeft, werkelijk liefheeft, kunt u er van verzekerd zijn dat u Zijn kind bent, want alleen Zijn kinderen kennen liefde tot Hem. De tweede oorzaak van deze liefde is het geloof. Het vijftigste vers zegt ons: “Uw geloof heeft u behouden.” Onze zielen beginnen niet met Christus lief te hebben, maar de eerste les is: vertrouwen. Vele boetelingen zetten zich tot een moeilijke taak. Ze willen de overloop bereiken zonder de trap te nemen. Ze begeren te staan op de tinne des tempels, zonder ook maar de drempel gepasseerd te zijn. Vertrouw eerst op Christus voor de vergeving van uw zonden. Als u dit gedaan hebt, zijn uw zonden vergeven en dan zal liefde uw hart doen oplichten tengevolge van de dankbaarheid voor wat de Verlosser voor u gedaan heeft. Genade is de bron van liefde, maar geloof is de bode door wie liefde ons gebracht wordt.
Wat voedsel geeft aan liefde is een overtuiging van zonde, en een dankbaar gevoel van vergeving. Als u en ik een dieper besef van de schuld van ons vroegere leven zouden hebben, zouden we Jezus Christus meer beminnen. Als we maar meer helder beseften dat onze zonden de diepten van de hel verdienen en dat Christus heeft geleden wat wij verdienden te lijden, opdat Hij ons van onze ongerechtigheden zou verlossen, zouden we niet zulke koude harten hebben zoals nu het geval is. Ons gebrek aan liefde tot Christus is werkelijk monsterachtig, maar het ware geheim erachter is dat we onze verwoeste en verloren natuurlijke staat vergeten zijn en tevens dat we ons niet meer herinneren van hoeveel lijden we verlost zijn toen we uit die toestand gehaald werden. O, dat onze liefde zich vandaag zou mogen voeden en een hernieuwing van haar sterkte zou vinden door zich te binnen te brengen wat vrije genade heeft uitgericht.
In de voor ons liggende geschiedenis schijnt de glans van de liefde in het feit dat de dienst, die de vrouw aan onze Heere bewees, geheel vrijwillig was. Niemand had het voorgesteld, nog minder was er sprake van dwang. Onze dienst verliest veel van haar glans als we erheen gesleept moeten worden, of aangedrongen door een of andere vurige pleitbezorger. Broeders, de zalving was geheel haar eigen idee. Christus was daar en ze kwam zelf op de gedachte om Zijn voeten te zalven. Toentertijd had Maria van Bethanië het voorbeeld nog niet gegeven: in dit dienstbetoon was de zondares de eerste. In onze dagen zijn er veel uitvinders en ontdekkers voor ons tijdelijk nut en dito gemak. Waarom zouden er geen uitvinders voor Jezus zijn die nieuwe bruikbare ontwerpen voor Zijn dienst uitdenken? De meesten van ons zijn tevreden om in het oude spoor te lopen, maar als we meer liefde tot Jezus kenden, zouden we meer opvallen en zou onze dienst in frisheid winnen, hetgeen tegenwoordig maar al te zeldzaam is. Heere, geef ons de liefde die ons de weg kan wijzen!
Haar dienst aan Jezus was persoonlijk. Ze deed het helemaal alleen en helemaal voor Hem. Hebt u gezien hoeveel keer het persoonlijk voornaamwoord in onze tekst voorkomt? “En staande achter Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf.” Ze diende Christus Zelf. Het was geen dienstbetoon aan Petrus of Jakobus of Johannes of aan de armen of de zieken van de stad, maar aan de Meester Zelf. En u kunt erop vertrouwen dat als onze liefde in de beoefening is, onze vroomheid zich onmiddellijk zal richten op Christus. We zullen dan zingen voor Hem, bidden tot Hem, onderwijs geven voor Hem, preken voor Hem, leven voor Hem. Het vergeten van de Persoon van Christus neemt de eigenlijke kracht van onze godsdienst weg. Hoeveel beter zult u deze middag les geven in uw zondagsschoolklas als u uw kinderen onderwijst omwille van Christus! Hoeveel te meer zult u er deze avond op uit gaan om anderen de weg der zaligheid te vertellen, als u het om Zijnentwil doet! Dan bent u niet uit op de glimlach van de mensen, maar zult u ook hun fronsen niet vrezen. Het is u genoeg dat u het gedaan hebt voor de Meester, en als Hij het aanvaardt hebt u daarin uw beloning reeds.
De liefde van deze vrouw kwam in haar dienstbetoon ook uit omdat het zo toegewijd gebeurde. Er lag zoveel gevoel in, het was niet gebruikelijk, niet volgens kille regels. Waarom kuste ze Zijn voeten? Waar was dat goed voor? Leek het niet sentimenteel, gemaakt, zinnelijk en onkies? Ze gaf er niet om hoe wat anderen van haar dachten. Ze wist wat ze ermee bedoelde. Ze kon niet anders handelen. Heel haar ziel uitte zich in liefde, ze deed op een natuurlijke wijze wat haar hart aangaf en, broeders, ze handelde goed. O, hadden we meer van deze argeloze vroomheid, die alle decorum en alle regels in de wind slaat. Ach, geef uw zielen over voor de dienst aan Christus. Laat uw hart branden in Zijn tegenwoordigheid, en laat heel uw ziel het eigendom van Jezus zijn. Dien uw Meester niet alsof u half slapend bent, werk niet met slappe handen en halfgesloten ogen, maar wek het geheel van uw krachten en gevoelens op. Laat de liefde die Hij u heeft getoond de meest wakkere en bezielde liefde terug mogen krijgen. O, hadden we toch meer van deze liefde! Als ik maar één gebed mocht bidden vanmorgen, denk ik dat ik zou vragen of de brandende toorts van Jezus’ liefde in elk van onze harten zou mogen komen en dat al onze gevoelens in vuur en vlam gezet zouden worden van liefde voor Hem.
Nog één gedachte, en ik ben klaar. De liefde van deze vrouw is leerzaam voor ons als het gaat om de gelegenheid die ze te baat nam. Ze was ogenschijnlijk nog maar net vergeven: ze was veeleer iemand die in tranen zou moeten zijn dan iemand die had geleerd zich te verheugen en toch, ondanks alles, wilde ze Hem bij de dageraad van haar geestelijk leven reeds dienen. U daar, pasbekeerden, zeg niet langer ‘wij zullen iets voor Christus doen over een paar jaar, als we onze roeping en verkiezing vastgemaakt hebben. We zullen wachten tot we gegroeid zijn in de genade en dan zullen proberen wat we doen kunnen.’ Nee, nee, maar breng zodra u gewassen bent, uw gaven tot Jezus. Teken op de dag van uw bekering in op de lijst van Zijn leger, want snelle gehoorzaamheid is iets moois. Misschien zou deze vrouw, als ze getreuzeld zou hebben, de Heere helemaal nooit gezalfd hebben, maar in de hete gloed van haar eerste liefde deed ze er goed aan om ogenblikkelijk deze toegewijde, hartelijke daad te stellen. Pasbekeerden houden door Gods genade de warmte van het bloed, dat door de aderen van de Kerk stroomt, op peil. Oude kerken worden doorgaans zieke kerken als ze ophouden te groeien. Ik weet geen kerk in heel Engeland zonder bekeringen die ondertussen in een gelukkige geestelijke toestand verkeert. Het feit is, dat de nieuwkomers ons allen aanporren met hun ijver, eenvoud en kinderlijk vertrouwen. Nu, geliefden, we moedigen u aan ons dit te tonen. Omwille van ons, omwille van uzelf, omwille van Christus, aarzel niet. Als er iets is wat u kunt doen, ofschoon u ongeschoold bent in de goddelijke school, doe het. Hoewel er een dozijn blunders in uw aanpak zullen zitten, Christus zal het aanvaarden. De Farizeeër moge schimpen – nu, misschien zorgt dat ervoor dat hij met zijn tong geen ander kwaad kan doen – maar laat hem maar schimpen. U kunt het dragen, Christus zal u verdedigen, Jezus zal u accepteren. En als een beloning omdat u gedaan hebt wat u kon, kan het Hem behagen om u genade te geven om meer te doen, ja Hij kan over u een volle verzekerdheid des geloofs ademen, die u in jaren niet had bereikt indien u gemakzuchtig was geweest. En Hij kan u een vrede in uw gemoed geven omdat u Hem dient, die nooit in u gekomen zou zijn als u stil gezeten zou hebben. Ik smeek u allen, die Jezus liefhebben, verstop uw licht niet onder een korenmaat, maar kom te voorschijn en laat het zien. Als u maar een klein geloof hebt, gebruik het. Als u maar een greintje geloof hebt, maak het te gelde. Zet uw ene talent op rente en gebruik het direct voor de Meester, en de Heere zegene u in dat werk, door uw geloof en liefde te doen groeien, en u te maken zoals deze vrouw was, een zeer bevoorrechte dienaar van deze gezegende Meester. Moge de HEERE u allen Zijn zegen schenken om Jezus’ wil
Amen