Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat betekent: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Mattheüs 27:46
Let goed op het roepen van Jezus: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ Het is uit pure doodsangst en diepe kwelling, dat Hij dit uitroept. Het is de zielsangst van een Godvruchtig Mens, want alleen een mens in die toestand zou een dergelijke uitdrukking hebben gebruikt. Laten we er nuttige lessen uit trekken. Deze uitroep van Jezus aan het kruis is uit de Bijbel genomen. Getuigt het niet van de liefde van onze Heere voor de Schriften, dat Hij, toen Hij Zijn hevigste smart ondervond, Zich tot de Schrift wendde om er een passende uitdrukking te vinden? Dit is de openingszin van de tweeëntwintigste Psalm. O, dat we het geïnspireerde Woord zo lief mogen hebben dat we niet alleen zingen op haar muziek, maar zelfs wenen op haar muziek! Merk nogmaals op dat de klaagzang van onze Heere een betoog is tot God. De godvruchtigen, wenden zich in hun angst tot de hand die hen slaat. De uitroep van de Verlosser is niet tegen God, maar tot God. ‘Mijn God, Mijn God’; Hij doet een dubbele poging om dichterbij te komen. Hier zie je het ware Zoonschap. Het Kind dat Zich in het donker bevindt, roept naar Zijn Vader: ‘Mijn God, Mijn God.’ Zowel de Schriften als het gebed waren voor Jezus dierbaar in Zijn lijdensweg. Toch, let wel, is het een geloofskreet; want hoewel Hij vraagt: ‘waarom hebt U Mij verlaten?’ zegt Hij eerst, tweemaal, ‘Mijn God, Mijn God.’ De toe-eigening zit in het woord ‘Mijn’; maar de eerbied en nederigheid zit in het woord ‘God’. Het is: ‘Mijn God, Mijn God,’ U bent voor altijd Mijn God, en Ik ben een Arm Schepsel. Ik heb toch geen ruzie met U. Uw rechten zijn onbetwistbaar, want U bent mijn God. U kunt doen wat U wilt, en Ik geef Mij over aan Uw Heilige Soevereiniteit. Ik kus de Hand die Mij slaat, en met heel Mijn hart roep Ik: Mijn God, Mijn God.
Wanneer u uitzinnig bent van verdriet, denk dan aan je Bijbel. Wanneer je ijlt van de pijn, denk dan nog steeds aan je Bijbel; wanneer je gedachten afdwalen, laat ze dan zwerven naar het verzoendeksel; en wanneer je hart en je vlees falen, leef dan nog steeds door geloof, en roep nog steeds: ‘mijn God, mijn God.’ De enige Middelaar tussen God en de mens, is de Mens Jezus, die de heiligheid van God aanschouwde in de strijd tegen de zonde van de mens, wiens natuur Hij had aangenomen. In zekere zin was God voor Hem en met Hem; maar voor het ogenblik, voor zover Zijn gevoel reikte, was God tegen Hem, en noodzakelijkerwijs van Hem teruggetrokken. Het is niet verwonderlijk dat de heilige ziel van Christus huiverde toen zij in pijnlijk contact werd gebracht met de oneindige rechtvaardigheid van God, ook al was haar doel slechts om die rechtvaardigheid te rechtvaardigen en de Wetgever te verheerlijken. Onze Heere kon nu zeggen: ‘Al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gegaan’ (Ps. 42:8b) en daarom gebruikt Hij woorden die te intens zijn om ontleed te worden door de koude hand van een logische kritiek. Denkt u niet dat de verwondering van onze Heere Jezus, toen Hij ‘Hem Die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt heeft’ (Kor.5:21), Hem ertoe bracht het op deze manier uit te roepen? Voor zo’n heilig en zuiver Wezen was het een verbazingwekkende ervaring om tot een Zonde-offer te worden gemaakt.
De zonde werd op Hem gelegd, en Hij werd behandeld alsof Hij schuldig was, hoewel Hij Persoonlijk nooit gezondigd had; en nu vervult de oneindige verschrikking van de opstand tegen de allerheiligste God Zijn heilige ziel, de ongerechtigheid van de zonde breekt Zijn hart, en terwijl Hij dit gadeslaat, roept Hij: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ Waarom moet ik het vreselijke resultaat dragen dat ik zo verafschuw? Bedenk eens dat God, in de ruimste en meest onvoorwaardelijke zin, Zijn gehoorzaamste Zoon nooit in de steek heeft kunnen laten. Hij was altijd bij Hem in het grote plan van de verlossing. Tegenover de Heere Jezus, heeft God zelf, hoogstpersoonlijk, altijd een grenzeloze liefde gekoesterd. Waarlijk, de Eniggeborene was nooit lieflijker voor de Vader dan toen Hij gehoorzaam was tot de dood toe, zelfs de dood van het kruis! Maar we moeten God hier zien als de Rechter over de hele aarde, en we moeten de Heere Jezus zien in Zijn ambtelijke bediening, als de Borg van het verbond, en het Offer voor de zonde. De grote Rechter van allen kan niet glimlachen over Hem die de Plaatsvervanger van de schuldige is geworden. De zonde wordt door God verafschuwd; en als, om haar te verwijderen, Zijn eigen Zoon haar moet dragen, dan is zij, als zonde, nog steeds afschuwelijk, en Hij Die haar draagt kan niet in gelukkige gemeenschap met God zijn. Dit was de vreselijke noodzakelijkheid van de boetedoening; maar in het wezen der dingen is de liefde van de grote Vader tot Zijn Zoon nooit opgehouden, noch heeft zij ooit een vermindering gekend. De stroom ervan moest worden ingetoomd, maar de bron ervan kon niet worden verminderd.