Selecteer een zoekfilter
Zoek in titel
Zoek in inhoud

De schatkamer van David

14 mei | Bijbels Dagboek De Schatkamer Van David

1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. 2 O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed. 3 Van het einde des lands roep ik tot U als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. 4 Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand. 5 Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela.

Het was David menens; hij schreeuwde, hij zette een geweldige stem op. Hij wil het echter niet laten bij het uiten van zijn nood: lucht geven aan zijn ellende vindt hij niet genoeg, hij wil werkelijk gehoor vinden bij de hemel, met duidelijke hulp als resultaat. Farizeeërs mogen genoegen nemen met hun gebeden; echte gelovigen verlangen naar een verhoring ervan. Ritualisten mogen tevreden zijn als ze hun litanieën en formele gebeden hebben uitgesproken of gezongen, levende kinderen van God zullen niet rusten voordat hun smeekbeden de oren van de Heere der heirscharen hebben bereikt.

Merk op dat David er nooit over dacht een andere God te zoeken; hij ging er niet vanuit dat de heerschappij van Jehova slechts plaatselijk was. Hij was aan ‘het einde’ van het beloofde land, maar hij wist dat hij zich nog in het machtsgebied van de Grote Koning bevond; tot Hem alleen richt hij zijn smeekbeden. Het is moeilijk om te bidden als het hart zelf ten onder gaat, toch is het gebed van gelovigen op zulke tijden het best. Ellende brengt ons tot God, en brengt God tot ons. De grootste triomfen van het geloof worden behaald in de zwaarste beproevingen van het geloof. Let erop dat onze psalmist tegen de Heere zegt, alsof hij wist dat Hij luisterde, dat hij van plan was Hem aan te roepen. Ons gebed ten gevolge van onze rampspoed kan zijn als een roepen naar een verre vriend, maar ons innigste geloof kent zijn stille hartfluisteringen tegenover de Heere als tegenover Iemand Die gegarandeerd onze zeer directe hulp is.

Hoe oneindig veel hoger dan wijzelf is het heil van God. Wij zijn laag en gering, maar het heil torent als een hoge klif ver boven ons uit. Dit is de glorie van het heil, en onze vreugde wanneer wij de rots eenmaal beklommen hebben en aanspraak hebben gemaakt op een aandeel erin. Zolang wij nog bevende zoekers zijn, ontstellen de glorie en verhevenheid van het heil ons echter, en vinden wij dat wij te onwaardig zijn om er ook maar mee te maken te hebben. Zodoende komen wij ertoe om te roepen om genade op genade, en in te zien hoe afhankelijk wij van alles zijn, niet alleen van de Verlosser, maar ook van de kracht om in Hem te geloven.

Hij die in gemeenschap met God leeft, is altijd thuis. De goddelijke alomtegenwoordigheid omgeeft zo iemand merkbaar; zijn geloof ziet overal om hem heen het paleis van de Koning, waarin hij wandelt in jubelende gerustheid en overvloeiende verrukking. Gelukkig zijn de binnen verblijvende dienaren die niet uit Zijn omgeving weggaan. Houthakkers en waterputters in de tenten van Jehova zijn meer te benijden dan de vorsten die zich in konings- verblijven te buiten gaan. Het allerbeste is dat ons verblijf bij God niet een beperkte tijd duurt, maar tijden; ja, alle eeuwen, voor tijd en eeuwigheid: dat is ons grootste en meest hemelse voorrecht.

Overweging:

Het is een grote geloofsdaad luid naar God te roepen, van een afstand, als je bang bent dat Hij bij de volgende bocht helemaal niet meer te zien zal zijn.

Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.

Welkom Terug!

Log hieronder in op uw account

Maak een nieuw account!

Vul de onderstaande formulieren in om te registreren op Het Spurgeon Archief

Haal uw wachtwoord op

Voer uw gebruikersnaam of e-mailadres in om uw wachtwoord opnieuw in te stellen.