Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neer en overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot volmaking nodig is? Opdat niet misschien, als hij het fondament gelegd heeft, en niet kan voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten, zeggende: Deze mens heeft beginnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen. Lukas 14:28-30
Deze gelijkenis wordt alleen bij Lukas gevonden, en hij zegt ons, dat, toen de Heere haar uitsprak, vele scharen met Hem gingen. Het is opmerkelijk, dat onze Heere, wanneer Hij door de menigte verlaten werd, niet terneergeslagen was; en er, wanneer zijn prediking populair werd, geen zelfverheffing in Hem was. Te midden van de opgewondenheid van de scharen, die zich om Hem heen verdrongen, bleef Hij altijd kalm en wijs. Deze Schriftuurplaats is een voldoend getuigenis voor dat feit.
Bij deze gelegenheid sprak onze Heere met het oog op het wannen van de grote hoop van naamdiscipelen, die vóór Hem stond, opdat het kaf weggedreven en alleen het kostbare koren overblijven zou. Dit woord doet ons denken aan Gideons methode om zijn zeer groot, maar tevens zeer bont samengesteld leger te verminderen, waarvan de Heere had gezegd “Des volks is te veel, dat met u is.” Na allen, die blood en versaagd waren, weggezonden te hebben, voerde hij de overgeblevenen naar de rivier en beval hun te drinken; en toen hield hij alleen diegenen bij zich, die het water als een hond gelekt hadden, want daardoor hadden zij blijk gegeven van ijver en voortvarendheid, geestkracht en ervaring.
Onze Heere stelde zijn volgelingen op de proef, om ook slechts diegenen over te houden, die geschikt waren de wereld te veroveren. Om zijn kostbare schatten over te brengen koos Hij vaten, die zijn genade geschikt had gemaakt tot gebruik; de overige had Hij niet nodig.
Onze Heere Jezus bezat veel te veel wijsheid om zich op het aantal van zijn bekeerlingen te laten voorstaan. Hij gaf meer om de hoedanigheid dan om de hoeveelheid. Hij verblijdde zich over één zondaar, die zich bekeerde; maar tienduizenden van zondaars, die slechts zeiden zich bekeerd te hebben, veroorzaakten Hem niet de minste vreugde. Zijn hart ging uit naar hetgeen echt was, maar al wat nagemaakt was, boezemde Hem afkeer in. Hij dorstte naar het wezen; de schaduw kon Hem niet bevredigen. Zijn wan was in zijn hand, waarmee Hij zijn dorsvloer doorzuiverd heeft; en zijn bijl is aan de wortel van de bomen gelegd om de onvruchtbaren uit te houwen.
Hij wenste vurig een levende gemeente te hebben, als goed zaaikoren in het land, zoveel slechts mogelijk is vrij van vreemde bijvoegselen. Vandaar dat men bij deze gelegenheid eerder had kunnen denken, dat Hij de mensen terugwees, dan dat Hij ze aantrok om zich onder Zijn leiding te stellen; maar in werkelijkheid was dit toch volstrekt niet het geval. Hij begreep volkomen, dat de mensen, om waarlijk gewonnen te zijn, door waarheid moesten gewonnen worden; dat ware, echte liefde altijd eerlijk is; en niet hij de beste discipel is, die haastig en onbezonnen de Meester volgt, om dan later te ontdekken, dat hij niet leert wat hij verwacht had te zullen leren, maar wèl hij, die smacht en verlangt naar die kennis en wetenschap, welke de leraar bereid is mede te delen.
Onze Heere wist daarenboven wat wij wel eens vergeten – namelijk, dat er voor de godvruchtige arbeider in de wereld geen grotere smart is, dan die, welke voortkomt uit teleurgestelde hoop, wanneer zij, die gezegd hebben: “Heere, ik zal u volgen, waar Gij ook heengaat,” terugkeren tot het verderf; en als de hete adem uit de mond, die “Hosanna” riep, stolt en verstijft tot de wrede, koude kreet: Kruis hem! kruis hem!” Niets is schadelijker voor een kerk dan een verwatering, veroorzaakt door leden, wier hart niet onverdeeld de Heere toebehoort; en niets is voor de mensen zelf gevaarlijker dan op een onoprechte belijdenis te worden toegelaten.
Daarom heeft de Meester het meeste zorg gedragen op een tijd toen die zorg het meest nodig was, dat niemand Hem onder een misverstand zou volgen, maar dat zij ten volle begrepen wat het betekende zijn discipelen te zijn, zodat zij naderhand niet konden zeggen: “Wij zijn misleid, wij zijn onder een vals voorgeven in een dienst gelokt, die ons teleurstelt.” Gans ongelijk aan de werfofficier, die, om rekruten te winnen, de militaire dienst in schitterende kleuren voorstelt, en nooit van een schaduwzijde spreekt, wenst de grote Overste Leidsman van onze zaligheid, dat zijn volgelingen alles wel overwegen, voor zij lotgemeen met Hem worden.
Onze tekst kan heden morgen even gepast, en de waarschuwing, er in vervat, even noodzakelijk en even heilzaam zijn, als toen de Meester die woorden voor het eerst gesproken heeft, want ook heden zijn er grote, scharen, die Christus volgen. Er is een opwekking gekomen, en velen zijn bewogen en ontroerd geworden. Er zijn (God zij dank) onder hen, die discipelen willen worden, velen, die door de Heere zelf geroepen zijn; en voor een iegelijk van deze zijn wij van harte dankbaar, maar natuurlijk (want wanneer is het ooit anders geweest?) zijn er ook anderen, die volstrekt niet door God geroepen zijn, maar bewogen werden door de natuurlijke aandrang om anderen na te volgen, en wier gevoelens, hoewel op dit ogenblik innig en vurig, toch zeer veranderlijk en voorbijgaand zijn.
Daarom is het onze roeping en plicht in de naam van Christus tot u te spreken, zoals Hij gesproken heeft, en u in zijn eigen woorden de waarschuwing te doen horen: “Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijn vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn. En wie zijn kruis niet draagt, en mij navolgt, die kan mijn discipel niet zijn. Want wie van u, willende een toren bouwen, zit niet eerst neer, en overrekent de kosten, of hij ook heeft hetgeen tot volmaking nodig is? Opdat niet misschien, als hij het fondament gelegd heeft, en niet kan voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten, zeggende: Deze mens heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen.”
Om ons geheugen te hulp te komen zullen wij onze overdenking verdelen in drie delen. Ten eerste: de ware godsdienst is een kostbare zaak; ten tweede: het gezond verstand eist dat wij, eer wij er ons in begeven, de kosten berekenen, en ten derde: wat hij ook moge kosten, hij is de kosten waard.
I. Uit onze tekst blijkt dan meer dan duidelijk, DAT DE WARE GODSDIENST KOSTBAAR IS. Verre zij het van ons om hier verwarring van denkbeelden te veroorzaken. De gaven van Gods genade kosten niets; ook kan zijn zaligheid noch door geld, noch door verdiensten, geloften of boetedoeningen gekocht worden. “Al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, men zou hem ten enenmale verachten” Het wachtwoord van het Evangelie luidt: “Zonder geld en zonder prijs.” Wij zijn “om niet gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing, die in Christus Jezus is.”
En toch! Zo iemand een christen wil wezen, zal het hem iets kosten. Denkt een ogenblik na. Hier is een blinde, die aan de weg zit te bedelen; Hij vraagt dat hem de ogen geopend zullen worden. Zal het hem iets kosten? Neen, de Heiland zou al het goud van de wereld voor die genezing niet willen aannemen: Hij zal zijn ogen openen om niet; maar als zij geopend zijn, zal het die blinde iets kosten. Het gezicht verkrijgende, zal hij er toe geroepen worden de plichten te volbrengen van iemand, die ogen heeft. Het zal hem daarna niet meer vergund zijn daar te bedelen, of zo hij dit beproeft, zal hij het medelijden verliezen, dat door zijn blindheid was opgewekt. Nu zijn ogen geopend zijn, moet hij ze gebruiken en zijn brood gaan verdienen.
Het zal hem iets kosten, want hij zal zich nu bewust zijn van de duisternis des nachts, waarvan hij te voren niets wist! En er zijn droevige gezichten, die hij thans zien moet, maar die hem te voren nooit hadden gekweld, want dikwijls gebeurt het, dat, wat het oog niet ziet, het hart niet deert. De mens kan geen zintuig, geen vermogen tot iets verkrijgen, zonder dat het hem iets kost. Die wetenschap vermeerdert, – of de middelen om wetenschap te verkrijgen, – vermeerdert smart en vermeerdert ook plichten. Neem een ander geval. Een arm man wordt plotseling tot vorst verheven: het zal hem iets kosten. Zijn vorige manieren af te leggen, en het zal nieuwe plichten en nieuwe zorgen voor hem meebrengen.
Een mens is als een pelgrim op weg naar de hemel gebracht: betaalt hij iets om aan de poort toegelaten te worden? Ik vertrouw van neen; de vrije genade geeft hem om niet toegang tot die heilige weg. Is die mens echter op weg naar de hemel, dan zal het hem wèl iets kosten. Het zal hem ernst en volharding kosten om aan te kloppen aan de poort: en het zal hem zweet kosten om de heuvel “Moeilijkheid” te beklimmen; en het zal hem tranen kosten, om zijn rol weer te vinden, als hij haar in het prieel van de “Gemakzucht” verloren heeft; het zal hem grote zorg en moeite kosten om afwaarts te gaan in de “Vallei der Verootmoediging;” het zal hem een ten bloede toe weerstaan kosten, als hij de strijd moet aanbinden met Apollyon.
Het zal hem veel angst en vrees kosten, als hij het “Dal van de Schaduwen des Doods” moet doortrekken; het kan hem het leven kosten als hij op de “ijdelheidskermis” komt, en evenals “Getrouwe,” geroepen wordt te getuigen op de brandstapel. De ware godsdienst is de gave van God, en wij kunnen niets doen om hem te kopen; maar tegelijkertijd zullen er, als wij hem ontvangen, zekere gevolgen uit voortvloeien; en wij moeten goed overwegen, of wij die gevolgen dragen kunnen.
Gij kunt er u wel van verzekerd houden, dat de kosten groot moeten zijn, daar onze Heere ze vergelijkt bij het bouwen van een toren. Het woord, dat hier voor “toren” gebruikt is, betekent ook dikwijls een van torentjes voorzien huis, een villa, een landhuis. “Wie van u,” zegt Hij tot het volk, “willende een landhuis voor zich bouwen om er gemakkelijk en aangenaam in te wonen, zou niet eerst de kosten overrekenen?” Dat is duidelijk uit het gezegde van onze Heere, dat een wijs man neerzit om de kosten te overrekenen.
Hij zal niet bloot opstaan en zeggen: Deze toren zal mij zo veel honderden ponden kosten;” neen, het moet een wel doordachte, goed uitgewerkte rekening zijn van een schoon, groots gebouw, en daarom zit hij neer als een koopman aan zijn lessenaar en denkt na over de onderneming. Hij raadpleegt de bouwmeester; hij berekent hoe hoog de kosten zullen belopen voor de buitenmuren, voor het dak, voor het inwendige, enz. En voor dit alles waagt hij zich niet aan een ruwe gissing, neen, hij maakt een juiste, nauwkeurige berekening. Het is blijkbaar een zaak van aanbelang voor hem; en dat is de ware godsdienst ook – geen kleinigheid, geen beuzeling, maar een allergewichtigste zaak. Hij, die zich verbeeldt met een zorgeloos, onverschillig gissen, een onbezonnen, roekeloos wagen te kunnen volstaan waar het zijn eeuwige belangen geldt, is het tegenovergestelde van wijs of verstandig.
De ware godsvrucht is het opbouwen van een karakter, dat in de dag van het oordeel kan bestaan. Het begint met een diep leggen van de fondamenten in geloof en liefde en een vernieuwd hart. Het wordt voortgezet door met geduld en zorgvuldigheid en dikwijls ook met grote smart, steen op steen te leggen van de materialen van het schone gebouw, door naarstig bij het geloof deugd, en bij de deugd kennis, en bij de kennis matigheid, en bij de matigheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde, liefde jegens allen te voegen. Ons levenswerk bestaat in ons zelf “op te bouwen op ons allerheiligst geloof.” Ziet gij niet, dat het een schoon, heerlijk paleis is, waarbij het christelijk karakter vergeleken wordt?
Opdat wij echter toch nog de kosten niet gering zullen achten, vergelijkt onze Heere het bij een krijg, en hij spreekt van het aantal troepen, dat voor die oorlog gebruikt wordt, aantonende, dat het geen kleine schermutseling is tussen twee onbeduidende stammen. Hij vergelijkt het bij een oorlog, waarin van de ene zijde tienduizend man in het veld worden gebracht, terwijl de tegenpartij over een leger van twintig duizend man beschikt. Nu is krijgvoeren altijd kostbaar. Behalve de kosten voor uitrusting en ammunitie, zijn er ook nog de kosten van mensenlevens, die afgesneden worden, van bloed dat vergoten wordt, van krachtige armen, die aan het werk worden onttrokken, behalve nog het gevaar van een nederlaag, gevangenschap en verwoesting.
De Heere vergelijkt dus de godsdienst, voor zoveel het het uitwendige er van betreft, bij een krijg tussen de godvruchtige en het kwaad, dat in de wereld zo overvloedig wordt aangetroffen. De discipel van Jezus heeft zich te verdedigen tegen een reusachtige vijand, en hij heeft in zich zelf een kracht, die voor zo ver hem betreft, ongenoegzaam is voor de strijd: er is een ontzettende overmacht – twintig duizend tegenover tienduizend. Terecht heeft de Heiland voor dit geval gezegd, dat het goed is neer te zitten en te beraadslagen.
De koning, die slechts over het kleinere leger beschikt, vraagt zijn wijze senatoren naar hun gevoelen; hij wint de raad in van de ervaring, roept goede raadslieden tot zich en overlegt met hen, of de zaak al of niet geschieden kan. Zo moesten ook wij nadenken over de belangen van onze ziel, want de godsdienst is een kostbare zaak, waartoe men zich niet, gelijk de Fransman 1) zeide, “met een licht hart” moet begeven. Dat lichte hart is aan zijn volk duur te staan gekomen, en het zal ook ons duur te staan komen, als wij de dingen van de eeuwigheid met luchthartigheid beschouwen.
Noot) De Franse minister Olivier, die, toen in 1870 de oorlog tegen Duitsland uitbrak, in de kamer van de afgevaardigden deze woorden sprak: “Wij gaan ten krijg met een licht hart.”
Wij zouden dit ook nog uit iets anders hebben kunnen afleiden en wel in de eerste plaats uit het feit, dat de ware godsdienst duurzaam is. Hij. duurt ons leven lang. De valse godsdienst komt en gaat; de echte wedergeboorte wordt nooit herhaald; zij is het begin van een leven, dat geen einde kent, hetzij in de tijd of in de eeuwigheid. Nu is alles, wat duurzaam is, ook kostbaar. Gij kunt uw glas wel heel goedkoop gekleurd krijgen, maar de zon zal er de schoonheid van wegnemen. Zo gij een glas wilt hebben, dat eeuwen lang zijn kleur behoudt, dan zal in de bewerking er van alles zeer kostbaar wezen, daar er grote zorg en veel arbeid voor wordt vereist. Zo is het ook met de ware godsdienst.
Gij kunt hem, zo het u gelust, zeer goedkoop hebben; en hij zal er uitzien, alsof hij echt was; en voor een wijle zal hij u ook schier al de troost en al de eerbied aanbrengen, die de echte u aangebracht zou hebben. Maar dit zal niet lang duren, de kleur er van zal spoedig verdwijnen, en de schoonheid en voortreffelijkheid, die (in schijn) aanwezig waren, zullen niet meer gezien worden. Mijn vriend, gij verlangt een godsdienst (daarvan houd ik mij overtuigd) die u zal bijblijven, tot dat gij sterft, maar, wees er zeker van, dat hij u dan ook iets kosten zal.
Herinnert u ook. dat de ware godsdienst zeer veel te verduren zal hebben, want hij zal gewisselijk tegengestaan worden. Zonder tegenstand zal deze toren niet gebouwd worden. Het is als met de muur van Jeruzalem;. Sanballat en Tobias zullen alles aanwenden om de bouw te verhinderen. De ware godsdienst moet verdrukking kunnen lijden; indien hij dat niet kan, dan deugt hij nergens toe. De oude Toledo kling heeft de krijgsman veel geld gekost, maar had hij er zich eens een aangeschaft, dan wist hij, dat zij ten dage van de strijd door samenvoegselen en merg heen zou snijden; en hij vreesde niet zich midden in het krijgsgedrang te begeven daar hij op haar ongeëvenaarde harding en scherpte kon rekenen.
Kon hij geen goedkoper zwaard vinden? Ik geloof, dat hij dit gemakkelijk genoeg kon, maar als dit zwaard dan op de helm van de vijand neerkwam, dan bevond hij, dat het in plaats van de schedel van de vijand te kloven, in zijn hand in tweeën brak, en hem alzo het leven kostte. Evenzo is ook de goedkope godsdienst, die door zo velen aangenomen wordt; er is geen zelfverloochening in, geen verlaten van de wereld, geen opgeven van vleselijke vermaken – zij zijn volkomen gelijk aan de wereld.
Hun godsdienst kost hun niets, en als zij hem ten laatste nodig hebben, faalt hij hun; evenals een slecht vervaardigd zwaard, breekt hij ten dage van de krijg en laat hen weerloos. Ach! indien gij datgene verlangt, hetwelk de strijd kan doorstaan, dan moet gij er iets aan ten koste leggen. Jezus Christus wist, dat de personen, tot wie Hij sprak, niet in staat zouden zijn de proef te doorslaan, die zijn discipelen wachtte. Zij wisten niet, dat Hij. gekruisigd zou worden, want op dat ogenblik was Hij populair; en zij hoopten, dat Hij de Koning van Israël zou worden.
Maar de Heiland wist, dat er duistere dagen aanstaande waren, waarin de Koning der Joden aan een hout zou gehangen worden; en zijn discipelen, zelfs zijn ware, oprechte discipelen, Hem voor een ogenblik zouden verlaten en vluchten, en daarom kwam hetgeen Hij hun zeide eigenlijk hierop neer: gij moet bereid zijn het kruis te dragen, gij moet bereid zijn Mij te volgen te midden van smaad en spot, en verachting, en zo gij daar niet toe bereid zijt dan is uw discipelschap een vergissing. Zij hebben de toets niet kunnen doorstaan; ten dage van de beproeving waren zij nergens te vinden.
En herinnert u, mijne vrienden, – en hierop leg ik grote nadruk -wij hebben een godsdienst nodig, die de onderzoekende blik van de grote Rechter ten laatste dage zal kunnen doorstaan. Nu zijn er dingen in de wereld, die wel voor een wijle stand kunnen houden, maar als men ze van nabij beschouwt, en inzonderheid als men ze door een microscoop beziet, dan zal men er vele gebreken in ontdekken. En er is geen microscopisch onderzoek, dat ook maar voor een ogenblik vergeleken kan worden bij de blik van Jehovah, die ons door en door zal zien.
O, welk een verdorring zal er zijn van fraaie belijdenissen, ten dage wanneer zijn vlammend oog er op zal staren. Nooit kan het gras onder de verschroeiende adem van de Sirocco ook maar half zo snel verdorren, als de fraaie vlakten van een voorgewend christendom op de laatste, schrikkelijke dag verdorren zal onder de blik van Gods oog. Hij zal zien op hetgeen de mensen christendom noemen, en het zal bijna, zo niet geheel en al, verdwijnen; want “de Zoon des mensen, als hij komt, zal hij ook geloof vinden op de aarde?”
Zal het dan niet ten duidelijkste blijken, dat “velen geroepen maar weinigen uitverkoren zijn?” “Strijdt om in te gaan door de enge poort,” wordt ons nog allen door Christus toegeroepen, “want velen zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen.” Indien onze godsdienst op de weegschaal gewogen moet worden, en misschien te licht zal worden bevonden, dan betaamt het ons wel toe te zien, en te weten dat hij oprecht moet zijn, en kostbaar, zal hij deze vuurproef kunnen doorstaan.
Maar waarin bestaan dan de kosten? Wat zal het bouwen van dezen toren, of het uittrekken tot die krijg kosten? Het antwoord wordt niet door mij, maar door onze Zaligmaker gegeven. Ik zou zulk een toetssteen niet hebben durven uitdenken, als die welke Hij verordineerd heeft. Ik moet slechts de echo zijn van zijn stem en niets meer. Wat zegt Hij? Wel ten eerste, dat, zo gij de zijne wilt wezen, en aan zijn zaligheid deelachtig wilt worden, dan moet gij Hem meer dan ieder ander persoon in deze wereld liefhebben. Is dat niet de betekenis van die uitdrukking: “Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijn vader en zijn moeder?” Dierbare namen! “Vader en moeder!”
Leeft er enig mens met een ziel zó dood, dat hij een van deze woorden zonder gemoedsbeweging kan uitspreken, inzonderheid het laatste – “moeder?” Mannen broeders, dat is ons een dierbare, tedere naam; hij roert een snaar aan, die trilt in het diepst van ons wezen; maar oneindig machtiger is de naam van de Zaligmaker, de naam van Jezus. Minder bemind moeten vader en moeder zijn dan Jezus Christus. De Heere eist ook de voorrang boven de geliefdste “vrouw.” Hier roert Hij nog een andere snaar van het hart aan. Dierbaar is ons het woord “huisvrouw,” echtgenote, deelgenoot van ons bestaan, troost in onze smart, lust van onze ogen “vrouw!”
En toch, echtgenote, gij moet niet de eerste plaats hebben, gij moet neerzitten aan Jezus’ voeten, want anders zijt gij een afgod, en Jezus zal uw mededinging niet dulden. En “kinderen,” de lieve kleinen, die zich nestelen aan onze boezem, ons op de knieën klimmen en met tonen van muziek de vader en moedernaam uitspreken, zij moeten onze eerste liefde niet hebben; zij moeten niet tussen ons en de Heiland komen: om hunnentwil, om hun genoegen te geven of hun werelds voordeel te bevorderen, moeten wij de Heere geen smart aandoen. Menig kind is meester van zijn vader; menige dochter is de meesteres geweest van haar moeder; doch indien dit ten kwade is, dan moet dit terstond ophouden.
Indien zij ons verzoeken tot kwaad, dan moeten zij behandeld worden alsof wij hen om Christus’ wil haatten. Zo gij Christus’ discipelen zijt, dan moet uw Heere voor u de eerste zijn, en dan zullen vader en moeder, vrouw en kinderen, broeders en zusters op hun eigen plaats blijven.
Ik vrees, dat vele belijders hiertoe niet bereid zijn. Zij zouden christenen willen wezen, indien hun gezin, hun familiebetrekkingen dit goedkeurden, maar zij moeten eerst hun broeder, hun vader, hun vrouw raadplegen. Zij zouden wereldse genoegens wel willen tegengaan, als anderen het ook deden; maar zij kunnen het niet dragen zonderling te schijnen, of de gevoelens en inzichten van hun bloedverwanten te bestrijden. “Mijn vader wenst het,” zeggen zij, en ik durf hem niet te zeggen, dat het verkeerd of slecht is.” “Mijn moeder zegt, dat wij niet al te stijf moeten zijn, en ofschoon mijn geweten mij zegt, dat het verkeerd is, zal ik het toch doen.”
Of anders zegt men: “Mijn dochters groeien op, en zij moeten wat amusement hebben, en mijn jongens moeten de vrijheid hebben zich te vermaken, en daarom moet ik de zonde maar oogluikend toelaten.” O, mijn broeders, dit moet indien gij Christus’ discipelen zijt, niet alzo wezen. Gij moet hen allen ter zijde stellen, ook de dierbaarsten moet gij laten gaan, veeleer dan Jezus te verlaten. Zegt Hij niet in de Psalmen: “Hoor, O dochter! en zie, zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid: dewijl Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neer?” Gelooft het vrij, gij zult uw liefde tot uw bloedverwanten het best bewijzen, door beslist te zijn voor hetgeen recht en goed is, daar gij aldus veel waarschijnlijker hun ziel zult kunnen winnen. Hebt hen veel te lief, om hun toe te geven in het kwaad.
Bemint hen zó oprecht, dat gij datgene in hen haat, dat hen zou schaden en in het verderf storten. Gij moet bereid zijn lijden te verduren van hen, die met de dierbaarste banden aan u zijn verbonden; want, wat er ook gebeurt, geen zonde mag worden geduld. Op het punt van zonde kunnen wij niet toegeven; ons besluit is onwrikbaar, hetzij er haat of liefde door ontstaan mocht, wij moeten Christus volgen.
De volgende post op de rekening der kosten is – dat wij ons zelf, het eigen ik, moeten haten. Ik vrees, dat sommigen veel eerder hun vader of hun vrouw, dan hun eigen leven zouden haten. Toch is dit de eis. En de betekenis is deze, dat ik overal, waar mijn genot of gewin, mijn goede naam, ja zelfs mijn leven zich in de weg stelt van Christus’ heerlijkheid, zo weinig mij zelf moet tellen, dat ik mij zelf zou moeten haten, indien ik Christus in de weg sta. Ik moet vader en moeder, broeder en zuster en ook mijzelf als vijand beschouwen, in zoverre zij de Heere Jezus en zijn eigen wil tegenstaan.
Ik moet hen liefhebben en het goede voor hen begeren, gelijk ik ook voor mij zelf het goede begeer, maar noch voor hen, noch voor mij, ten koste van te zondigen en de Heere Jezus van zijn eer te beroven. Wat mij betreft, indien ik iets in mij bespeur, dat zich tegen Jezus stelt, dan moet ik dat wegdoen. Ik moet het vlees kruisigen en deszelfs begeerlijkheden, mij alles ontzeggen en van alles onthouden, dat mijn Zaligmaker smart zou kunnen aandoen, of mij zou verhinderen naar volkomen gelijkvormigheid met Hem te streven.
En voorts zegt de Heiland, dat wij, zo wij Hem willen volgen, ons kruis moeten dragen. “Wie zijn kruis niet draagt, en mij navolgt, die kan mijn discipel niet zijn. Dat kruis komt somtijds in de vorm van ons geloof te belijden voor tegensprekers. “Ach!” zegt het beschroomde hart, indien ik dat doe, dan zal ik al mijn vrienden tegen mij in het harnas jagen.” Neem uw kruis op! Het is een deel van de kosten van het ware discipelschap. “Ik zal nauwelijks in staat zijn mij staande te houden in mijn beroep, als ik voor mijn godsdienst uit kom.” Neem uw kruis op! mijn broeder, of gij kunt Christus’ discipel niet zijn. Maar het zal een gehele ommekeer teweegbrengen in mijn dagelijks leven.”
Laat die ommekeer plaats hebben, mijn broeder, of gij kunt de discipel van de Heere niet wezen. “Maar er is iemand, die mij zeer dierbaar is, die ik beschouwd heb als waarschijnlijk mijn toekomstige levensgezel te zullen worden; en ik weet, dat hij mij zal verlaten, indien ik mij niet langer naar de eisen van de wereld wil schikken.” Welnu, hoe zwaar uw verlies dan ook zijn zal, laat hem gaan; indien gij Christus niet kunt volgen zo gij u met hem verbindt, want Jezus moet gij volgen of voor eeuwig verloren gaan. Welke hartontdekkende woorden zijn dit! Hoe wordt er de geveinsdheid van menig belijdend Christen door aan het licht gebracht! Hebben zij zich ooit afgescheiden van de wereld?
O neen! zij volgen haar manieren, gelijk dode vissen met de stroom afdrijven. Hebben zij een kruis te dragen? Wordt hun door iemand verweten, dat zij te stijf en te puriteins zijn? O neen, want zij hebben een godsdienst, die bij de wereld in aanzien is, en bijgevolg is het een godsdienst, die door God wordt verafschuwd. Zo iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem; en wie de goedkeuring van de goddelozen wegdraagt, moet het ongenoegen Gods verwachten.
Doch meer; als volgende post op de rekening van de kosten eist de Zaligmaker, dat zijn discipel zijn kruis opneemt en Hem navolgt; dat is: hij moet handelen, zoals Christus gehandeld heeft. Indien wij niet bereid zijn Christus tot ons voorbeeld te nemen, ja indien het onze grootste eerzucht niet is, te leven, zoals Hij geleefd heeft, dan kunnen wij zijn discipelen niet wezen.
Eindelijk, wij moeten zonder enig voorbehoud alles aan Jezus overgeven. Luistert naar deze woorden: “Een iegelijk van u, die niet verlaat alles wat hij heeft, die kan mijn discipel niet zijn.” Het zou er toe kunnen komen, dat een vervolging ontstaat, en dat gij in waarheid en werkelijkheid alles zult moeten verlaten. Wij moeten op die gebeurtenis voorbereid zijn. Gij behoeft wellicht niets hoegenaamd te verlaten, maar de overgave moet in uw hart even werkelijk plaats hebben gehad, alsof het ook in letterlijke zin geschieden moest.
Niemand heeft zich in waarheid aan Christus gegeven, of hij heeft ook gezegd: “Heere, ik geef U heden mijn lichaam, mijn ziel, mijn gaven en vermogens, mijn goederen, mijn huis, mijn kinderen, alles wat ik heb. Van nu voortaan zal ik alles slechts van U ter leen hebben, en het als uw rentmeester gebruiken of bestieren, het is alles uwe. Wat mij aangaat, ik heb niets, ik heb het alles aan U overgegeven.” Met minder kosten dan deze kunt gij Christus’ discipelen niet zijn. Als gij nog een penning bezit, die uw eigendom is en niet van uw Meester, dan is Christus uw Meester niet. Het moet alles zijne zijn, elke tittel en jota van uw bezittingen; en ook uw leven, of gij kunt de zijne niet zijn.
Dat zijn hartontdekkende woorden, maar nog eens herinner ik er u aan, dat het mijn woorden niet zijn. Indien ik in de verklaring er van gedwaald heb, dan doet mij dit leed; maar ik houd er mij van overtuigd, dat ik niet gedwaald heb naar de kant van al te grote strengheid. Ik erken, dat het mogelijk is, dat ik met te veel toegeeflijkheid heb gesproken. De woorden van de tekst leggen de bijl aan de wortel; en zijn zo volstrekt mogelijk. O, wilt dan de kosten overrekenen! En indien iemand van u een godsdienst heeft aangenomen, die u niets kost, zo werp hem van u, want hij zal uw vloek wezen en uw verderf.
Is het mogelijk zonder deze kosten in de hemel te komen? Neen. Maar kunnen wij geen christenen zijn zonder deze offers te brengen? Gij kunt namaaksels zijn, gij kunt geveinsden zijn, gij kunt broederen wezen van Judas, maar ware christenen kunt gij niet wezen. Die kosten zijn onvermijdelijk, er kan geen penning af, God stelle u in staat om u er aan te onderwerpen.
II. Ons tweede punt van overdenking is: DE WIJSHEID EIST, DAT WIJ DE KOSTEN OVERREKENEN. Gij gevoelt, dat gij een christen zoudt willen wezen. Waarde vriend, geef mij uw hand, het verblijdt mij, dat gij dit wenst. Maar terwijl ik uw hand grijp en u gaarne tot Christus heen zou willen trekken, zie ik u aan en zeg: “Weet gij, wat gij begeert? Zijt gij er zeker van, dat gij het begeert? Er zijn mensen, die op het ziekbed neerliggen en om hulp roepen, maar als zij hersteld zijn en uit moeten gaan om strijd te voeren tegen de wereld, dan kan de tijd aanbreken, wanneer zij zullen zeggen: “Ik zou wel even gaarne op het ziekbed liggen uitgestrekt.” Ik zou niet gaarne willen, dat er een tijd komt, wanneer iemand van u zou zeggen: “Ik heb mij bij de gemeente gevoegd, maar het was bij vergissing. Ik had de zaak niet rijpelijk overwogen.
Ik ben er nu eenmaal, maar het doet mij leed, want ik moest niet zijn, waar ik ben.” Indien gij eerlijk zijt, dan behoort gij in zulk een geval uw belijdenis te herroepen. Indien gij geen genade hebt, dan hoop ik, dat gij ten minste genoeg doodgewone eerlijkheid hebt, om zulk een leugen niet te blijven volhouden. Het zou mij leed doen, indien dit gebeurde; en daarom bid ik u heden de kosten te overrekenen. Want, let wel, indien gij de kosten niet overrekent, dan zult gij niet in staat zijn uw voornemen uit te voeren. Het is een groot gebouw, een grote oorlog. Geen vergissing kan groter zijn dan het idee, dat er om verlost en behouden te worden niets anders nodig is, dan gedurende enige dagen een zekere mate van gemoedsaandoening te gevoelen, en hetgeen men in een of ander beslissend uur gelooft.
Als ik zulk een leer predikte, dan zou ik uw zielen misleiden. Geloof en bekering zijn niet het werk van een paar weken, zij zijn een levenswerk. Zolang de christen op aarde is, moet hij zich bekeren, en wat het geloof betreft: dat bestaat niet in te zeggen: “Ik geloof in Jezus, en dus ben ik behouden.” Neen, het is een dagelijkse genade, het betrouwen van geheel een leven. De christen blijft geloven en zich bekeren, totdat hij begint te triomferen in de eeuwige heerlijkheid. Het geloof brengt daarenboven voortdurend vruchten der heiligmaking voort in het leven van de gelovige, want anders bezit hij het ware geloof niet. Die in Jezus Christus gelooft, is behouden, maar indien er een tijdelijk, voorbijgaand geloof zou kunnen bestaan, dan zou er ook een tijdelijke, voorbijgaande verlossing wezen.
Die zich waarlijk bekeert van de zonde, is een nieuw mens: maar indien bekering van de zonde iets voorbijgaands was, dan zou het leven, dat er door wordt aangeduid, ook spoedig voorbij zijn. Gij moet u niet vergenoegen met een valse, voorbijgaande godsdienst. Gij begint een oorlog, die nooit zal eindigen, vóór gij het zwaard voor de palmtak kunt verwisselen.
Herinnert u ook, dat falen in deze grote onderneming een verschrikkelijke nederlaag tot gevolge zal hebben; immers, wat zegt onze Heere? Hij zegt, dat het niet kunnen voleindigen u aan bespotting zal blootstellen. Ik verzoek u te letten op de vorm van die bespotting. “Allen, die voorbijgaan, zullen beginnen hem te bespotten, zeggende tot elkander (want dat is de kracht der uitdrukking): Deze mens heeft begonnen te bouwen, en heeft niet kunnen voleindigen.” Onze Heere stelt hen niet voor als zeggende tot de dwaze bouwer: “Gij hebt begonnen te bouwen en hebt niet kunnen voleindigen,” maar sprekende van hem als van een derde persoon. “Deze mens.” Welnu, halve christenen, mensen, die maar half en half godsdienstig zijn, worden wel niet op straat in hun aangezicht bespot; maar wèl zijn zij het voorwerp van de bespotting achter hun rug.
Gij, valse belijders, wordt door iedereen veracht. De wereldlingen zeggen lachend: “Wel, dat zijn fraaie voorbeelden van christenen!” De wereld ziet op een wereldse kerk met de alleruiterste verachting neer, en ik voor mij betreur het volstrekt niet, dat die verachting uitgestort wordt op een voorwerp, dat het zo ten volle verdient. Slechts voor te wenden een discipel van Christus te wezen, dat is een voorwerp van smaad en minachting te worden in de tijd en in de eeuwigheid, en dat zal het lot van de valse belijder wezen. Vriend, indien gij besluit een christen te zijn, zo besluit een wezenlijk christen te zijn, een beslist christen, een christen door en door. Want, ofschoon de mensen u dan niet in het aangezicht zullen prijzen, zo zullen zij u toch achten, en zelfs degenen, die u haten, zullen u op prijs weten te stellen.
Maar indien gij niets dan een halfslachtig christen zijt, dan zullen zij wellicht niet komen en u in het aangezicht hun minachting tonen, maar terwijl zij voorbijgaan, zullen zij de neus voor u ophalen, en meer achting hebben voor een volslagen wereldling, dan voor u, omdat hij is, wat hij zegt te zijn, en niet iets anders. Maar wat u betreft, gij begon te bouwen en hebt niet kunnen voleindigen. Welk een ellendig wezen is een nagemaakte christen! Wij hebben wel eens grote gebouwen gezien, die begonnen, en daarna verlaten werden door mensen, die zich al te veel door speculatie lieten leiden; en de omwonenden noemden die half opgetrokken gebouwen “Smits dwaasheid,” of “Brown’s dwaasheid,” of “Robinsonís dwaasheid” en dergelijke meer. Dat zijn echter slechts voorbijgaande oorzaken van spotternij; maar de mens, die de schijn aannam van een christen te willen zijn, en toen halverwege bleef steken, zal zelfs door de verlorenen in de hel met de vinger worden nagewezen.
De dronkaard zal roepen: “En gij? Zijt gij ook hier gekomen, gij, die zo welsprekend de matigheid hebt aangeprezen, en zo gereed waart de wijnzuiper te bestraffen.” “Ha!” roept een ander, “gij zijt de man, die in onze straat hebt gewoond en zo veel vertoon maakte met de godsdienst. Gij zeide mij, dat ik heel slecht was, maar zijt gij er beter aan toe dan ik?” Ach, ik zie de openbaar onheilige zich verheffen van zijn folterbank der wroeging om uit te roepen: “Zijt gij ons gelijk geworden? gij, lid der gemeente, zijt gij in de hel? Is de smaak van de sacramentswijn nog in uw mond?
Waarom vraagt gij dan om een droppel waters om uw tong te verkoelen? Gij, leugenaar voor God en mensen, recht en billijk is het, dat gij buiten geworpen werd, evenals wij.” O, indien gij dan verloren wilt gaan, zo laat het toch niet wezen als geveinsden. Indien gij om moet komen, zo kom liever om buiten de kerk dan in de kerk. Ik ken geen slechtere daad dan de voortreffelijkheden van de Zaligmaker onbeschaamd na te bootsen. Wat groter belediging zoudt gij der majesteit zijner heilige deugden kunnen aandoen, dan zijn heiligheid en volmaaktheid na te apen?
III. Mijn laatste woord is: WAT HET OOK MOGE KOSTEN, DE WARE GODSDIENST IS DIE KOSTEN WAARD. Wij zijn als iemand, die door de zwarte pest is aangetast, en weet, dat hij gaat sterven; maar daar ginds is een kruid, dat hem kan genezen. “Dokter,” zegt hij, “gij vraagt zó groot een prijs, dat iedere droppel van die drank mij een diamant kost, gij vraagt er meer voor dan zijn gewicht in de kostbaarste parels; maar dat doet er niet toe, ik moet hem hebben. Indien ik die drank niet verkrijg, moet ik sterven, en wat zal het mij dan baten, dat ik mijn goud heb behouden?” Zo is het met een iegelijk van ons; wij moeten Christus hebben of voor eeuwig omkomen; en het zal ons beter zijn onze rechterarm af te houwen en ons rechteroog uit te rukken, dan in het vuur van de hel geworpen te worden.
En, mijn broeders, reeds de tegenwoordige zegeningen van de ware godsdienst zijn al die kosten wel waard. Wat doet het er toe, zo ik wellicht een mij lief geworden verbintenis moet opgeven? Jezus, Gij zijt mij beter dan echtgenoot of kind. Indien het aldus moet wezen, dat zij, die rust aan mijn borst, mij haar vijand acht, zo zult Gij, O mijn Heiland, in mijn hart wezen, en mij meer waard zijn dan Rachel of Rebekka. Ja, het moet zó wezen, dat de vader zal zeggen: gij zult nooit meer mijn drempel overschrijden, indien gij Christus volgt;” hij moet dit zeggen, want, “als vader en moeder mij hebben verlaten, zal de Heere mij aannemen.”(Ps.27:10 naar de Engelse overzetting) De onmiddellijke blijdschap zal het onmiddellijk verlies vergoeden, ja gewisselijk, gij zult ook alle dingen schade achten te zijn, om de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, uw Heere; en aan de winnende hand blijven.
En wederom, hoe veel vergoeding komt er voor alle kosten in de vertroosting van de ware godsdienst in de stervensure. Als wij op het punt zijn van te sterven, dan zal het ons geen smart veroorzaken te kunnen zeggen: “Ik werd verworpen door mijn familie om Jezus wil.” Het zal geen droefheid zijn ons te herinneren: “Ik werd bespot om Christus wil.” Het zal ons geen hartepijn veroorzaken te zeggen: Men vond mij te “fijn” en te “Puriteins.” Neen, mijn broeders, dat zijn de dingen niet, die doornen leggen in ons hoofdkussen, waarop wij stervend neerliggen.
O neen! Dan zullen wij zien, hoe lieflijk het was een deel van Jezus’ kruis te mogen dragen; een splintertje van zijn kruis zal ten dage, als wij sterven, een koninklijk rantsoen waard wezen. En op de dag van het oordeel, als de bazuin wordt geblazen en de doden opstaan uit hun graf, dan zullen wij niet zeggen: “Ik heb te veel voor Christus geleden.” Als de uitverkorenen aan zijn rechterhand zullen gaan, en wij ons onder hen zullen bevinden, dan zullen wij niet met leedwezen terugzien op het feit, dat wij om Jezus wil van onze rang en stand in de maatschappij werden verdrongen. Wij zullen het niet betreuren, dat wij ons bij een veracht hoopje volks hebben gevoegd, dat wij God aanbaden in het midden van de armen van deze wereld uit liefde tot Jezus en uit getrouwheid aan zijn Evangelie.
O neen, ik sta er u borg voor, dat op die dag hij het meest zal schitteren en blinken, die om des Heeren wil hier als omhuld is geweest van nevelen. Te midden der blinkenden zullen de martelaren schitteren met dubbele glans, zij, welker de wereld niet waardig was, en als aller afschrapsel geworden zijn. En terwijl elk der discipelen honderdvoudig zal ontvangen voor alles wat hij om zijns Heeren wil heeft opgegeven, zullen dezen het schoonste deel verkrijgen.
Laat mij u ook nog herinneren, geliefden, dat Christus u niet vraagt iets te verlaten, waardoor gij schade of nadeel zoudt moeten lijden. Indien gij vader en moeder moet haten, dan is dit alleen in die zin, dat gij hun verkeerde eisen niet moet inwilligen, of om hunnentwil Christus niet moet verlaten. Indien gij enig genot moet opgeven, dan is dit, omdat het geen voor u geschikt genot is; het is giftig loodsuiker, geen ware zoetheid. Christus zal u veel heerlijker genietingen schenken.
En voorts herinner ik u eraan, dat onze Verlosser aan niemand van ons iets vraagt, wat Hij zelf niet gedaan heeft. Die gedachte treft mij tot in het diepst van mijn ziel, en ik wens, dat zij ook uw hart moge treffen. Meester, zegt Gij: verlaat uw vader? Hebt Gij uw Vader niet verlaten? Gebiedt Gij mij om zelfs mijns vaders huis te verlaten, indien het om uwentwil moet geschieden? Hebt Gij de heerlijke woningen in de hemel niet verlaten? Worden wij geroepen versmaadheid te dragen? Zij hebben U, de Heer des huizes, Beëlzebub geheten. Worden wij uitgeworpen? Zij hebben ook U uitgeworpen.
Als wij denken aan de geseling, en de schande, en de bespuwing, die de Heere heeft ondergaan, en verduurd, wat zijn dan, daarbij vergeleken, onze smarten? En indien wij om zijnentwil zelfs ter dood veroordeeld worden, wij weten, dat Hij aan het kruis hing, van alles beroofd, opdat Hij ons van de toekomende toorn zou verlossen. O gelovige, kunt gij uw Heere volgen, waar Hij ook heengaat? Krijgsknechten van het kruis, kunt gij Hem volgen? Is het pad wèl effen genoeg voor die dierbare voeten, maar te ruw voor u? Dáár is Hij in het midden van de krijg, waar de meeste slagen vallen; wilt gij hem volgen?
Durft gij Hem volgen? Of hunkert gij naar de tenten van rust en gemak, en het zachte leger van de bloothartigen, die terugdeinzen, of overlopen naar de vijand? O! bij alles wat goed is, indien gij waarlijk zijn volgelingen zijt, dan gebied ik u in de naam van God te roepen: “Waar Hij is, laat daar ook zijn dienstknecht wezen. Zo zij vernedering ons deel in deze wereld, opdat wij in de toekomende wereld mogen delen in zijn heerlijkheid.”
Dat zijn sterke woorden, zegt gij, maar alles wat ik zei, heeft de Heiland bedoeld. Zijn rede was als een toetssteen. Er zijn evenwel ook waarheden te gedenken, die ons kunnen vertroosten, terwijl wij ze horen. Het is waar, dat gij de toren niet kunt bouwen; Jozua zei reeds in zijn tijd tot het volk: “Gij zult de HEERE niet kunnen dienen.” Indien gij de kosten overrekend hebt, dan weet gij thans, dat gij die krijg niet kunt voeren. Tienduizend kunnen niet stand houden tegenover twintig duizend. Maar het moet geschieden, de onvermijdelijke noodzakelijkheid drijft ons voorwaarts, wat er ook voor ons ligt, terugkeren durven wij niet. Gedenk aan de vrouw van Lot. Wat moeten wij dan doen?
Hoort het woord des Heeren: ” Bij de mensen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.” Zijt gij gewillig? Dan zal de Geest Gods u helpen. Gij zult de wereld en het vlees opgeven zonder een zucht te slaken; gij zult strijden tegen uw lusten en ze overwinnen door het bloed van het Lam. De toren zal gebouwd worden, en de Heere zal hem bewonen. Werpt u door een eenvoudig geloof op Jezus, rust in zijn macht, gelooft van dag tot dag in zijn kracht, en Hij zal u veilig door alles heen brengen.
Hebt gij wel gelet op het vers, dat op deze Schriftuurplaats volgt? Ik zou wel eens willen weten, of er ook zo iets na mijn leerrede volgen zal. Men moet er over verbaasd staan, dat, ofschoon Jezus de donder van Sinaï deed horen, en zijn woorden hard klonken, er toch geschreven is: “Al de tollenaars en de zondaars naderden tot hem, om hem te horen,” alsof zij bij zich zelf hadden gezegd: “Deze mens zegt ons de waarheid, daarom willen wij hem horen. En toen begon Hij hun de kostelijke waarheden mee te delen van zijn vrije genade. Hij deed als de landman, die de ploeg door het land drijft en de grond omkeert. En als hij dan de aardkluiten in de voren gebroken heeft, het gouden zaad zaait, maar niet eerder.
O gij allen, die Christus wenst te bezitten, komt! En bezit Hem! Gij, die de verlossing begeert, neemt haar aan als de gave van zijn vrije genade, maar ontvangt haar niet onder een misverstand, begrijpt wat er mee bedoeld is. De verlossing is niet slechts verlossing van de hel, het is verlossing van de zonde. Het is niet bloot een redden van de mens van de eeuwige pijn, het is zijn vrijmaking van de ijdele en boze wegen van deze wereld.
Dit kan niet verdeeld worden, het is een kleed zonder naad, van boven af geheel geweven. Indien gij rechtvaardigmaking wilt hebben, dan moet gij heiligmaking hebben. Indien gij vergeving wilt hebben, dan moet gij heiligheid hebben. Indien gij één wilt zijn met Christus, dan moet gij u afscheiden van de zondaren. Indien gij de gouden straten hier boven wilt betreden, dan moet gij de weg van de heiligheid bewandelen hier beneden. God geve u zijn Heilige Geest ten einde u hiertoe in staat te stellen; en Hem zij de lof tot in eeuwigheid.
Amen.