Als een lelie tussen de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren. Hooglied 2:2
We zullen deze keer niet in een zinloze discussie stappen. Het is voor ons uitgemaakt, dat het Hooglied van Salomo een heilig bruiloftslied is en dat Christus hier spreekt over Zijn kerk in het algemeen en over elk lid in het bijzonder: “Als een lelie tussen de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.” Ook wil ik geen onderzoek instellen, welke bloem hier wordt bedoeld met het woord dat met “lelie” is vertaald. Want het is heel moeilijk een plant uit het Heilige Land aan te wijzen, waarover reizigers en botanisten het met elkaar eens zijn. De lelie die in ons land voorkomt en waaraan we dus gelijk denken, wordt — naar men zegt — tegenwoordig niet in Palestina gevonden. Maar daarom is het nog niet zeker, dat ze er vroeger niet was. Het zou ook kunnen zijn, dat ze aan de aandacht van de reizigers tot nog toe ontsnapte.
Nu zijn er wel meer mooie bloemen, die volgens verschillende reizigers in de oorspronkelijke, hebreeuwse tekst worden bedoeld, maar geen enkele daarvan beantwoordt aan de voorstelling die wij van een lelie hebben. Ik wil daarom de vrijheid maar eens nemen de Heilige Schrift in een westers jasje te steken en te doen wat Salomo zeker ook zou hebben gedaan als hij zijn “Lied der liederen” in onze taal had geschreven. Ik neem dus aan, dat hij een van onze lelies op het oog had, hetzij onze lelietjes van dalen hetzij de lelie die in ongeëvenaarde pracht en helder wit als een beeld van reinheid onze tuinen zo heerlijk siert. Beide kunnen ons nu bij onze overdenking helpen.
“Als een lelie tussen de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.” Het is van weinig belang of we hier op het gebied van de plantkunde eens mistasten, als we de geest van de tekst maar begrijpen. Het gaat ons om praktisch voordeel en persoonlijke bemoediging.
Velen van ons zijn nieuwelingen, nog maar kort geleden uit de wereld getrokken naar de gemeente des Heeren. Nu is het nodig, dat ze geworteld worden in het kennen van hun roeping. Ze moeten weten, wat een echt christen hoort te zijn, wat van hen verwacht wordt, wat Jezus van hen vraagt, zodat ze de kosten mogen berekenen en weten, wat hun te wachten staat.
Toen ik hier ernstig over nadacht en van harte wenste om de nieuwbekeerden te waarschuwen zonder hen te verontrusten, kon ik geen tekst vinden die beter is om de toestand en het karakter van een oprecht christen voor te stellen.
Jezus weet zelf het beste, wat Zijn Bruid is; laten we dan belangstellend luisteren naar wat Hij in het Hooglied heeft te zeggen. Hij weet het beste, wat Zijn volgelingen behoren te zijn. Het moet ons een groot voorrecht zijn, uit Zijn mond in de zoetste poëzie te mogen horen: “Als een lelie tussen de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.”
Volg mij dan, geliefden, nu ik met u wil overdenken, hoe de lelies van onze Heere en Heiland groeien. In verband met de Kerk des Heeren vestig ik uw aandacht in de eerste plaats op de verhouding waarin ze staat tot God en in de tweede plaats op haar verhouding tot de wereld.
In onze tekst wordt heel mooi aangewezen welke relatie de Kerk en haar leden hebben met Christus. De Heiland noemt haar “mijn vriendin”. Daaruit mogen we concluderen, dat ze Zijn liefde bezit en dat is dus het eerste punt van haar relatie tot Hem. Houd dit in gedachten en laat deze gezegende waarheid leven in uw overpeinzingen.
De Heer van leven en heerlijkheid, die boven alle koningen der aarde staat, heeft zo’n liefhebbend hart, dat Hij iemand wilde kiezen om Zijn genegenheid aan te tonen. Zijn volk, dat Hij uit het mensengeslacht heeft uitverkoren, Zijn gemeente, Zijn kerk, heeft Zijn liefde en is Zijn hoogste vreugde.
Jezus Christus heeft de zijnen zo lief, dat Hij Zichzelf voor hen overgaf in de dood. Hij kijkt hen aan en roept uit: “Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb Ik u liefgehad.” Elke gelovige, die getrokken is uit de wereld en geroepen tot het kontakt met Christus, is het voorwerp van Zijn toegenegenheid. Niet maar in naam, maar metterdaad en waarlijk heeft Jezus een ieder van ons lief, die in Hem hebben leren geloven. Ieder van u mag dus met de apostel zeggen: “Hij had mij lief.” En u mag het zeggen in elke tijdsvorm die u wilt: Hij had mij lief, Hij heeft mij lief en Hij zal mij liefhebben, want Hij heeft Zichzelf voor mij overgegeven.
Uw lied in de hemel zal zijn: “Hem, die ons heeft liefgehad en in Zijn eigen kostbaar bloed heeft gewassen van onze zonden, zij lof, dank en heerlijkheid!” Verzadig u met die heerlijke gedachte; de hemel ligt erin verborgen, ze is de bron van de meest pure vreugde, van het hoogste genot: Jezus bemint mij. Onze woorden zijn te arm om dat feit in al zijn heerlijkheid voor te stellen. Onze kennis is te beperkt om de hoogte en de diepte, de lengte en de breedte ervan te begrijpen.
Dat zo’n arm, onwaardig schepsel als ik ben, het voorwerp zou kunnen zijn van de eeuwige liefde van de Zoon van God, dat is een wonder, waarbij het menselijk verstand eerbiedig stilstaat. Maar, hoe wonderlijk het ook is, het is een feit. Aan ieder van de zijnen getuigt Hij door de Heilige Geest: “Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met koorden van goedertierenheid.’’ Ieder van ons mag zich verblijden in de naam, die onze Heiland ons geeft: “mijn vriendin”.
Deze liefde van Christus is een liefde die onderscheid maakt. Want voor haar schittert de ene geliefde als de lelie en de rest, “de dochteren”, dat zijn de doornen. Die liefde heeft zich gericht op haar uitverkoren geliefde en in vergelijking daarmee is de rest haar niets waard.
Er is een Goddelijke liefde die uitgaat naar alle mensen; immers: de Heere is voor allen goed en zijn gunst is uitgespreid over al Zijn werken. Maar er is ook een bijzondere, persoonlijke liefde, die zich alleen uitstrekt naar Zijn volk. Een man voelt genegenheid voor zijn buren en kennissen, maar de liefde die hij zijn vrouw en kinderen toedraagt, is toch heel iets anders, iets innigers, iets heel bijzonders.
Zo is het nu ook met de liefde van Christus voor Zijn kerk. Hij bemint haar, Zijn Bruid, boven alles en allen en iedere gelovige is in speciale zin een gunsteling van de Hemel. De gelovige is door een mystieke band met Christus verbonden, er bestaat tussen hen een geestelijk huwelijksverbond. Is het dan vreemd, dat Christus die gelovige boven alle andere mensen liefheeft? Eens zei Hij: “Ik bid niet voor de wereld, maar voor hen, die Gij mij hebt gegeven.”
We verheugen ons in de breedte en de wijdte van Jezus’ liefde, maar daarom twijfelen we er niet aan, dat die liefde persoonlijk en individueel is. De zon schijnt op alles, maar wanneer haar stralen in één brandpunt worden geconcentreerd, dan ontstaat daar een hitte, die u verbaast. Zo concentreert de liefde van de Heiland zich als het ware op hen, die Hem door de Vader zijn gegeven.
Op u, m’n broeder en zuster, — aangenomen dat u een echte gelovige bent — op u heeft de Heere Zijn hart gezet. Hij spreekt over u in onze tekst als over Zijn vriendin, bemind boven al de dochters, voortreffelijk en liefelijk in Zijn ogen.
Ziet u wel, dat de Bruidegom Zijn liefde openlijk uitspreekt? Hij verklaart voor de oren van de hele wereld: “Als een lelie tussen de doornen, alzo is Mijn vriendin onder de dochteren.” Hij heeft het laten neerschrijven in het Boek dat meer dan enig ander over de aarde is verspreid. Ja, Hij schaamt zich niet om het van de daken te laten prediken. De liefde van Christus was aanvankelijk verborgen in Zijn hart, maar al snel openbaart ze zich. Want van eeuwigheid “zijn Zijn vermakingen met de mensenkinderen” en Hij kwam al in verschillende gedaanten op aarde, vóór het lied van de engelen in de velden van Efratha weerklonk.
Wat een heerlijk evangelie! Het vleesgeworden Woord heeft Zijn liefde op z’n duidelijkst geopenbaard en hemel en aarde tot eerbiedige bewondering gebracht. Op Golgotha heeft Hij een proclamatie gegeven, geschreven met Zijn eigen harte-bloed: de heerlijke mededeling dat Hij de zijnen liefheeft tot het einde toe.
En nu heeft Christus Zijn dienstknechten de opdracht gegeven om het over de lengte en breedte der aarde te verkondigen. Ze prediken dat vele wateren het vuur van Zijn liefde niet kunnen blussen en dat noch leven noch dood, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God in Christus Jezus, onze Heere. Hij wil, dat dit evangelie zal worden gepredikt; Hij schaamt zich niet, Zijn volk “de Bruid van het Lam” te noemen. Hij verklaart het plechtig en ook zijn vijanden mogen weten, dat Hij een volk heeft, waarin Zijn hart zich verheugt. Dat volk zal Hij als het Zijne bezitten en bij zich houden, ook als hemel en aarde voorbijgegaan zullen zijn.
Wanneer deze liefde aan iemand wordt geopenbaard, wordt ze ook met wederliefde beantwoord. Als de Heere werkelijk tot uw hart heeft gesproken: “Ik heb u liefgehad” en u zich daarvan bewust bent geworden, dan hebt u ook vol blijdschap geantwoord: “Deze is mijn liefste, Hij is zeer te begeren.” Want wat zegt de Bruid? “Mijn liefste is van mij en ik ben van Hem.” Hij bemint mij, en ik heb Hem ook lief.
Geliefden, hieraan kunt u weten of onze tekst al of niet op u betrekking heeft. Wat zou u antwoorden als Jezus bij u kwam met de vraag: “Hebt u mij lief?” Wordt uw hart warm, als u Zijn Naam hoort uitspreken? Als u naar waarheid met Petrus kunt zeggen: “Heere, Gij weet, dat ik u liefheb”, dan mag u er zeker van zijn, dat u Hem bemint. Omdat Hij u eerst heeft liefgehad. Als er in uw hart liefde voor Jezus is, dan is dit het zekere, onfeilbare teken dat Hij u heeft gekozen tot het voorwerp van Zijn oneindige, onver anderlijke zondaarsliefde. Draagt u Jezus’ naam op uw hart, wees er dan van verzekerd, dat uw naam is gegraveerd in Zijn handpalmen. U bent dan met Hem “getrouwd” en de banden van dit mystieke huwelijk zullen nooit worden verbroken.
Dit was het eerste punt over de verhouding, waarin de kerk tot haar Heere staat. Ze is Zijn geliefde.
En nu het tweede punt: de kerk draagt het beeld van haar Heere. Let maar op het eerste vers van ons teksthoofdstuk, waarin de Bruidegom zegt: “Ik ben een roos van Saron, een lelie der dalen.” Hij is een lelie en zijn beminde is aan Hem gelijk, want Hij gebruikt voor haar hetzelfde symbool: “Als een lelie tussen de doornen, alzo is mijn vriendin onder de doch teren.”
We moeten hier opmerken, dat Hij een lelie is, terwijl zij slechts de gelijkenis met de lelie vertoont. Hij heeft de schoonheid in Zichzelf, terwijl de Bruid slechts dienst doet als een spiegel, die het beeld terugkaatst van de persoon, die zich voor hem plaatst. Haar schoonheid heeft ze aan Hem ontleend.
In onszelf zijn we misvormd en ontbreekt ons alles wat ons aantrekkelijk zou kunnen maken. Is er aan ons iets goeds, iets beminnelijks, dan hebben we dat alleen aan de Heere te danken.
Wat was in het eerste hoofdstuk de belijdenis van de Bruid? “Ik ben zwart.” Dat is wel het tegenovergestelde van een lelie. En als ze eraan toe voegt: “maar liefelijk”, dan is dit zo doordat Christus haar liefelijk heeft gemaakt. Alleen door wat Hij in ons uit genade heeft gedaan, kan er van enige schoonheid aan ons sprake zijn.
Merk ook op, dat Hij die ons die schoonheid gaf ook de eerste is die ze in ons ziet. Terwijl de wereld nog niet van hen weet, kent Jezus de zijnen al. Lang voor iemand enige deugd in ons opmerkt, heeft Jezus die ontdekt en verheugt Hij er zich over. Hij is de eerste die zegt: “Ik heb zeker de weeklacht van Efraïm gehoord.” Over Saulus, die nog als vijand te boek staat, klinkt het uit Zijn mond: “Zie, hij bidt.” De liefde ziet en hoort scherp; ze bedekt een menigte van zonden, maar ontdekt ook menige schoonheid.
Kan het zo zijn, mijn ziel, kan het zo zijn, dat Christus u liefelijk heeft gemaakt in Zijn beminnelijkheid? Heeft Hij u gedoopt met Zijn heerlijkheid, zodat Hij met voldoening op u mag neerzien? Hij die Zich in Zijn waardering nooit vergist, die de waarheid zelve is, die niets mooi kan noemen wat inderdaad niet mooi is, kan Hij iets aantrekkelijks zien in uw zwakke pogingen om Zijn zaak te dienen, in uw gebeden en liederen en in de liefde van uw hart voor Hem? Kan in dit alles iets moois voor Hem zijn?
Zeker, dat kan, anders zou Hij niet spreken, zoals Hij het doet in onze tekst. Laten wij Hem dan loven en prijzen voor Zijn grote genade en neerbuigende goedheid. Over haar die alles, alles aan Hem te danken heeft, zegt Hij: “Mijn vriendin is als een lelie.”
Het is duidelijk, dat de Heere Jezus behagen schept in de schoonheid, die Hij zelf op Zijn volk heeft gelegd. Hij waardeert haar zo hoog, dat alle andere schoonheden voor Hem als doornen zijn. Hij kijkt naar de hofhouding van een aardse vorst en ziet daar voorname heren en dames, maar die zijn voor Hem van weinig waarde in vergelijking met Zijn arme heiligen. Maar als Hij onder die allen er een opmerkt, die Hem liefheeft, dan is die ene voor Hem als “een lelie tussen de doornen.”
Stel u een rijke familie voor, die behoort tot de oudste geslachten. Ze is geëerd en beroemd, maar de liefde voor de Heiland wordt in die familie niet gevonden. Alleen bij een heel enkele en die enkele is misschien nog een dienstmeisje. Als het zo is, dan zal dat eenvoudige dienstmeisje zijn als de vleugels van een duif, overdekt met zilver. Ze zal zijn als een lelie tussen de doornen.
Al de koninkrijken van de aarde zijn voor de Heere Jezus slechts doornstruiken in vergelijking met Zijn kerk. De volkeren van deze wereld, hoe rijk en machtig ze ook mogen wezen, zijn als niets geacht door de Koning der koningen. Maar Zijn kerk is voor Hem als een lelie, waarin Hij Zijn vreugde vindt en waarop Zijn oog met welgevallen rust. Zo zien we, dat de Heere Zijn beeltenis op Zijn volk heeft afgedrukt en het gemaakt heeft tot een voorwerp van Zijn liefde, dat door Hem met vreugde wordt bekeken.
We willen nu de relatie van Christus en Zijn kerk nog verder bekijken en daarvoor onze aandacht erop vestigen, dat er gesproken wordt van een lelie tussen de doornen.
Zijn rondspeurende oog heeft de lelie daar ontdekt. Aanvankelijk was die lelie niet beter dan die doornen, maar door genade is er een groot verschil gekomen tussen haar en haar omgeving. De doornstruiken konden haar voor het oog van de Heiland niet verborgen houden. Dat oog ziet zo scherp, omdat het is verhelderd door de liefde.
Wellicht bevindt zich hier of daar achter dikke kloostermuren een eenzame ziel, die Christus zoekt in geest en waarheid. De Heere kent haar wel en ze is voor Hem een lelie onder de doornen.
Misschien klopt er in de ellendigste, afzichtelijkste achterbuurt van Londen in stilte nog wel een arm, sidderend hart voor Jezus. De Heere kent dat hart wel en het is voor Hem een lelie tussen de doornen.
Het kan zijn, dat u op de fabriek, waar u uw brood moet verdienen, de enige medewerker bent, die ernst maakt met de dingen van de eeuwigheid. Misschien bent u voor uw collega’s wel een mikpunt van bittere spot. Heb goede moed, laat het u niet verdrietig maken, want Christus kent u beter dan u uzelf kent en Zijn oog rust op u. Hij slaat u in liefde gade, hoe moeilijk uw positie ook moge wezen en al zou u er zelf ook vaak aan twijfelen of u wel een oprecht christen bent. De doornen kunnen u voor Hem niet onzichtbaar maken, hoe dicht ze zich ook om u heen slingeren. In uw eenzaamheid bent u toch niet alleen, want de Heere is bij u.
“Als een lelie tussen de doornen…” In deze woorden ligt nog iets anders. Dr. Thompson schrijft over een bepaalde lelie, dat ze midden tussen de doornen groeit en bloeit en dat er geen scherper contrast denkbaar is tussen de weelderige schoonheid en fluwelige zachtheid van die bloem en de dorre stekelige warboel van de doornhaag. En als we onze hand uitsteken om de lelie uit haar akelige omgeving te verlossen, lopen we gevaar die hand ernstig te verwonden.
Lieve mensen, u weet Wie het was, die om u en mij te redden, niet alleen Zijn hand, maar ook Zijn voet, Zijn hoofd, Zijn zij, ja Zijn hele persoon heeft laten verwonden en de vreselijkste angsten en smarten heeft doorstaan.
Zijn oog speurde ons op en Hij sprak: “Die lelie is van mij en Ik wil haar tot mij nemen.” Maar de doornen vormden een geduchte barrière. Onze zonden en schuld hadden zich rondom ons opgehoopt en Gods toorn versperde de weg. Wat een hopeloze toestand! Maar Jezus trotseerde dit alles, opdat wij de zijnen zouden worden. En nu Hij ons naar Zich toe trekt, vergeet Hij niet de scherpe doornen, die Zijn gezegend hoofd omkransten en Zijn lichaam verscheurden omwille van ons.
Het is een bewijs van onze verbondenheid met Christus, dat Hij ons heeft gekocht met een zo hoge prijs. Hij zag, waar we ons bevonden en Hij kwam om ons te verlossen. Evenals farao’s dochter aan het kind de naam “Mozes” gaf, omdat ze hem uit het water had getrokken, zo noemt Jezus Zijn uitverkorenen “een lelie tussen de doornen”, omdat ze dat waren, toen Hij kwam om hen te redden. Nooit zal Hij Golgotha en Zijn doornen vergeten en nooit mogen de zijnen de herinnering daaraan laten uitslijten of verbleken.
Ik denk, dat menig kind van God zichzelf nog als een lelie tussen de doornen beschouwt vanwege de ellende die zijn deel is. Dit lijden is een kenmerk van de gemeente van Jezus. De doornen maakten het Hem moeilijk bij ons te komen om ons redden, maar er is nog een ander soort doornen, die het elke vijand moeilijk maakt ons te naderen om ons kwaad te doeh. Onze smarten en beproevingen, die we graag zouden ontvluchten, strekken dikwijls tot onze bescherming: ze vormen voor ons een omheining die de slechte vijand afweert en het volvoeren van zijn kwade opzet verhindert. Scherp als deze doornen zijn, doen ze juist zo dienst als beschutting en verdediging. O volk des Heeren! Menigmaal zou u geweest zijn als een lelie die open en bloot in het grootste gevaar verkeerde om door een wrede hand afgerukt te worden, als God u niet in zulke omstandigheden had geplaatst, die u als het ware van de wereld afsloten.
Kinderen van God die met ziekte of armoede hebben te worstelen of onder vervolging moeten zuchten, zijn vaak de mooiste lelies, door allerlei moeiten omringd, bloeien ze alleen voor Jezus en dicht bij Hem. Ik denk hier aan John Bunyan, die in de gevangenis zijn “Christenreis” schreef. Was het voor ons allen niet tot grote zegen, dat deze lelie tussen de doornen werd opgesloten? Juist daar verspreidde ze haar heerlijke geur door dat kostelijke boek, waarvan de kerk nu al eeuwenlang mag genieten.
U die door ziekte of andere beproevingen wordt bewaard voor afdwalingen, u hoeft daar niet over te treuren: het zijn middelen om u nog meer, om helemaal aan uw Heiland te verbinden.
Hoe voortreffelijk was, wat mevrouw Guyon schreef, toen ze in een sombere kerker was opgesloten. Ze was daar lichamelijk gebonden en toch, wat spreekt er een heerlijke vrijheid uit haar zangen. Ze beleefde dat zo intens, dat de grendels en sloten van de celdeuren haar alleen nog maar in hechtere verbondenheid brachten met haar lieve Heiland. En wat is de gemeenschap met Hem anders dan de hoogste vrijheid? “Als een lelie tussen de doornen” leefde deze vrouw in de gevangenis met haar Heiland, terwijl ze van de wereld was afgesloten. Wat voor haar ten kwade was bedacht, werd haar zodoende tot zegen.
Wat is het een voorrecht, als ons hart een omheinde tuin mag zijn, zelfs al moeten vele beproevingen en smarten de beslotenheid vormen. Moge elke pijn die God ons toezendt; elke moeite die we op onze weg ontmoeten; elke tegenspoed die ons leed aandoet; elk smadelijk woord dat men ons toewerpt, de doornheg die ons van de wereld afsluit, nog dichter maken en ons dwingen alleen voor de Heere als een reine lelie te bloeien.
Volgens mij hebben we nu genoeg gezegd over dit punt. Ik wil alleen nog hen die pas kort geleden de Heiland hebben leren kennen, dringend aanbevelen, steeds veel te denken aan hun verhouding tot Hem. Dat is het beste middel om onze verhouding tot de wereld zuiver te houden. Als u weet, dat u Jezus toebehoort en dat Hij u liefheeft, dan zult u ook de kracht bezitten om elke last te dragen. Niets zal u angst aanjagen, als u er zeker van bent, dat Hij vóór u is, dat Zijn hart warm voor u klopt, dat Hij u heeft uitverkoren en dat u voor eeuwig met Hem nauw verenigd zult blijven. Denk vaak aan wat onze tekst en andere Schriftplaatsen ons zeggen over de relatie van een vernieuwd hart tot Christus. Heilige Geest, laat ons dit alles goed begrijpen.
In de tweede plaats moeten we nu overdenken, wat onze tekst leert over de verhouding van de kerk in het algemeen en van elke gelovige in het bijzonder tot de wereld. “Een lelie tussen de doornen.”
Ten eerste heeft de lelie een onvergelijkbare schoonheid. Zei de Heiland niet, terwijl Hij op de lelies wees, dat Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed is geweest als een van deze? En als ik denk aan de lelies van Christus, versierd met Zijn gerechtigheid en met Zijn eigen beeld, dan voel ik, dat ik dit woord van mijn Meester nadrukkelijk mag herhalen. Jezus zelf waardeert Zijn kerk als de knapste van alle vrouwen. Ze mag niet worden vergeleken met de andere, want ze vormt met hen een tegenstelling. De Heere wil zeggen: als u de mensen van de wereld neemt op hun best, in hun opschik, met al hun vertoon, dan zijn ze niet meer dan doornen in vergelijking met mijn kerk.
Naar het uiterlijke mag die kerk dan klein, gering, arm en weinig te achten zijn, toch is ze meer dan al de koninkrijken en al de heerlijkheid van deze wereld. Jezus wil zeggen, dat een oprecht christen oneindig ver boven een ongelovige gaat. Een ongelovige mag dan rijk zijn aan uiterlijke deugden; hij mag dan veel wijsheid en verstand bezitten en zichzelf groot vinden, Jezus noemt alle onbekeerden doornen, terwijl Hij de gelovigen met lelies vergelijkt.
Doornen zijn waardeloos, ze groeien en beslaan voor een tijdje de aarde, maar ze brengen geen vruchten voort en straks worden ze in het vuur gegooid. Helaas! zo is de mens van nature, ook de mens op z’n best. Maar de lelie? We mogen haar schoonheid bewonderen en daarvan genieten; ze verspreidt een heerlijke geur en ze is een sieraad voor onze huiskamer, als we haar geplukt hebben. Zo is nu ook een kind van de Heere in zijn omgeving zolang het op aarde is. En als het door de dood hier is weggenomen, dan is het een van de bloemen die voor Gods aangezicht prijken in Zijn hemelse huis. Dan wordt de lelie van tussen de doornen overgeplant naar de koninklijke tuin, want ze is veel te mooi om voor altijd in die stekelige doornhaag te worden gelaten.
Er zijn mensen in deze wereld die in veel opzichten uitmunten. Ze zijn vriendelijk en voorkomend, hun gedrag is oprecht en ze wijden hun krachten vaak aan menslievend werk. Maar met dit alles zijn ze voor God slechts doornen, want hun deugden staan op geen enkele manier in verband met de vreze des Heeren en alles gaat bij hen buiten Christus om. Wat zou er ook voor een deugd kunnen zijn in de mens die principieel los van zijn Maker leeft en de Zaligmaker verwerpt? Een mens buiten Christus is een opstandeling en zou hij dan toch in de gunst kunnen staan bij de Heere, die hij verwerpt? Hoe zou dat mogelijk zijn?
Wat we doen uit een ander motief dan gehoorzaamheid aan God of uit liefde tot Christus, heeft op zichzelf geen enkele waarde. Zo kan er innerlijk een groot verschil bestaan tussen handelingen, die voor het oog helemaal dezelfde zijn. De vruchten die de natuurlijke mens voortbrengt, hebben nooit de geur en de smaak van de vruchten van de genade. De eerste kunnen in schijn de laatste wel overtreffen, maar in feite zijn ze de mindere. U die om Jezus’ wil de goede strijd hebt aangebonden en in de kracht van de Heilige Geest de heiligmaking najaagt, u hebt de schoonheid van de lelie. Allen echter die dat niet kennen, zijn voor de Heere als een doornstruik.
Ik moet hier tot mijn spijt nog aan toevoegen, dat een echt christen ook evenveel van een mondbelij- der verschilt als een lelie van een distel. Ja, ik weet dat er gemeenten zijn, waar veel belijdende leden slechts schijngelovigen zijn. Ze versieren hun belijdenis niet met een godvrezende levenswandel en het blijkt uit hun leven, dat de Heilige Geest niet in hun harten woont. Ze leven helemaal als wereldse mensen. Hun enige verlangen is geld te winnen, goede zaken te doen, er goed van te eten en te drinken, zich elegant te kleden en feestjes bij te wonen. Ze geven zich zo totaal aan de dingen van dit leven over, dat het maar al te waarschijnlijk is, dat ze nooit iets van het nieuwe leven van God hebben leren kennen.
Het zal de echte gelovigen vaak verdriet doen te zien hoe vele belijders slechts voorwenden te doen, wat ze zelf met zoveel moeite proberen te volbrengen. De gelovigen worden nagebootst, bijna zou ik zeggen, nageaapt en bespot door wie slechts naamchristenen zijn en dit is hun een bron van voortdurend verdriet. De koude woorden van die mond- belijders zijn een kwelling voor hun hart, dat in ijver en liefde voor de Heere gloeit; die woorden wonden zo’n hart als scherpe stekels. Hun gebrek aan toewijding zou bijna verontwaardiging wekken in het hart van hen die graag hun laatste gulden, ja zelfs hun leven zouden geven ter verheerlijking van hun Heiland.
Laten we ons hierover nu niet al te zeer verbazen, want het kan niet anders. Wie een begenadigde is, zal altijd als een lelie tussen de doornen en distels zijn, zelfs in een zgn. belijdende kerk.
Verwonder u niet, jonge broeder, als oudere belijders uw vuur komen doven en uw warme liefde “alleen maar dweperij” durven noemen. God de Heere geve u genade om bij uw eerste liefde te blijven en wakkere die liefde nog bij u aan, al wordt u door anderen gehinderd en gekweld. Geve Hij u, u van die anderen steeds te onderscheiden, want anders — ben ik bang — zal uw leven heel arm zijn.
De verhouding van Jezus’ kerk tot de wereld, van de christenen tot de ongelovigen is dus dat ze in morele en geestelijke schoonheid de laatsten evenveel overtreffen als de lelie de doornen waartussen ze bloeit.
Als we de gelovigen en de lelie nog verder vergelijken, zien we dat ze beide uitblinken door innerlijke voortreffelijkheid. De doornstuik is een gevolg van de vloek, hij heeft zijn ontstaan te danken aan de zonde. “De aarde zal u doornen en distels vóórtbrengen.” Zo luidde Gods vervloeking na de val van de mens.
Met de lelie is het heel anders gesteld. Ze is een symbool van de zegen van de Heere, die rijk maakt en waarbij geen verdriet of kwellende zorg wordt gevoegd. De doorn is het symbool van Gods toorn en de lelie van Gods voorzienigheid.
Een echte gelovige is een geschenk van de Heere, een boom waarvan de bladeren geneeskrachtig zijn en waarvan de vruchten tot voedsel dienen. Een oprecht christen is een levend evangelie, een verpersoonlijking van het: “in de mensen een welbehagen.” Heette het niet onder het Oude Verbond: “in u en uw zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden?”
Ik moet hier ook de woorden aanhalen van een gelovige die het Hooglied liefhad en de betekenis van dit lied uitstekend begreep. Over de kerk des Heeren zei hij: “Hoe heerlijk is het licht, dat ze uitstraalt, nu alles buiten haar duisternis is. Hoe prachtig bloeit ze, nu alles om haar heen doods en dor is. Ze is als een bloem in de woestijn, die luid verkondigt, dat de mens niet gedoemd is om zonder hoop alleen maar tonelen van slechtheid en ellende te zien. Er is er Eén die haar als pelgrim, niet alleen bescherming verleent, maar ook nog blijdschap geeft op haar weg.
Die bloem in de woestijn vertelt ons van Gods liefde. “Een lelie tussen de doornen.” Een leven temidden van de dood. Van de wereld onderscheiden en toch met die wereld voortdurend in aanraking. Als de braamstruik brandend, zonder verteerd te worden. Gebonden en toch in een heerlijke vrijheid!
Ja, de kerk is door de Heere gesteld tot een rijke zegen in het midden van een wereld, die slechts de dood had verdiend. En elke gelovige is op zijn manier een zegen voor zijn omgeving “als een lelie tussen de doornen.” Een oprecht christen zal zijn medemensen geen kwaad berokkenen. Hij is als de lelie die niemand pijn doet en hij leeft midden tussen zovelen die voortdurend hun vijandigheid tonen. Zijn bedoeling is anderen tevreden te stellen; hij wil niemand kwetsen en toch, de wereld om hem heen neemt voortdurend een dreigende houding tegen hem aan.
De doorn wondt en scheurt; hij is van top tot teen gewapend en tart en tergt allen die hem naderen. Wat een verschil tussen hem en de vriendelijke, bekoorlijke lelie! De ware gelovige is heilig, vriendelijk, vol liefde, zachtheid en tederheid. Daarin ligt zijn voortreffelijkheid. De doorn steekt en doet pijn, maar de lelie verzacht. Alleen het zien van deze bloem geeft al genot. Wie zou niet stilstaan en even afbuigen om een lelie tussen de doornen te zien en in die lelie een belofte van zijn God te zien, die hem troost geeft temidden van de moeiten van het leven?
Zo vindt een christen in de lelie zijn beeld. Hij is tot troost voor de zijnen, een steun van zijn kennissen en vrienden, een sieraad van zijn vak en een zegen voor zijn omgeving. Gevoelig van hart en vriendelijk in de omgang. Zo leeft hij midden in een jaloerse, boosaardige en onheilige wereld. “Als een lelie tussen de doornen.”
De doorn zegt: “Blijf van mij af, niemand zal mij ongestraft aanraken.” Maar de lelie roept ons toe: “Ik kom bij u, ik geef mijzelf om u genoegen te doen.”
Het is bekend, dat onze lelietjes der dalen een heerlijke geur verspreiden, maar er is misschien geen bloem, waarvan de geur zo zeldzaam zoet en zo doordringend is als van de lelie der dalen die in Palestina voorkomt. En hoe is het met de gelovige, die door Gods Geest wordt geleid en door die Geest is geheiligd? Hij heeft iets, dat verborgen is voor het oog, maar dat zich naar buiten toe openbaart. Van zijn leven gaat een heilige geur uit, zodat anderen het merken dat in zijn hart de genade is uitgestort. Genade kan nu eenmaal niet verborgen blijven. Zelfs al zou een wedergeborene niet als belijdend lid te boek staan, dan zou hij toch herkend worden door zijn geheiligd leven en zijn taal zou hem verraden.
Toen ik tijdens mijn vakantie in het Zuiden was, wandelde ik eens langs een rivier en hield me bezig met het plukken van varenkruid, dat aan de oever groeide. Opeens werd ik getroffen door een aangename geur; ik keek naar beneden en daar zag ik blauwe bloempjes in het gras. Het waren lieve viooltjes, die zich tussen het groen nederig verscholen hielden. Maar ze verraadden zichzelf door de geur die ze rondom zich verspreidden.
Zo onthult nu ook iemand die waarlijk God vreest, zijn verborgen leven. Aan de toon van zijn spreken, aan zijn hele houding is te merken, dat hij van koninklijken bloede is. Hij maakt geen vertoon en probeert niet de aandacht te trekken, maar gaat in nederigheid en eenvoud zijn weg en toch wordt hij opgemerkt.
Kinderen van God, ik hoop en bid dat u hier uw beeld mag vinden, dat u rondom een rijke zegen mag verspreiden en dat er een goede invloed van u uitgaat.
Is het zo met u of bent u nog ruw, hard en afstotend voor anderen als een doornheg? Bent u nog egoïstisch en ruzieachtig als onbekeerden? Hebt u nog niet geleerd uzelf te geven en vriendelijk te zijn voor iedereen? Dan kan Jezus nog niet over u zeggen: “Als een lelie tussen de doornen, alzo is mijn vriendin tussen de dochteren.”
Het laatste punt van onze verhouding tot de wereld is dat de kerk in het algemeen en vele christenen in het bijzonder geroepen worden om zware beproevingen te lijden, waardoor ze zich pas goed leren voelen als “een lelie tussen de doornen.”
De lelie schijnt in zulk gezelschap helemaal niet op haar plaats, nietwaar? Christus zegt tot Zijn discipelen: “Zie, ik zend u als schapen in het midden der wolven.” Het is een grote zegen als schapen bij de schapen mogen verkeren, met hen rustig mogen neerliggen in de koele schaduw en in de grazige weide voedsel mogen zoeken onder het oog van de Goede Herder.
Dit voorrecht hebben wij en we moeten het maximaal waarderen, dat we ons telkens met de gemeente des Heeren mogen verenigen om Zijn Woord te horen en onze harten naar Hem te verheffen. Maar velen van ons moeten ook telkens weer terugkeren naar hun ongelovige familie of de wereld weer ingaan om hun dagelijks brood te verdienen. Van hen moeten we zeggen dat ze zijn als schapen temidden van de wolven.
In de samenkomst van de gelovigen zijn Gods kinderen als een lelie, die bloeit in een mooie tuin, maar daar kunnen ze niet altijd blijven. Ze moeten weer naar het leven met al zijn beslommeringen en teleurstellingen terug en dan zijn ze weer als een lelie tussen de distels.
Het zien van een lelie in zo’n omgeving treft u. U wandelt over een heideveld en u komt bij doornstruiken, waardoor u zich slechts met veel moeite een weg kunt banen. Voorzichtig probeert u er door te komen, maar het lukt u niet zonder uw kleren te scheuren en uw handen te verwonden.
Plotseling staat u stil, verbaasd alsof u een visioen van engelen had gehad, want temidden van die onhebbelijke, venijnige doorntakken heft een lelie het mooie hoofd omhoog en lacht u vriendelijk toe. U voelt zo iets als wat Mozes in de woestijn van Midian moet hebben gevoeld, toen hij de braamstruik zag die wel brandde, maar niet verteerde.
Zo hebt u misschien in een vuile achterbuurt, waar vloeken en zwetsen aan de orde van de dag zijn, wel een teer kind des Heeren ontmoet. U herkende het dadelijk als zodanig en u stond verbaasd, want u had daar zo iemand niet verwacht. Misschien hebt u ook wel eens in een totaal werelds gezin een man of vrouw aangetroffen, die Jezus liefhad en uzelf verwonderd afgevraagd, hoe daar een begenadigde van God kon zijn. O, de Heere heeft Zijn volk ook daar, waar u het nooit zoeken zou. Niet al Zijn lelies staan in Zijn tuin; er zijn er ook die tussen de doornen bloeien, maar ook die zijn Hem niet onbekend.
Menig gelovige leeft in een milieu, waar hij al even weinig waardering vindt als een lelie bij de doornen. Dit is wel pijnlijk voor een hart, dat behoefte heeft aan sympathie van medemensen. De lelie der dalen groeit in groepjes en zo ook zoeken de gelovigen het gezelschap van medegelovigen. Maar de Heere bestuurt het weleens zo, dat ze afgezonderd en alleen verder leven.
Toch moeten we niet denken, dat God het Zijn kinderen in hun eenzaamheid aan alle troost laat ontbreken. O nee, Hij zoekt ook zulke mensen in liefde op, die zelfs door Zijn dienaren worden voorbijgelopen.
Ook in het meest afgelegen hoekje van de woestijn is de gelovige niet afgesloten van de gunst van zijn God. Hij die de lelie plantte tussen de doornen, ziet ook daar haar schoonheid. Ze is een bloem van God, die ter ere van haar Schepper bloeit en geurt. En de Heere verheugt Zich in Zijn werken.
Al ziet geen mens u, eenzame, godvrezende ziel! wees ervan verzekerd, dat het oog van uw hemelse Vader met welgevallen op u rust. De bloem, die alleen voor God bloeit, geniet een bijzondere eer. Zo is het ook met een gelovige, wiens leven in stilte helemaal aan Jezus toebehoort. Bent u niet geacht door hen die om u heen leven, maak u er niet verdrietig om want u staat in de gunst bij de Heere.
De lelie tussen de doornen ontvangt van haar omgeving geen steun, hulp of troost. Evenmin vindt de gelovige dat bij de wereld; integendeel, die wereld hindert hem en maakt hem het leven vaak zo moeilijk. En toch, dankzij Gods genade, groeit en bloeit hij.
U weet, dat een deel van het goede zaad, dat werd uitgestrooid, niet tot ontwikkeling kon komen, doordat de doornen opgroeiden en het verstikten. Maar hier hebt u een goed zaad, een uitgezóchte bloembol, die bloeit op een plek, waar u dat stellig niet had verwacht.
God is machtig om Zijn volk te laten leven en bloeien zelfs tussen de doornen en distels, waar de goddelozen het door hun slechte invloed proberen te vernielen. Maar gelukkig is die gelovige, die mag uitgroeien boven de doornheg, die hem wil verstikken en zijn invloed mag laten merken aan zijn zondige omgeving.
We zouden onze tekst geen recht doen, als we er geen herinnering in zagen aan de verdrukking waaraan vele van Gods kinderen zijn blootgesteld. Hun leven is maar al te vaak als dat van de lelie tussen de doornen. Sommigen van u, lieve vrienden, verkeren in die situatie. U kunt amper een woord spreken of er wordt iets slechts van gemaakt. U kunt niets doen of er wordt een verkeerde voorstelling van gegeven en men schrijft u motieven toe, waaraan u zelfs niet hebt gedacht. In onze dagen richt men voor de belijders van de waarheid geen brandstapels of schavotten op, maar wordt het oude foltermiddel van wrede, bittere spot nog steeds toegepast. In sommige gevallen wordt het nog meer gebruikt dan vroeger.
Door alle tijden heen heeft Gods volk aan vervolging bloot gestaan. En wat u moet lijden, was alle eeuwen door het lijden van Gods kerk op aarde. Draag dan opgewekt uw last, die het deel was en is van alle uitverkorenen. Verwonder u er niet over, dat de wereld u haat. Ze is steeds boosaardig geweest tegen de liefhebbers van de Heere. U mag u erin verheugen, dat u moet delen in het lot van apostelen en profeten en alle gelovigen van alle tijden. De lelie tussen de doornen mag er zich in verblijden, dat ze een lelie is en geen doorn. Wordt ze geplaagd en gewond, dan moet ze dit beschouwen als een natuurlijke zaak en maar getroost blijven bloeien.
Maar waarom plaatst de Heere Zijn lelies tussen de distels? Hij doet dit om daardoor grote gezegende veranderingen tot stand te brengen. Hij laat soms de lelie zolang tussen de doornen groeien, totdat de doornen lelies zijn geworden. Breng u in herinnering, dat er staat geschreven: “De wildernis en de dorre plaatsen zullen verblijd zijn, de woestijn zal zich verheugen en bloeien als een roos.” De Heere kan een begenadigde in een wereldse familie plaatsen met het heerlijke gevolg, dat eerst één lid van die familie en al snel een ander de kracht van de genade leert kennen en zeggen: “Wij gaan met je mee, want we zien, dat God bij je is.”
In de natuur kan dit niet gebeuren, maar in de genade gebeurt het telkens weer, dat de zoete geur van de lelie zich verspreidt over de doornstruiken en ze verandert in een lelietuin.
Wie aan armen en zieken bloemen geeft om ze wat op te fleuren, doet zeker iets goeds. Maar zij die zelf als bloemen bloeien en geuren op de plaats, waar God de Heere hen heeft gesteld, doen nog beter.
Wees een lelie, m’n broeder, getuig door uw handel en wandel, door uw vriendelijkheid en liefde. Dan ben ik er zeker van dat de invloed, die u op uw omgeving uitoefent, een kracht ten goede zal zijn.
Als de Heilige Geest ons bekwaam maakt om temidden van uw kennissen te staan als een lelie tussen de doornen, dan zal de dag komen, dat de doornen zullen uitsterven en aan alle kanten lelies zullen opschieten: de zonde zal worden uitgebannen en genade zal gaan heersen. Gisteren vertelde mij iemand uit Australië dat in zijn land de lelie even overvloedig voorkomt als bij ons het onkruid. Wanneer zal het op geestelijk gebied aan deze kant van de aardbol zo wezen? Ach, wanneer?
O Heere! Wanneer zult U de vloek die op de aarde rust, wegnemen? Wanneer zult U betere tijden brengen? De dagen waarin wij leven zijn zeer slecht. De doornen heffen al trotser hun stekelige hoofd omhoog en zijn scherper en gevaarlijker dan ooit. Bescherm Uw lelies, laat ze in aantal toenemen en laat ze in hun reinheid schitteren, opdat U van hen geniet, om Jezus’ wil!
AMEN.