En alzo zij hun ogen naar de hemel hielden terwijl Hij heenvoer, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren. Handelingen 1:10-11
Er zijn vier belangrijke gebeurtenissen in het leven van onze Zaligmaker die wij graag bijzondere aandacht geven. Alle christenen overdenken graag Zijn geboorte, Zijn sterven, Zijn opstanding en Zijn Hemelvaart. Dit zijn de vier treden van die schitterende ladder die met de voet op de aarde staat, maar die tot in de hemel reikt. Wij mogen geen van deze gebeurtenissen zomaar naast ons neerleggen en aan geen van de vier mogen wij minder waarde hechten dan aan de andere drie.
Dat de Zoon van God geboren is uit een vrouw, geeft ons de blijdschap dat wij in zekere zin Zijn broeders zijn, omdat ook Hij tot onze mensheid behoort. Dat Jezus tot in de dood voor onze zonden heeft geleden en zo voor ons een volmaakte verzoening heeft aangebracht, geeft onze ziel rust en verkwikking. De kribbe en het kruis zijn twee zegels van Gods liefde. Dat de Heere Jezus is opgestaan uit de doden, is niet alleen het onderpand van onze rechtvaardigmaking, maar ook een heerlijke verzekering van de opstanding van al Zijn kinderen en van hun eeuwige leven in Hem.
Heeft Hij niet gezegd: ‘Ik leef en gij zult leven’ (Joh. 14:16)? De opstanding van Christus is de morgenster van onze heerlijke toekomst. Zo heerlijk is nu ook Zijn Hemelvaart. Er is geen lieflijker gezang dan dit: ‘Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God!’ (Ps. 68:19).
Elk van deze vier gebeurtenissen wijst op een toekomstige gebeurtenis: de vijfde schakel in deze gouden ketting is de heerlijke wederkomst van onze Heere. Er wordt hier niets gezegd over de tijd tussen Zijn Hemelvaart en Zijn wederkomst. Er ligt ongetwijfeld een rijke geschiedenis tussen, maar die ligt in een vallei tussen twee reusachtige bergen. Wanneer wij in onze overdenking van de Hemelvaart naar de wederkomst reizen, stappen wij van de ene bergtop over naar de volgende bergtop.
Zoals ik al zei, wijst elk van de vier voornoemde gebeurtenissen naar Zijn wederkomst. Als Hij niet eerst in Zijn vernedering was gekomen en geboren was onder de wet, dan zou Hij ook niet ‘ten anderen male zonder zonde gezien [kunnen] worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid’ (Hebr. 9:28). Omdat Hij eenmaal is gestorven, mogen wij ons erin verheugen ‘dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem’ (Rom. 6:9). Daarom zal Hij komen om die laatste vijand teniet te doen (1 Kor. 15:26), die Hij reeds heeft overwonnen door Zijn sterven (Hebr. 2:14).
Wanneer wij bedenken dat onze Verlosser is opgestaan uit de doden, mogen wij tot onze vreugde beseffen dat, als gevolg van Zijn opstanding, de bazuin van de archangel luid zal klinken om Zijn sluimerende volk op te wekken, wanneer ‘de Heere Zelf… met een geroep [zal] nederdalen van de hemel’ (1 Thess. 4:16). Wat Zijn Hemelvaart betreft, Hij zou niet kunnen terugkomen uit de hemel als Hij niet eerst was opgevaren. Maar nu Hij in de hemel met Zijn aanwezigheid een zoete geur heeft verspreid en een plaats heeft bereid voor Zijn volk, mogen wij weten dat Hij zal wederkomen om ons tot Zich te nemen, opdat wij ook mogen zijn waar Hij is (Joh. 14:3). Ik wens daarom dat u, wanneer u met blijdschap door deze vier grote gebeurtenissen heen wandelt en wanneer uw geloof de sprong maakt van Zijn geboorte naar Zijn sterven, vooruit ziet en u voorthaast naar die heerlijke bekroning van de geschiedenis van onze Heere. Het zal niet lang duren, of Hij zal wederkomen zoals men Hem naar de hemel heeft zien heenvaren (Hand. 1:11).
Een verhelderende beschrijving
Wij zullen nu beginnen bij de Hemelvaart. Ik zou wensen dat ik kon vertellen hoe onze Heere met de elven de Olijfberg opliep, als een gelukkig gezelschap dat omringd werd door een zekere plechtigheid, maar dat ook een innige vreugde kende omdat zij met elkaar de gemeenschap der heiligen mochten beoefenen. Alle discipelen waren blij dat hun geliefde Heere en Meester, Die gekruisigd was, nu weer bij hen was en niet alleen leefde, maar hen bovendien omringde met een wonderlijke geborgenheid en heerlijkheid die niemand kon verstoren. De vijand was verstomd als een steen (Ex. 15:16); geen hond verroerde zijn tong (Ex. 12:7); Zijn meest verbitterde tegenstanders hielden zich stil na Zijn opstanding.
Het gezelschap liep rustig in de richting van Bethanië, dat zij allen kenden en liefhadden. De Zaligmaker leek daar naartoe getrokken te worden zo vlak voor Zijn Hemelvaart, zoals mensen vlak voor hun verscheiden van deze wereld vaak terugdenken aan fijne gebeurtenissen uit het verleden. Zijn gelukkigste ogenblikken op aarde had Hij doorgebracht in het huis waar Maria en Martha en hun broer Lazarus woonden. Misschien was het ook wel het beste voor Zijn discipelen dat Hij hen verliet op de plaats waar Hij het meest gastvrij was ontvangen, om hen te laten zien dat Hij heenging in vrede en niet in toorn.
Daar hadden ze gezien dat Lazarus was opgewekt uit de dood, door Hem Die nu van hen werd weggenomen. De herinnering aan het heerlijke verleden zou tot steun zijn van hun nu zo beproefde geloof. Daar hadden ze Hem horen zeggen: ‘Ontbindt hem en laat hem heengaan’ (Joh. 11:44). Daar zouden ze mogen zien dat hun Heere werd losgemaakt van alle aardse banden van kwelling, om naar Zijn Vader en hun Vader te gaan. De herinneringen die daar lagen, zouden hun gedachten misschien wat kunnen kalmeren en hun geest kunnen opwekken tot die volmaakte vreugde die behoort samen te gaan met de verheerlijking van hun Heere.
Op de heuvelkam aangekomen, bleven ze stilstaan. De Zaligmaker stond in het midden van de groep. Na een leerzame toespraak, sprak Hij een zegen uit en hief Hij Zijn doorboorde handen op. Terwijl Hij Zijn handen ophief en hen liefdevol toesprak, begon Hij op te varen van de aarde. Tot hun verbazing steeg Hij boven hen uit! Een ogenblik later was Hij al hoger dan de olijfbomen die, met hun zilveren glans, verlicht schenen te worden door de heerlijkheid die Hem omscheen.
Zijn discipelen zagen hoe hun Heere steeds hoger voer en spoedig de wolken bereikte. Ze stonden stil van verbazing toen een witte wolk, als een triomfwagen van God, Hem wegnam. Die wolk nam Hem weg van voor het sterfelijke oog. ‘Indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees’ (2 Kor. 5:16). Ze stonden als aan de grond genageld. Ze bleven daar nog een tijd staan. Ze staarden Hem vol ontzetting na.
De Heere wilde niet dat ze daar zo lange tijd ledig bleven staan. Hun gedachten werden onderbroken. Ze hadden daar kunnen blijven staan tot hun verwondering was overgegaan in angst. Maar ze hadden er al lang genoeg gestaan, want de woorden van de engel kunnen vertaald worden met: ‘Wat staat gij te staren naar de hemel?’
Ze stonden Hem lange tijd na te staren en dat moest worden onderbroken. Daarom werden er twee engelen naar hen toe gezonden. Twee engelen, zoals ze ook aan de vrouwen bij het graf waren verschenen. Deze boodschappers van God verschenen aan hen als mensen, zodat ze niet zouden verschrikken: en in witte klederen om hen te vertellen dat er reden was tot blijdschap. Deze in het wit geklede boden stonden bij de discipelen alsof ze zich bij hun gezelschap zouden willen voegen. Omdat geen van de elven de stilte wilde verbreken, begonnen de mannen in witte klederen te spreken.
Ze spraken hen toe in een hemelse stijl, stelden een vraag waarin zij zelf het antwoord gaven en vertelden vervolgens wat hun boodschap was. Eenmaal hadden zij tot de vrouwen gezegd: ‘Wat zoekt gij de Levende bij de doden? Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan’ (Luk. 24:5-6). Nu zeiden ze: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.’ De engelen lieten blijken dat ze hen kenden, want ze noemden hen ‘gij Galilese mannen’. Door hun geboorteplaats te noemen, herinnerden zij hen eraan dat ze nog op aarde waren.
Ze waren weer tot zichzelf gekomen, de eerste ontzetting was voorbij en de apostelen omgordden hun lendenen om het werk op te pakken. De engelen hoefden het geen twee keer te zeggen, maar de discipelen haastten zich naar Jeruzalem. Het visioen van de engelen had hen weer met beide benen op de grond gebracht. Ze gehoorzaamden direct aan het bevel van Christus: ‘Blijft gij in de stad Jemzalem’ (Luk. 24:49). Het was alsof ze zeiden: ‘Dat onze Meester is opgevaren, is niet iets om over te wenen. Hij zit nu in heerlijkheid op Zijn troon en Hij heeft gezegd dat het tot ons nut zou zijn dat Hij wegging. Hij zal ons nu de belofte van de Vader zenden. We beseffen er maar weinig van wat het zal zijn, maar laten we in gehoorzaamheid aan Zijn wil naar de plaats gaan waar wij van Hem moeten wachten op kracht uit de hoogte.’
Ziet u hen daar de Olijfberg afdalen? Zonder een ogenblik te vrezen, zonder bang te zijn voor de bloeddorstige mensen die hun Heere hebben gedood, leggen ze opnieuw de sabbatsreis af naar die wrede, goddeloze stad. Ze denken met blijdschap aan de verhoging van hun Heere en in hun hart leeft een blijde verwachting van de vertoning van Zijn macht. Ze beoefenen samen de meest innige gemeenschap der heiligen. Korte tijd daarna bereiken ze de opperzaal, waar ze biddend wachten op de vervulling van de belofte van de Vader.
Ik ben bang dat mijn voorstellingsvermogen te klein is. Ik heb in de eenvoudigste taal iets kunnen stamelen van deze gebeurtenissen. Maar probeer het toch voor u te zien. Dat zal u tot nut zijn, want de Heere Jezus zal ‘alzo komen, gelijkerwijs [de discipelen] Hem naar de hemel [hebben] zien heenvaren’. Ik wil stilstaan bij:
1. De liefdevolle berisping van de engelen: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel?’
2. De troostrijke woorden die de boodschappers gebruikten om onze Heere te beschrijven: ‘Deze Jezus.’
3. Het praktische onderwijs dat ze gaven: ‘Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.’
1. Een liefdevolle berisping
Ten eerste zullen we stilstaan bij de liefdevolle berisping van de engelen. Het waren geen scherpe woorden die werden uitgesproken door in het zwart geklede mannen die Gods dienaren eens even een uitbrander zouden geven voor iets wat eigenlijk meer een vergissing was dan een fout. Het zijn weliswaar terechtwijzende woorden, maar ze zijn gemengd met liefde. Doordat het in de vorm van een vraag werd gezegd, werden ze niet zozeer berispt, maar kregen ze de gelegenheid om zichzelf te berispen. De woorden van de engelen waren vol broederlijke liefde en bewogenheid.
Doen wat juist lijkt
Let erop dat wat deze heilige mannen deden op het eerste gezicht de juiste reactie lijkt te zijn. Ik denk dat wij, als Jezus nu in ons midden zou zijn, onze blik op Hem zouden vestigen en onze ogen voorlopig niet meer van Hem zouden afwenden. Hij is gans begeerlijk, en het zou ons zondig toeschijnen als wij onze blik zouden vestigen op enig ondergeschikt voorwerp zolang Hij te zien was. Toen Hij ten hemel voer, was het de plicht van Zijn vrienden om Hem na te zien. Het is nooit verkeerd om omhoog te zien. Vaak wordt ons juist verteld dat we dat moeten doen. De psalmist zegt er zelfs van: ‘Ik zal tot U bidden en omhoog zien’ (Ps. 5:4, Eng. vert.). En: ‘Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal’ (Ps. 121:1). Als het goed is om omhoog te zien, dan is het ongetwijfeld nog beter om omhoog te zien terwijl Jezus opvaart naar de plaats van Zijn heerlijkheid. Het zou erg zijn geweest als Zijn discipelen een andere kant op hadden gekeken.
Het Lam van God was het waard dat Hij werd nagezien zolang het oog Hem kon zien. Hij is de Zon; waar anders moet het oog zich op vestigen dan op het Licht? Hij is de Koning; waar anders moeten de hovelingen in het paleis naar kijken dan naar hun Koning, als Hij Zijn troon bestijgt? Er was werkelijk niets verkeerd aan dat ze naar de hemel keken.
Ze deden echter meer dan kijken. Ze stonden te ‘staren’ (Eng. vert.). Een kleine buitensporigheid in een op zichzelf goede zaak kan zondig zijn. Het kan wijs zijn om te kijken, maar dwaas zijn om te staren. Er is maar een flinterdunne grens tussen datgene wat we mogen aanbevelen en datgene wat we moeten afkeuren. Er is een gulden middenweg, die niet gemakkelijk te bewandelen is. De juiste weg is vaak zo smal als de scherpte van een scheermes. Iemand die niet ter rechter- of ter linkerhand afwijkt, moet wel een wijs iemand zijn.
Zien is een goede zaak. Er staat ten slotte: ‘Ziet op Mij en wordt behouden’ (Jes. 45:22, Eng. vert.). Zie, ja zie maar zonder het oog af te wenden. Wij moeten ons leven lang ‘ziende op Jezus’ zijn (Hebr. 12:2).
Er is echter een zien dat wij niet kunnen aanbevelen. Dan verandert ons eerbiedig zien in een nieuwsgierig staren. Dan willen we meer weten dan wat God heeft geopenbaard en dan willen wij binnendringen in datgene wat God tot Zijn eer voor ons oog heeft verborgen. Geliefden, het heeft weinig nut om naar een lege hemel te staren. Als we Christus Zelf niet kunnen zien in de hemel, dan staren we tevergeefs, want dan is er voor een geheiligd oog niets te zien.
Als Jezus van voor hun ogen wordt weggenomen door een wolk, waarom zouden zij dan blijven staren, terwijl God Zelf het voorhangsel heeft gesloten? God had in Zijn oneindige wijsheid het Voorwerp waar zij naar wilden staren van hen weggenomen. Wat was hun staren dus anders dan een aantijging van de wijsheid die hun Heere had weggenomen?
Toch leek het heel goed wat ze deden. Het kan dus zijn dat u en ik iets doen wat heel goed lijkt, terwijl wij te berispen zijn omdat er iets beters te doen is. Het kan op zich goed zijn wat we doen, maar het is misschien op het moment dat wij het doen, niet gepast. Het kan tot op zekere hoogte goed zijn wat we doen, waarna wij toch een grens overschrijden. Een standvastig staren naar de hemel kan voor een vrome ziel een heilig werk zijn, maar als dit te veel van onze tijd in beslag gaat nemen, dan kan het de grootste dwaasheid worden die er is.
Doen wat voor de hand ligt
Het moet mij toch van het hart dat het heel vanzelfsprekend was wat zij deden. Het verbaast mij niets dat ze met zijn elven naar boven stonden te staren, want als ik erbij was geweest had ik vast hetzelfde gedaan. Hoe ontzet zullen ze zijn geweest vanwege de Hemelvaart van hun Meester! U zou toch ook met stomheid geslagen zijn als er iemand die vlakbij u stond plotseling naar de hemel zou varen? Onze Heere versmolt niet langzaam als een schim van voor hun ogen en Hij vervloog ook niet plotseling als een geestesverschijning. Het is echt niet zo dat de Zaligmaker op zo’n manier verdween.
Hij voer op en ze zagen dat Hij het Zelf was, Die opvoer. Met Zijn eigen lichaam, het stof waarin Hij Zichzelf als achter een voorhangsel had verborgen, voer Hij werkelijk, zichtbaar en stoffelijk voor hun ogen ten hemel. Ik zeg het nogmaals: de Heere verdween niet als een geestesverschijning, maar Zijn Hemelvaart was duidelijk zichtbaar, totdat de wolken Hem wegnamen en Zijn discipelen Hem niet meer konden zien.
Ik had wel willen staan kijken op de plaats waar die wolk Hem wegnam als op een triomfwagen. Ik weet wel dat dit een dwaze gedachte is, maar ons hart zet ons vaak aan tot daden die we niet logisch kunnen beredeneren. Met het hart valt niet te redeneren. Soms staat u misschien bij een graf waar een van uw geliefden begraven is. U gaat er vaak naartoe om te huilen. Uw hart zegt u dat u dat moet doen. Het is voor u een dierbare plek. Toch kunt u niet aantonen dat u er enig goed mee doet. Misschien doet u zichzelf er alleen maar pijn mee en is het nodig dat ook u deze vraag eens als een liefdevolle berisping te horen krijgt: wat staat u daar?
Het is misschien wel de meest voor de hand liggende zaak in de wereld, en toch is het misschien niet wijs. De Heere staat ons toe dat wij datgene doen wat op zich onschuldig is, maar Hij wil niet dat we er te ver in doorgaan, omdat het dan een kwade zaak zou kunnen worden. Daarom stuurt Hij een boodschapper die ons onderbreekt – geen engel met een zwaard of een roede – maar Hij stuurt iemand in witte klederen.
Ik bedoel iemand die vriendelijk en heilig is en die, door zijn gedrag en woorden, voorzichtig de vraag aan ons voorlegt: ‘Wat staat u daar te staren?’ Cui bonol Wat is het nut hiervan? Wat levert het op? Wij worden dan weer tot onszelf gebracht en zeggen tegen onszelf: ‘Dit heeft geen zin. Wij moeten hier niet altijd blijven staan staren.’ Daarom wekken wij onszelf op om terug te keren naar het Jeruzalem van de praktijk van het leven, waar we door Gods kracht onze Meester hopen te kunnen dienen.
Let er dus op dat de discipelen iets deden wat een juiste reactie leek te zijn, die bovendien heel vanzelfsprekend was. Maar let er ook op dat het heel gemakkelijk is om te ver te gaan in een geoorloofde en vanzelfsprekende zaak. Laten we daarom zelf ook voorzichtig zijn en aan ons hart vaak de vraag stellen: ‘Wat staat u daar te staren?’
Handelen zonder reden
Let er vervolgens op dat wat zij deden strikt genomen niet goed te praten was. Zolang Christus opvoer, was het goed dat zij vol bewondering naar Hem keken. Hij zou gezegd kunnen hebben: ‘Als u ziet dat Ik word opgenomen, dan zullen er twee delen van Mijn geest op u rusten’ (zie 2 Kon. 2:9-10). Ze deden er goed aan om hun ogen goed open te houden zolang ze Hem zagen. Toen Hij echter weg was, was hun staren een daad die ze zelf niet konden verklaren en ook naar anderen toe niet konden goedpraten.
Probeer de vraag eens als volgt te stellen: ‘Wat voor nut heeft het dat jullie in de lucht blijven staren? Hij is weg; het is volkomen zeker dat Hij weg is. Hij is opgevaren en God Zelf heeft er duidelijk voor gezorgd dat jullie Hem niet meer kunnen zien doordat Hij die gindse wolk tussen Hem en u heeft laten komen. Waarom staan jullie dan nog te staren? Hij heeft toch gezegd: “Ik ga heen tot Mijn Vader” (Joh. 14:12)? Wat staan jullie hier dan nog?’
Wij kunnen uit liefde wel eens dwaze dingen doen. Ik zie die vrouw nog voor me, wiens zoon naar een vergelegen kolonie ging emigreren. Ik stond op het perron en zag dat de tranen van haar wangen liepen. Ze bleef de jongen maar omhelzen. Maar de trein kwam en hij stapte in. Toen de trein was weggereden van het station, was ze zo dwaas om zich los te rukken van de mensen die haar probeerden tegen te houden. Ze rende het perron over, sprong het spoor op en achtervolgde de voortrazende trein. Het is op zich wel begrijpelijk, maar ze had het beter niet kunnen doen. Wat had het voor zin?
Wij moeten dingen die geen praktisch nut hebben, achterwege laten. Wij hebben onze tijd en kracht niet gekregen om door te brengen in nutteloze bezigheden. Het zou wijs zijn als de discipelen stopten met staren, want niemand had er baat bij – ook zijzelf niet. Wat heeft het voor nut om te staren als er niets te zien is? Terecht vroegen de engelen: ‘Waarom staat u naar de hemel te staren?’ (Eng. vert.).
Stel ook eens de volgende vraag: Welk gebod gehoorzaamden zij toen ze naar de hemel staarden? Als God u heeft geboden iets te doen, dan moet u niet vragen naar de achterliggende reden. Wij zijn ongehoorzaam als wij Gods wil in twijfel trekken. Als er echter voor een bepaalde daad geen enkel gebod of voorschrift is, waarom zouden we onze energie dan steken in iets wat geen zegen belooft? Wie had hun bevolen naar de hemel te staren? Had Christus dat bevolen?
Laat hen daar dan maar als standbeelden blijven staan om nooit meer het hoofd af te wenden. Maar dit had Hij niet van hen gevraagd. Waarom deden ze dan wat Hij niet had bevolen en lieten ze achterwege wat Hij hun had opgedragen? Hij had hen uitdrukkelijk bevolen dat ze in Jemzalem moesten blijven, totdat ze zouden ‘aangedaan zijn met kracht uit de hoogte’ (Luk. 24:49). Wat zij deden, was dus niet goed te praten.
Handelen zonder nut
Hoe is dat nu met ons? Wij zijn geneigd om net eender te handelen. ‘O nee hoor,’ zegt u, ‘ik zou nooit naar de hemel gaan staan staren.’ Dat weet ik nog niet zo zeker. Sommige christenen zijn wel heel nieuwsgierig, maar niet gehoorzaam. Eenvoudige voorschriften leggen ze naast zich neer, maar ze proberen moeilijke vraagstukken op te lossen. Ik heb iemand gekend die altijd maar bezig was met de fiolen en de zegels en de bazuinen; hij wist alles van apocalyptische symbolen. Maar hij had zeven kinderen en deed niets aan huisgodsdienst. Als hij zich nu eens niet zo druk had gemaakt om de fiolen en bazuinen, maar in plaats daarvan zijn zoons en dochters had opgevoed, dan was dat heel wat beter geweest.
Ik heb mensen gekend die alles wisten van het boek Daniël en die het boek Ezechiël bijna van buiten kenden, maar die heel achteloos omgingen met het twintigste hoofdstuk van Exodus en ook weinig zicht hadden op het achtste hoofdstuk van Romeinen. Ik verwijt die mensen niet dat ze zo ijverig de bijbelboeken Daniël en Ezechiël hebben bestudeerd – integendeel. Toch zou ik blij zijn geweest als ze zich eens wat ijveriger hadden ingezet voor de bekering van de zondaren in hun huis en omgeving, en zich meer hadden ingespannen voor de armen van Gods kerk.
Ik erken dat het waardevol is om de voeten van het beeld in het visioen van Nebukadnezar te bestuderen en ik begrijp dat het belangrijk kan zijn om te weten welke koninkrijken worden vertegenwoordigd door de tien tenen, maar ik kan niet begrijpen dat zulke dingen voorrang zouden moeten krijgen op de gewone praktijk der godzaligheid. Als de tijd die aan zulke duistere theologische vraagstukken wordt besteed eens zou worden gegeven aan een hulpactie in de donkere steegjes van de stad – misschien wel naast het huis van zulke mensen – dan zou de mensheid daar veel meer baat bij hebben en dan zou God veel meer aan Zijn eer komen.
Begrijp me niet verkeerd, geliefden. Ik zou wel willen dat u alle vraagstukken begreep, als dat zou kunnen. Maar vergeet niet wat onze belangrijkste taak hier op aarde is. We moeten roepen: ‘Zie, het Lam Gods!’ Gebruik alle middelen maar, lees en onderzoek maar totdat u alles weet wat de Heere heeft geopenbaard over de dingen die komen zullen, maar zorg er eerst voor dat uw kinderen aan de voeten van de Zaligmaker worden gebracht en dat u Gods medearbeider bent bij de bouw van Zijn Kerk. De massale ellende, onwetendheid en zonde om ons heen vergt al onze krachten.
Ik ben wel geen man in witte klederen, maar als u geen gehoor geeft aan die oproep, durf ik toch tegen u te zeggen: ‘Christelijke mensen, waarom staat u zo naar al die verborgenheden te staren, terwijl er nog zoveel werk te doen is voor Jezus?’ O, u die wel nieuwsgierig bent maar niet gehoorzaam, ik vrees dat ik u tevergeefs heb toegesproken, maar ik heb het toch gedaan. Dat de Heilige Geest het zou toepassen aan uw hart.
Sommige mensen zijn wel denkers, maar geen doeners. Ze besteden veel tijd aan het bestuderen van de Schrift en aan het mediteren, maar ze zijn niet ‘ijverig in goede werken’ (Tit. 2:14). Er wordt tegenwoordig zo weinig nagedacht, dat ik zou willen dat het tienduizend keer meer gebeurde. In het geval dat ik noemde, stroomt alles echter alleen maar door dat ene kanaal: de gedachten. Alle tijd wordt doorgebracht met lezen en andere persoonlijke godsdienstige bezigheden.
De godsdienst mag echter nooit ontaarden in egoïsme. Toch ben ik bang dat sommigen ermee omgaan alsof de persoonlijke geestelijke voldoening het belangrijkste doel van de godsdienst is. Maar als iemands godsdienst alleen maar bestaat uit zijn eigen zaligheid en uit de eigen genieting van heilige dingen, dan is hij ernstig ziek. Als hij een preek alleen maar toetst aan de vraag: ‘Was er wat voor me bij?’ dan is hij beestachtig bezig. Sommige mensen geven zich over aan een beestachtige godsdienst, waarin ze zelf op de eerste plaats, op de tweede plaats, op de derde plaats, ja op alle plaatsen staan.
Heeft Jezus ooit iets van dien aard gesproken? We kunnen zo beschouwelijk over Christus praten dat het ons niet dichter bij Hem, maar verder bij Hem vandaan brengt. De kluizenaar mediteert wel over Jezus, maar hij lijkt in geen enkel opzicht op de ijverige, Zichzelf verloochenende Jezus. Als wij al onze tijd geven aan beschouwing en overdenking, maar ons niet actief inzetten voor de verspreiding van het Evangelie, dan is de berisping van de engel voor ons zeer goed op zijn plaats: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel?’
Ongeduldig handelen
Weer anderen zien angstvallig en ongeduldig uit naar een bovennatuurlijk ingrijpen. Soms kunnen we bedroefd worden, omdat we het Koninkrijk van God niet zo zien komen als we wel zouden willen. Ik vermoed dat het dan bij u net zo gaat als bij mij: ik begin te piekeren en ga me grote zorgen maken. Ik weet dat het niet zonder reden is als ik bedroefd ben, want ‘de waarheid struikelt op de straat’ (Jes. 59:14) en ‘deze dag is een dag der benauwdheid en der scheiding en der lastering’ (Jes.
37:3). Dan betreur ik het dat de Meester weg is en roep ik: ‘Wanneer zal Hij wederkomen? O, waarom duurt het zo lang voordat Zijn triomfwagens er zijn? Waar wacht Hij nu na al die eeuwen nog op?’ Als u net zo bent als ik, dan gaan onze verlangens over in ongeduld. Dan beginnen we naar de hemel te staren en gaan we met een ongepaste rusteloosheid uitzien naar Zijn komst, waarbij we verschillende plichten links laten liggen. Als iemand van u zich ooit in zo’n gesteldheid bevindt, dan is dit de boodschap voor u: ‘Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel?’
Handelen met verkeerde verwachtingen
In sommige gevallen leidt deze onrust tot een verkeerde verwachting. Men verwacht dat er bijzondere wonderen of tekenen zullen gebeuren. Ach, wat een fanatisme komt daaruit voort! Jaren geleden was er in Amerika een man die vertelde op welke dag de Heere zou wederkomen. Deze man kreeg een heleboel mensen achter zich die zijn dwaze voorspelling geloofden. Velen bestegen hun paard, namen voer mee voor twee of drie dagen en gingen het bos in, om weg te zijn van de dichtbevolkte stad, zodat ze alles goed zouden kunnen zien. In heel Amerika waren er mensen die speciale kleren hadden gemaakt, zodat ze in gepaste kledij de lucht in konden zweven.
Ze wachtten en wachtten, maar er gebeurde niets. Ik ben er zeker van dat er voor hen geen geschiktere tekst zou zijn geweest dan deze: ‘Gij [Amerikaanse] mannen, wat staat gij en ziet op naar de hemel?’ Er bleek niets van waar te zijn. Toch zijn er duizenden in Engeland en Amerika die maar één fanatieke leider nodig hebben om tot net zo’n dwaasheid te vervallen.
Het verlangen om de tijden en gelegenheden te weten kan mensen ertoe brengen zich dol te laten maken door een bepaalde gebeurtenis. Alle natuurlijke gebeurtenissen zijn ‘tekenen der tijden’ (Matth. 16:3); tekenen, kan ik wel zeggen, die zij niet begrijpen. Ze hebben het vooral op aardbevingen. ‘Nu komt de Heere!’, roepen ze dan, alsof er sinds de Hemelvaart van onze Heere nog geen honderden vergelijkbare aardbevingen zijn geweest. Wanneer de voorzegde aardbevingen op verschillende plaatsen zullen plaatsvinden, dan zullen we dat echt wel weten zonder de waarschuwingen van deze broeders.
Hoeveel mensen laten zich het hoofd op hol brengen door het getal van het beest en gaan uit hun dak van vreugde omdat ze het getal 666 in de naam van de een of andere beroemde persoon hebben gevonden. Wat een onzin, uit ieders naam kun je dat getal wel halen als je met een beetje fantasie de getallen van Griekenland, Rome, Egypte, China of Timboektoe erop toepast. Ik word er moe van, als ik zie hoe dwaas sommige mensen met de Schrift spelen alsof het een stapel kaarten is.
Als u ooit iemand ontmoet die zich uitgeeft voor een profeet, blijf in de toekomst dan maar uit zijn buurt. Als u hoort van tekenen en wonderen, wend u dan maar tot de Heere en ‘bezit uw zielen in uw lijdzaamheid’ (Luk. 21:19). ‘De rechtvaardige zal uit het geloof leven’ (Rom. 1:17). Dat is de enige manier om te overleven te midden van ongetemde dwepers.
Geloof in God en vraag niet om wonderen of om kennis van de tijden en gelegenheden. Het is niet voor u weggelegd om te weten wanneer de Heere het Koninkrijk zal herstellen. Denk maar aan dit vers: ‘Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden’ (Hand. 1:7). Stel dat ik in een kamer werd binnengelaten waar een groot aantal pakketten stond opgestapeld. Iemand vertelde mij dat er iets moois voor mij tussen zat. Ik zou dan gaan zoeken naar een pakket met mijn naam erop. Als ik dan een pakket tegenkwam waarop stond: ‘Deze komt u niet toe’, dan zou ik het laten staan. Hier vindt u nu een pakket waarop staat: ‘Het komt u niet toe te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft’ (Hand. 1:7). Bemoei u niet met de dingen die verborgen zijn en wees tevreden met de dingen die duidelijk geopenbaard zijn.
2. Een bemoedigende beschrijving
Ten tweede wil ik uw aandacht vragen voor de bemoedigende beschrijving die deze engelen gaven van onze Heere. Ze noemden Hem ‘deze Jezus’. Ik hecht des te meer waarde aan deze beschrijving omdat zij afkomstig is van degenen die Hem kenden: Hij ‘is gezien van de engelen’ (1 Tim. 3:16). Zij hadden Hem Zijn leven lang gadegeslagen en zij kenden Hem. Nu zij, vlak nadat zij Hem hadden zien heenvaren naar Zijn Vader en Zijn God, van Hem zeiden: ‘deze Jezus’, dan vind ik in deze woorden een onfeilbaar getuigenis dat Hij dezelfde is.
Jezus leeft
Jezus is weggegaan, maar Hij bestaat nog. Hij heeft ons verlaten, maar Hij is niet dood. Hij is niet verdwenen zoals mist verdwijnt voor de morgenzon. ‘Deze Jezus’ is opgevaren naar de troon van Zijn Vader en daar is Hij net zo zeker als dat Hij eenmaal voor Pilatus stond. Net zo zeker als Hij eenmaal aan het kruis hing, zit Hij nu op Gods troon om de schepping te regeren.
Graag vergelijk ik de heerlijke persoon van Christus in de zevende hemel met de Christus in de grootste diepten van Zijn lijden. De Christus Die ze bespuugden, wordt nu dag en nacht bezongen door de cherubijnen en serafijnen. De Christus Die ze bespotten, ontvangt nu alle eer. Bedenk dat toch en verheug u daarin. Sta niet al dromend naar de hemel te staren. Jezus leeft; zie er dan ook op toe dat u zelf leeft. Sta niet te dralen alsof u niets te doen hebt of alsof het koninkrijk van God heeft opgehouden te bestaan omdat Jezus, wat Zijn lichaam betreft, de aarde heeft verlaten. Het is niet allemaal voorbij; Hij leeft nog en Hij geeft u nog werk te doen. Sla de hand daarom aan de ploeg.
‘Deze Jezus.’ Ik houd van dat woord ‘Jezus’, want het betekent Zaligmaker. O, u bekommerde zondaren, de Naam van Hem Die is heengegaan in heerlijkheid, is een lieflijke nodiging voor u! Wilt u niet tot ‘deze Jezus’ komen? Hij heeft de ogen van de blinden geopend en de gevangenen uit de kerker bevrijd. Hij doet ook nu nog hetzelfde. O, dat uw ogen Zijn licht eens zouden zien! Hij, Die de melaatsten heeft aangeraakt en de doden heeft opgewekt, is nog steeds dezelfde Jezus, Die ‘volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan’ (Hebr. 7:25). O, zie toch en leef! U hoeft slechts tot Hem te komen door het geloof, zoals de vrouw die de zoom van Zijn kleed aanraakte. U hoeft slechts tot Hem te roepen zoals de blinde man wiens ogen Hij opende, want Hij is dezelfde Jezus Die nog steeds dezelfde liefde voor schuldige mensen koestert en nog even bereidwillig is om allen die door het geloof tot Hem komen, te ontvangen en te reinigen.
Deze Jezus zal wederkomen
‘Deze Jezus.’ Wel, dat betekent dus dat de Christus Die in de hemel is, dezelfde is als de Christus Die op aarde is geweest. Het betekent ook dat de Jezus Die wederkomt, dezelfde is als de Jezus Die ten hemel is gevaren. De natuur van onze gezegende Meester zal nooit veranderen. Wel zal Hij veel heerlijker terugkomen dan dat Hij heenging.
Wel wat Zijn natuur betreft zal het ‘deze Jezus’ zijn, maar niet wat zijn positie betreft. Als Hij komt om te oordelen, zal Hij nog even liefdevol zijn. Wanneer de hemel en de aarde zich rondom Hem vergaderen, zal Hij nog even beminnelijk zijn. Op die dag zullen onze ogen Hem zien en wij zullen Hem herkennen, niet alleen aan Zijn doorboorde handen, maar ook aan Zijn gelaat. We zullen zeggen: ‘Het is Jezus! Hij is het! De Christus Die vanaf de Olijfberg, te midden van Zijn discipelen, opvoer ten hemel!’ Ga met al uw moeiten tot Hem zoals u gedaan zou hebben toen Hij hier was. Zie zonder angst uit naar de wederkomst. Zie met evenveel vreugde uit naar Hem als waarmee u Jezus van Bethanië zou hebben verwelkomd, Hij Die Maria, Martha en Lazarus liefhad.
Voorafgaand aan die lieflijke benaming werd de volgende vraag gesteld: ‘Wat staat gij en ziet op naar de hemel?’ Ze zouden kunnen hebben gezegd: ‘We staan hier omdat we niet weten waar we naartoe moeten gaan. Onze Meester is weggegaan.’ Maar o, het is deze Jezus en Hij zal wederkomen. Ga daarom naar Jeruzalem en ga direct aan de slag. Maak u geen zorgen.
Er is geen ernstig ongeluk gebeurd. Het is geen ramp dat Christus is weggegaan, maar juist een stap in de goede richting. Spotters zeggen: ‘Jullie geloof heeft afgedaan. Het christendom is achterhaald! Jullie goddelijke Christus is verdwenen, we zien geen spoortje van Zijn wonderen en hebben die ongeëvenaarde stem nog nooit één woord horen fluisteren.’ Wij behoren daarop te zeggen dat wij niet naar de hemel staan te staren en dat wij niet met stomheid geslagen zijn omdat Jezus weggegaan is.
Hij leeft; onze grote Verlosser leeft. Hoewel wij wel eens met blijdschap naar boven mogen kijken omdat wij uitzien naar Zijn komst, gaan wij met evenveel blijdschap de stad in om te vertellen dat Jezus is opgestaan, dat de mens door het geloof in Hem wordt gerechtvaardigd en dat ‘een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe’ (Joh. 3:16).
Wij zijn niet verslagen – integendeel. Zijn Hemelvaart is geen achteruitgang, maar een stap voorwaarts. Hij wacht niet met Zijn wederkomst omdat Hij niet voldoende macht heeft, maar omdat Hij zo lankmoedig is. Aan de overwinning hoeven we niet te twijfelen. Alles werkt eraan mee: al Gods legers verzamelen zich voor de laatste aanval. Deze Jezus bestijgt Zijn witte paard om de hemelse heirlegers aan te voeren, overwinnende en opdat Hij overwint (zie Openb. 6:2).
3. Praktische lessen
Mijn derde gedachte gaat over de praktische lessen die wij aan deze tekst kunnen ontlenen. Deze tekst maant ons om niet naar de hemel te staren, maar dringt er daarentegen op aan dat eenieder van ons op de plek waar hij of zij gesteld is, Hem in alle ernst moet dienen. Welke redenen worden daar dan voor genoemd?
Jezus is in de hemel
Het eerste is dat Jezus naar de hemel gegaan is. Jezus is weg! Jezus is weg! Het klinkt alsof er een klok wordt geluid. Jezus is van u weggevaren naar de hemel – dat klinkt alsof de huwelijksklokken worden geluid. Hij is weggegaan, maar Hij is de heuvels opgegaan vanwaar Hij de strijd goed kan overzien – naar de troon vanwaar Hij ons hulp kan zenden. De reservetroepen van de Almachtige stonden al op hun Aanvoerder te wachten. Nu Hij in het centrum van het heelal is aangekomen, kan Hij legioenen van engelen zenden en grote legers bijeenvergaderen om voor Hem te strijden.
Ik heb veel reden om uit te gaan in de wereld en aan het werk te gaan omdat Hij ten hemel is gevaren. Bovendien kon Hij zeggen: ‘Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Matth. 28:18). En is ook deze tekst geen goed argument: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb’ (Matth. 28:19)?
Jezus zal wederkomen
Het tweede is dat Jezus zal wederkomen. Ook dit is een reden waarom we onze lendenen moeten omgorden. Het is duidelijk dat Hij de strijd niet heeft opgegeven of het strijdveld heeft verlaten. Onze grote Aanvoerder gaat nog steeds voorop in de strijd. Hij is vertrokken naar een ander deel van het veld, maar Hij zal terugkomen, misschien wel over een ogenblik. U zult niet zeggen dat een commandant de strijd opgeeft terwijl het juist een goede zet is dat hij naar een ander deel van het slagveld gaat. Het beste wat de Heere voor Zijn Koninkrijk kon doen, was weggaan.
Weggaan en ieder van Zijn kinderen persoonlijk de Geest schenken, was het beste wat Hij kon doen. Er is een zalige gemeenschap tussen Christus de Koning en de gewoonste soldaat van Zijn leger. Hij heeft Zijn hart, Zijn zorg of Zijn liefde niet van ons weggenomen. Hij is met hart en ziel aan Zijn volk en hun heilige oorlog verbonden. Daar hebben wij het volgende bewijs voor: ‘En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn.’
Op dezelfde wijze
Bovendien wordt ons in de tekst verteld – en ook dit is een reden waarom wij aan het werk moeten – dat Hij op dezelfde wijze terugkomt als waarop Hij is weggegaan. Sommige verklaarders lijken er niets van te begrijpen. ‘Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.’ Zij zeggen dat dit betrekking heeft op Zijn geestelijke komst op de Pinksterdag. Maar iedereen die een greintje verstand heeft, begrijpt toch wel dat een geestelijke komst geen wederkomst is ‘gelijkerwijs [zij] Hem naar de hemel [hebben] zien heenvaren?’
Er zijn wel overeenkomsten tussen de uitstorting van de Geest en de wederkomst, maar ze zijn niet hetzelfde. Onze Heere is opgevaren; dat konden ze zien. Als Hij wederkomt, dan zal alle oog Hem zien (Openb. 1:7). Hij is niet geestelijk, maar lichamelijk opgevaren. Hij zal dus ook met Zijn lichaam wederkomen.
‘Deze Jezus … zal alzo komen.’ Hij is daadwerkelijk opgevaren – Zijn Hemelvaart is geen poëtisch stijlfiguur of geestelijk zinnebeeld, maar het is een feit. ‘Deze Jezus’ is daadwerkelijk opgevaren en Hij zal daadwerkelijk terugkomen. Hij zal van achter de wolken wederkomen, zoals Hij ook achter de wolken is verdwenen. ‘Hij zal op de laatste dag op aarde staan’ (Job. 19:25, Eng. vert), zoals Hij vroeger ook op aarde heeft gestaan.
Hij is zonder tegenstand ten hemel gevaren. Geen enkele priester, schriftgeleerde, farizeeër of wie dan ook stond Hem tegen in Zijn Hemelvaart. De gedachte alleen al is absurd. Als Hij wederkomt, zal niemand Hem tegenstaan. Zijn vijanden zullen vergaan. Als het vette der rammen zullen ze versmelten voor Zijn aangezicht. Als Hij komt, zal Hij de opstandige heidenen met een ijzeren staf vermorzelen (zie Openb. 2:26-27), want op die dag zal niemand Zijn macht kunnen weerstaan.
Geliefden, verlies door al uw geestelijke gedachten deze feiten toch niet uit het oog. Jezus zal daadwerkelijk wederkomen. Wees daarom ook daadwerkelijk getrouw op de plaats waar u gesteld bent. Geef onderwijs aan de onwetenden, probeer de eigenzinnigen te winnen, voed de kinderen op en vertel overal over de lieflijke naam van Jezus. Geef ook aan de armen, maar praat niet over uw gaven. Laat uw dagelijks leven tot eer van God zijn. Leef geheel en al voor uw Verlosser.
Jezus zal niet wederkomen op de een of andere mythische, vage, verborgen manier. Hij zal daadwerkelijk wederkomen en Hij zal u daadwerkelijk vragen om rekenschap af te leggen van uw rentmeesterschap. Dit is geen symbolische, maar een werkelijke, persoonlijke opdracht voor u: ga heen in dat deel van de wereld dat u kunt bereiken en ‘predikt het Evangelie aan alle creaturen’ (Mark. 16:15), zoveel als in uw vermogen is.
Wees er klaar voor om Hem te ontmoeten
Dit bedoelden de mannen in witte klederen: wees er klaar voor om Hem te ontmoeten. Deze Jezus Die ons heeft verlaten, zal wederkomen. Laten we daarom hetzelfde doen als wat Hij deed voordat Hij wegging. Als het dezelfde Jezus is Die komt, dan is er niets waar Hij meer mee zou instemmen dan dat wij het goede zoeken voor onze naaste.
Wilt u Hem met vreugde ontmoeten, dien Hem dan met ernst. Als de Heere Jezus Christus vandaag zou wederkomen, dan zou ik willen dat ik aan het studeren, bidden of preken was. Zou u niet willen dat Hij u zou aantreffen op de zondagschool, terwijl u voor de klas stond, terwijl u op de hoek van de straat stond te evangeliseren, of terwijl u enig ander werk in Zijn Naam aan het doen was? Of zou u uw Heere willen ontmoeten terwijl u uw tijd aan het verkwisten bent?
Ik ging eens ‘s morgens op bezoek bij een gemeentelid. Ze was voor het huis het stoepje aan het schrobben. Ze verontschuldigde zich en zei dat ze zich schaamde dat ik haar zo moest aantreffen. Ik antwoordde: ‘Beste vrouw, ik had u niet beter kunnen aantreffen dan zo, want u bent uw plicht aan het doen als huisvrouw.’ Ze had geen geld voor een huishoudster en ze deed haar plicht door het huis netjes te houden. Ik vond dat ze er mooier uitzag met haar emmer naast zich dan wanneer ze gekleed was geweest naar de laatste mode.
Ik zei tegen haar: ‘Ik verzeker u dat ik wel zou willen dat mijn Heere mij zo zal aantreffen zoals ik u nu aantref, namelijk wanneer ik met mijn hele hart bezig ben met de uitvoering van mijn plicht. Ik wens dat de Heere Jezus Christus, als Hij plotseling komt, u net zo zal aantreffen als nu, terwijl u uw plicht doet! ’
Grijp allemaal maar naar uw emmer zonder u ervoor te schamen. Dien de Heere in alles wat u doet. Dien Hem altijd; dien Hem van harte; dien Hem meer en meer. Dien Hem maar achter de balie, in de werkplaats of op het veld. Dien de Heere door de armen en hulpbehoevenden, de weduwen en wezen te helpen. Dien Hem door de kinderen te onderwijzen – bovenal uw eigen kinderen. Roep de zondaars maar bij elkaar en laat de dronkaard zien dat er hoop voor hem is in Christus. Zoek de zondaars maar op en laat de overspeelster zien dat Jezus haar kan herstellen.
Doe alles waartoe Jezus u de kracht heeft gegeven. Dan, volgelingen van Christus, staat u niet naar de hemel te staren, maar dan wacht u biddend op de Heere, ontvangt u de Geest van God en vertelt u het overal rond: ‘Geloof en u zult leven!’ Als Christus dan komt, dan zal Hij tot u zeggen: ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht… ga in, in de vreugde uws heren’ (Matth. 25:23). Dat Hij ons daartoe genadig de kracht zou willen geven.
Amen.