Ik heb een onderwerp gekozen, waarover moeilijk iets valt te zeggen, dat al niet dikwijls eerder is gezegd, maar omdat het een thema is van het hoogste belang, verdient het aanbeveling er meermalen bij stil te staan. Zelfs al brengen wij alleen maar oude dingen naar voren en verder niets, dan kan het verstandig zijn, die in uw herinnering terug te roepen. Ons onderwerp is: de Heilige Geest in verband met ons ambt, of: het werk van de Heilige Geest met betrekking tot onszelf als dienaren van het Evangelie van Jezus Christus.
Ik geloof in de Heilige Geest. Nadat wij deze zin hebben uitgesproken als een geloofsbelijdenis, hoop ik, dat wij hem ook kunnen herhalen als een oprechte uitspraak van onszelf, die ons door persoonlijke ervaring op de lippen wordt gelegd. Voor ons zijn de tegenwoordigheid en het werk van de Heilige Geest de grond van ons vertrouwen wat de wijsheid en het hoopvolle van ons levenswerk betreft.
Als wij niet hadden geloofd in de Heilige Geest, dan zouden wij ons ambt al lang hebben neergelegd, want „wie is tot deze dingen bekwaam?” Onze hoop op resultaat en onze kracht om het ambtelijk werk voort te zetten, ligt in ons geloof, dat de Geest van de Heere op ons rust. Op dit moment wil ik ervan uitgaan, dat wij allen ons bewust zijn van het bestaan van de Heilige Geest. Wij hebben gezegd: „Wij geloven in Hem”, maar in feite zijn wij op dit punt al verder gevorderd dan het geloof en gekomen op het terrein van de ervaring. Er was een tijd, dat de meesten van ons geloofden aan het bestaan van onze hier aanwezige vrienden, omdat wij van hen hadden gehoord „met het gehoor van het oor”1’, maar nu hebben wij elkaar gezien en elkaar de broederhand gegeven en de uitwerking van vreugdevolle vriendschap gevoeld; daarom is er in dit opzicht meer een kennen dan dat wij geloven.
Precies zo hebben wij de Heilige Geest in onze harten voelen werken2’, wij hebben de macht gekend en beseft, die Hij over de menselijke geest uitoefent en wij kennen Hem door een voortdurend, bewust, persoonlijk contact. Door het gevoel van onze geest worden wij ons de tegenwoordigheid van de Geest van God evenzeer bewust als wij kennis krijgen van het bestaan van de zielen van onze medemensen door hun inwerking op onze zielen, of zoals wij worden overtuigd van het bestaan van de materie door haar inwerking op onze zintuigen.
Wij zijn uit de lagere sfeer van de louter zintuiglijk waarneembare materie opgeheven in de hemelse glans van de geestelijke wereld en als geestelijke mensen nemen wij nu geestelijke dingen waar, wij gevoelen de krachten, die in het rijk van de Geest heersen en wij weten, dat er een Heilige Geest is, want wij ervaren Zijn inwerking op onze geest. Als dit niet zo was, zouden wij beslist geen recht hebben om het ambt in de Kerk van Christus te bedienen. Zouden wij er zelfs wel lid van durven blijven? Maar wij, mijn broeders, zijn geestelijk levend gemaakt. Wij bespeuren duidelijk een nieuw leven in ons, met alles wat daaruit voortvloeit: wij zijn nieuwe schepselen in Christus Jezus en wij leven in een nieuwe wereld. Wij zijn verlicht en in Staat gesteld om dingen te zien, die geen oog heeft gezien; wij zijn in de waarheid geleid, zoals vlees en bloed die nooit kon hebben geopenbaard.
Wij zijn getroost door de Heilige Geest: keer op keer zijn wij door de Heilige Parakleet uit de diepten van de smart opgeheven naar de hoogten van de vreugde.Tot op zekere hoogte zijn wij ook door Hem geheiligd en wij worden gewaar, dat het werk van de heiligmaking in ons voortgaat op verschillende manieren. Daarom weten wij, op grond van al deze persoonlijke ervaringen, even zeker, dat er een Heilige Geest is, als wij weten, dat wij zelf bestaan. Ik kom in de verleiding hierbij even stil te staan, want dit punt is een bredere beschouwing waard. Ongelovigen vragen naar buitengewone verschijnselen. De oude bedrijfsleer van Gradgrind is in de religie binnengedrongen en de twijfelaar roept uit: „Ik verlang feiten.” Dit zijn onze feiten: laten wij niet vergeten er gebruik van te maken.
Een twijfelaar komt mij tegen met de opmerking: „Ik kan mijn geloof niet gronden op een boek of op een geschiedenis, ik wens duidelijke feiten te zien.” Mijn antwoord is: „U kunt ze niet zien, omdat uw ogen verblind zijn, maar desondanks zijn de feiten er. Wij, die ogen hebben, zien wonderlijke dingen, ook al ziet u die niet.” Als hij de spot drijft met mijn bewering, ben ik helemaal niet verbaasd. Ik verwachtte, dat hij zo zou doen en ik zou veel meer verrast zijn geweest, als hij dat niet had gedaan, maar ik vraag respect voor mijn eigen positie als genüge van feiten en ik wend mij tot mijn bestrijder met de vraag: „Welk recht hebt u om mijn getuigenis te verwerpen?
Als ik een blind man was en van u vernam, dat u een zintuig bezat, dat „gezichtsvermogen” heette, zou het onredelijk zijn, als ik u uitmaakte voor een verwaande dweper. U hebt alleen het recht te zeggen, dat u er niets van weet, maar u bent niet bevoegd om ons bedriegers of bedrogenen te noemen. U kunt instemmen met spotters van vroeger en verklaren, dat de geestelijke mens krankzinnig is, maar dat is geen weerlegging van zijn verklaringen.” Broeders, de verschijnselen, die door de Geest van God worden veroorzaakt, bewijzen voor mij de waarheid van de christelijke godsdienst even duidelijk als de ondergang van Farao in de Rode Zee, of het vallen van het manna in de woestijn, of het water, dat uit de geslagen rots ontsprong, aan Israel de aanwezigheid van God te midden van zijn stammen konden bewijzen.
Wij zullen thans overgaan tot de kern van ons onderwerp. Voor ons, dominees, is de Heilige Geest beslist noodzakelijk. Zonder Hem is ons ambt slechts een naam. Wij eisen geen priesterschap op over en boven wat ieder kind van God toekomt, maar wij zijn de opvolgers van hen, die in oude tijden door God werden gedreven om Zijn Woord te verkondigen, te getuigen tegen de zonden en Zijn zaak te bepleiten. Als niet de Geest van de profeten op ons rust, dan is de mantel, die wij dragen niets dan een grof, bedrieglijk gewaad. Wij moesten met afschuw uit het gezelschap van eerlijke mensen worden weggejaagd, omdat wij durven spreken in de naam van de Heere, terwijl de Geest van God niet op ons rust.
Wij geloven, dat wij sprekers voor Jezus Christus zijn, aangesteld om Zijn getuigenis op aarde door te geven. Maar op Hem en Zijn getuigenis rustte altijd de Geest van God en als Hij niet op ons rust, zijn wij klaarblijkelijk niet in de wereld gezonden, zoals Hij dat was. Het grote werk van het bekeren van de wereld begon op het Pinksterfeest met vurige tongen en het ruisen van een krachtige wind als tekenen van de tegenwoordigheid van de Geest. Als wij dus denken te slagen zonder de Geest, handelen wij niet naar de orde van het Pinksterfeest. Als wij niet in het bezit zijn van de door Jezus beloofde Geest, zijn wij niet in staat tot uitvoering van de door Jezus verleende opdracht.
Ik behoef nauwelijks een van de broeders hier te waarschuwen voor de waan, dat wij de Geest kunnen bezitten in de zin, dat wij door Hem worden geïnspireerd. Toch hebben de leden van een zekere twistzieke moderne sekte het wèl nodig, dat zij tegen deze dwaasheid worden gewaarschuwd. Zij houden het ervoor, dat hun samenkomsten staan onder „het presidium van de Heilige Geest”. Van deze opvatting kan ik slechts dit zeggen, dat ik nóch de term, nóch de idee in de Heilige Schrift heb kunnen ontdekken. Wel vind ik in het Nieuwe Testament een groep Corinthiërs, uitnemend begaafd, erop verzot om te spreken en overgeleverd aan partijstrijd – ware vertegenwoordigers van hen, op wie ik zinspeel – maar aangezien Paulus van hen zegt: „Ik dank God, dat ik geen van u heb gedoopt”, zo dank ook ik de Heere, dat er steeds weinigen van die school in ons midden werden gevonden.
Het lijkt wel, of hun bijeenkomsten een bijzondere gave van inspiratie bezitten, misschien wel niet op één lijn te stellen met onfeilbaarheid, maar het komt er toch wel heel dicht bij. Als u wel eens tegenwoordig bent geweest op hun vergaderingen, betwijfel ik het ten zeerste, of u door de toespraken, gehouden onder hemels presidentschap, meer bent gesticht dan door die van de gewone predikers van het Woord, die zichzelf alleen maar beschouwen als te staan onder de invloed van de Heilige Geest, zoals de ene geest onder invloed staat van een andere geest of de ene ziel onder de invloed van een andere ziel. Wij zijn geen lijdelijke uitdelers van de onfeilbaarheid, maar de oprechte onderrichters van wat wij hebben geleerd, voorzover wij dat hebben kunnen vatten.
Omdat onze zielen actief zijn en een persoonlijk bestaan hebben, wanneer de Geest op hen inwerkt, daarom zijn onze zwakheden even duidelijk zichtbaar als Zijn wijsheid; en terwijl wij openbaren wat Hij ons heeft bekend gemaakt, worden wij klein gehouden door de vrees, dat tegelijkertijd en tot op zekere hoogte onze eigen onkunde en dwaling ook openbaar komen, omdat wij niet volkomener aan de macht van God zijn onderworpen. Ik neem aan, dat u niet zult afdwalen in de richting, die ik zo-even heb aangeduid: de resultaten van vroegere proefnemingen zullen ongetwijfeld wijze mannen niet tot die dwaasheid verleiden
Onze eerste vraag is deze: waarin mogen wij de hulp van de Heilige Geest verwachten? Wanneer wij dit punt hebben besproken, zullen wij ons zeer ernstig bezig houden met een tweede: Hoe kunnen wij die bijstand verliezen? Laten wij bidden, dat deze overdenking ons onder de zegen van God mag helpen, die bijstand te behouden.
Waarin mogen wij de hulp van de Heilige Geest verwachten? Ik zou zeggen: in een zeven- of achttal opzichten.
1. In de eerste plaats: Hij is de Geest van de kennis; „Hij zal u in al de waarheid leiden”. In die hoedanigheid hebben wij Zijn onderwijzing nodig.
Wij hebben er dringend behoefte aan om te studeren, want een leraar van anderen moet zelf goed onderlegd zijn.Voortdurend onvoorbereid op de kansel komen is een onvergeeflijke onbeschaamdheid: niets kan onszelf en ons ambt doeltreffender naar beneden halen. Na een visitatie-preek van de bisschop van Lichfield over de noodzakelijkheid om ernstig het Woord te bestuderen, zei een vicaris tot Zijne Eminentie, dat hij zijn opvatting niet kon aanvaarden, „want”, zei hij, „wanneer ik in de kerkenraadskamer ben, weet ik dikwijls niet, waarover ik zal spreken, maar ik ga de kansel op en ik preek; ik maak me er niet druk over.” Zijne Eminentie antwoordde: „U hebt volkomen gelijk, u maakt er zich niet druk over, want uw kerkenraadsleden hebben mij verteld, dat zij uw mening delen.” Als wijzelf niet zijn onderwezen, hoe kunnen wij dan anderen onderwijzen?
Als wijzelf niet hebben nagedacht, hoe kunnen wij dan anderen ertoe brengen om na te denken? Het is bij onze studie arbeid, bij dat gezegende werk, wanneer wij alleen zijn met het Boek voor ons, dat wij de hulp van de Heilige Geest nodig hebben. Hij bezit de sleutel van de hemelse schatkamer en Hij kan ons boven verwachting rijk maken. Hij ontwart het kluwen van de meest ingewikkelde leer en Hij kan ons in de weg van de waarheid leiden. Hij kan koperen poorten in stukken breken en ijzeren grendels in tweeën slaan en ons ongekende schatten en verborgen rijkdommen geven uit verborgen plaatsen.
Als u de grondtekst bestudeert, de verklaringen raadpleegt en diep daarover nadenkt, maar nalaat de Geest van God krachtig aan te roepen, dan zal uw studie u toch niet baten. Maar al ontbreekt u de gelegenheid om hulpmiddelen te gebruiken (wat, naar ik vertrouw, niet zo is) dan zult u toch, als u met een eenvoudig vertrouwen wacht op de Heilige Geest en op Zijn onderrichting, veel van de bedoeling van God begrijpen.
In het bijzonder is de Geest van God voor ons van grote waarde, omdat Hij ons vooral onderwijst aangaande de Persoon en het werk van onze Heere Jezus Christus en die is de hoofdinhoud van onze prediking. Hij neemt de dingen uit Christus en laat ze ons zien. Als Hij ze aan de leer of aan het gebod had ontleend, zouden wij met zulk een genadige bijstand blij zijn geweest, maar omdat Hij Zich verheugt in de dingen van Christus en Zijn heilig licht laat vallen op het kruis, daarom verblijden wij ons erover, dat wij het middelpunt van onze prediking in zulk een goddelijk licht zien en wij zijn er zeker van, dat dit licht zich ook over alle andere delen van ons ambtelijk werk zal verspreiden. Laten wij wachten op de Geest van God, terwijl wij roepen: „O Heilige Geest, openbaar ons de Zoon en toon ons zo de Vader!”
Als de Geest van de kennis onderwijst Hij ons niet slechts in het Evangelie, maar Hij brengt ons er ook toe in alle andere dingen de Heere te zien. Wij mogen onze ogen niet sluiten voor God in de natuur, of voor God in de geschiedenis, of voor God in alles wat dagelijks onder Zijn voorzienigheid gebeurt, of voor God in onze eigen ervaring: de Heilige Geest is voor ons de Uitlegger van wat God met dit alles bedoelt.
Wanneer wij uitroepen: „Leer mij wat Gij wilt, dat ik doen zal”, of: „Toon mij, waarom Gij met mij twist”, of: „Zeg mij, wat Uw bedoeling is met deze kostelijke genadegave, of met die andere toebedeling van oordeel, met genade gemengd”, dan zullen wij in elk geval goed worden onderwezen, want de Geest is de zevenarmige kandelaar van het heiligdom: bij Zijn licht wordt alles duidelijk gezien.
Gelijk Goodwin11 zo juist opmerkt: „Het licht moet de waarheid vergezellen, zullen wij haar kennen. De ervaring van alle begenadigde mensen bewijst dit. Hoe komt het, dat u sommige dingen in een hoofdstuk de ene tijd wel en de andere niet ziet; de werking van de genade in uw hart de ene tijd wel en de andere niet bewerkt; dat u de ene tijd wel en de andere niet een gezicht hebt op de geestelijke dingen?
Het oog is hetzelfde, maar het is de Heilige Geest, Die deze donkere lantaren opent en sluit, als ik het zo mag zeggen. Al naar dat Hij haar verder opent of sluit, of vernauwt, zien wij meer of minder en soms sluit Hij haar helemaal en dan verkeert de ziel in duisternis, al heeft zij ook nog zulk een goed oog.”
Beste broeders, verwacht van Hem dit licht, anders zult u in de duisternis blijven en blinde leidslieden van blinden worden.
2. In de tweede plaats wordt de Geest de Geest van de wijsheid genoemd en in die hoedanigheid hebben wij Hem dringend nodig, omdat kennis gevaarlijk kan zijn, als zij niet gepaard gaat met wijsheid, die de kunst is om wat wij weten, recht te gebruiken. Het is even belangrijk het Woord van God goed uit te delen als het tenvolle te verstaan. Sommigen immers, die een deel van het Evangelie goed hebben begrepen, hebben aan dat ene deel een te grote nadruk gegeven en daardoor een verwrongen Christendom voorgesteld, tot schade van hen, die dat hebben aangenomen, omdat deze als gevolg daarvan op hun beurt er ook weer een verdraaide voorstelling van hebben gegeven. Iemands neus is een belangrijk deel van zijn gelaat, maar het is mogelijk die zo groot te tekenen, dat ogen en mond en al het andere hun betekenis verliezen en dan is zulk een tekening een karikatuur en geen portret.
Op zulk een manier kunnen ook belangrijke leringen van het Evangelie zo overdreven worden verkondigd, dat zij de rest van de waarheid in de schaduw stellen en dan is de prediking niet langer het Evangelie in zijn eigen schoonheid, maar een karikatuur van de waarheid. Sommige mensen echter – sta mij toe, dat ik het zeg – zijn op deze karikatuur bijzonder gesteld. De Geest van God zal u het offermes leren hanteren om de offers te verdelen en Hij zal u laten zien, hoe u de weegschalen van het heiligdom moet gebruiken om de kostbare specerijen in de juiste hoeveelheden af te wegen en te mengen. Elke ervaren prediker weet, dat dit van het hoogste belang is en het is goed, als hij elke verzoeking om dit te verwaarlozen, kan weerstaan. Helaas begeren sommigen van onze hoorders niet de volle raad van God te horen. Zij hebben hun geliefkoosde leerstellingen en zij zouden willen, dat wij van alle andere zwegen.
Velen lijken op die schotse vrouw, die na het beluisteren van een preek, zei: „Ze was heel goed, als ze tenslotte niet op het geleuter over plichten was uitgelopen.” Er zijn ook broeders van dat soort: zij hebben behagen in het vertroostende deel – de beloften en de leer – maar heiligheid in de praktijk mag nauwelijks ter sprake komen. Getrouwheid eist, dat wij hun een volledig Evangelie voorhouden, waaruit niets wordt weggelaten en waaraan niets wordt toegevoegd en daartoe is veel wijsheid onontbeerlijk. Ik vraag me ernstig af, of één van ons zóveel van deze wijsheid bezit als wij nodig hebben.
Wij worden waarschijnlijk geplaagd door een bepaalde niet te verontschuldigen voorliefde en door niet goed te keuren neigingen: laten wij die opsporen en van ons wegdoen. Misschien zijn wij ons bewust, dat wij bepaalde teksten zijn voorbijgegaan, niet omdat wij ze niet begrijpen (wat te rechtvaardigen zou zijn), maar omdat wij ze verstaan en er nauwelijks voor voelen om te zeggen, wat zij ons hebben geleerd, hetzij omdat er in onszelf een onvolmaaktheid is, hetzij vanwege iets in het nadeel van onze hoorders, dat deze teksten voor ons gemak te duidelijk aan het licht zouden brengen.
Zulk een zondig verzwijgen moet op staande voet worden gestaakt. Om wijze verzorgers te zijn en de juiste porties vlees voor de huishouding van onze Meester te verschaffen, hebben wij Uw onderwijzing nodig, o Geest van de Heere!
En dit is niet alles, want zelfs als wij weten, hoe wij het Woord van God op de juiste wijze moeten verdelen, dan hebben wij ook nog wijsheid nodig bij de keuze van het bijzondere deel van de waarheid, dat het beste past bij een bepaalde tijd en bij de samengekomen gemeente, en insgelijks behoeven wij tact om de juiste toon te treffen en de leer op een gepaste wijze voor te stellen. Ik geloof, dat vele broeders, die de menselijke verantwoordelijkheid prediken, dit op zulk een wettische manier doen, dat zij allen, die de leer van de genade liefhebben, tegen zich innemen.
Anderzijds vrees ik, dat velen de soevereiniteit van God op zulk een wijze hebben gepredikt, dat zij allen, die geloven aan de vrije wil van de mens, volkomen van het Calvinisme vervreemden. Wij mogen de waarheid geen ogenblik verbergen, maar wij behoren de wijsheid te hebben haar zó te prediken, dat er geen nodeloze ergernis of krenking plaats heeft, doch een geleidelijke verlichting van hen, die het alles nog niet kunnen begrijpen, en een inleiden van zwakkere broeders in de volle omvang van de leer van het Evangelie.
Broeders, wij hebben eveneens wijsheid nodig ten aanzien van de manier, waarop wij de zaken aan onderling verschillende mensen voorhouden. U kunt een mens neerslaan met een waarheid, die bedoeld was om hem op te beuren. U kunt een mens ziek maken met de honing, waarmee u hem de tong bedoelde te strelen. De grote genade van God is soms onbezonnen gepredikt en heeft honderden tot losbandigheid gebracht en aan de andere kant is de schrik des Heeren met zulk een hevigheid verkondigd, dat hij mensen tot wanhoop heeft gebracht en tot een blijvende afwijzing van de Allerhoogste.
Wijsheid is heilzaam om ons te leiden en hij, die haar bezit, verkondigt elke waarheid op haar eigen tijd, gekleed in het gewaad, dat haar het beste past. Wie anders kan ons deze wijsheid schenken dan de Heilige Geest? O, mijn broeders, let erop, dat u met de diepste eerbied wacht op Zijn leiding.
3. In de derde plaats hebben wij de Geest op een nog andere wijze nodig, namelijk als de gloeiende kool van het altaar, die onze lippen aanraakt, zodat wij in het bezit van de kennis en de wijsheid om het gepaste deel van de waarheid te kiezen, ons tevens mogen Verheugen in de vrijmoedigheid om te spreken, wanneer wij haar gaan brengen. „Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt.”
O, hoe heerlijk spreekt iemand, wanneer zijn lippen worden aangestoken door de vurige kool van het altaar, terwijl hij de brandende kracht van de waarheid niet slechts in het diepst van zijn ziel gevoelt, maar zelfs ook op de lippen, waarmee hij spreekt! Merk op, hoe in zulke ogenblikken zelfs zijn woorden trillen. Is het u in deze gebedssamenkomst niet opgevallen, hoe de stem van twee smekende broeders beefde en hun lichaam trilde, omdat niet slechts hun hart was aangeraakt, zoals ik dat van u allen hoop, maar omdat ook hun lippen waren aangeraakt en hun spraak daardoor was beïnvloed?
Broeders, wij hebben de Geest van God nodig om ons de mond te openen, opdat wij de lof van de Heere mogen verkondigen, anders zullen wij niet spreken met macht. Wij hebben de goddelijke invloed nodig om ons ervan te weerhouden, dat wij dingen zouden zeggen, die, als zij werkelijk onze tong ontglipten, onze boodschap zouden ontsieren. Degenen onder ons, die zijn begiftigd met de gave van de humor, moeten wel eens even zwijgen en als het ware het woord uit hun mond nemen en het bekijken om te zien of het wel dienstig is tot stichting, en zij, wier vroeger leven hen in aanraking heeft gebracht met onbeschofte en ruwe mensen, moeten met argusogen waken tegen grofheid.
Broeders, laat het verre van ons zijn, ook maar een lettergreep uit te spreken, die een onreine gedachte zou wekken of een dubbelzinnige betekenis kan hebben. Wij hebben de Geest van God nodig om ons bit en toom aan te leggen, opdat wij ervan worden weerhouden iets te zeggen, dat de gedachten van onze hoorders zou aftrekken van Christus en van de eeuwige werkelijkheden en hun gedachten zou richten op de laag bij de grondse dingen van de aarde.
Broeders, wij behoeven de Heilige Geest eveneens om ons aan te vuren in ons spreken. Ongetwijfeld weet u allen, hoe het gemoed tijdens het prediken verschillend gesteld kan zijn. Sommige van die stemmingen komen voort uit de verschillende condities, waarin uw lichaam verkeert. Een fikse verkoudheid zal niet slechts de helderheid van de stem wegnemen, maar ook de stroom van de gedachten remmen. Wat mijzelf aangaat: als ik niet duidelijk kan spreken, dan ben ik ook niet in staat helder te denken en de stof wordt even goed onduidelijk als de stem.
Ook de maag en de andere lichaamsorganen beïnvloeden de geest, maar het zijn niet déze dingen, die ik op het oog heb. Kent u geen wisselingen van stemming, volkomen onafhankelijk van het lichaam? Voelt u zich, terwijl u in blakende gezondheid verkeert, soms niet even zwaar als de wagens van Farao als de wielen eraf zijn, en op een andere tijd even vrij als een „losgelaten hinde”? Vandaag glinstert uw tak van de dauw, gisteren was hij verdord door de droogte.
Wie weet niet, dat de Geest van God in dit alles de hand heeft? Soms zal die goddelijke Geest zö op ons inwerken, dat Hij ons volkomen buiten onszelf brengt. Vanaf het begin van de preek tot aan het einde kunnen wij in zulke tijden zeggen: „Of het in het lichaam geschiedt of buiten het lichaam, kan ik niet zeggen: God weet het.” Alles wordt dan vergeten, behalve het ene alles in beslag nemende onderwerp. Als het mij werd verboden de hemel binnen te gaan, maar mij wel werd toegestaan mijn toestand voor de volle eeuwigheid uit te kiezen, dan zou ik verlangen zó te zijn, als ik mij soms gevoel onder de prediking van het Evangelie Zulk een toestand is een voorafschaduwing van de hemel: de geest afgesloten van alle storende invloeden, in aanbidding van de majestueuze en merkbaar aanwezige God, terwijl elk zielsvermogen wordt opgewekt en blij aangevuurd tot zijn hoogste activiteit en alle gedachten en krachten van de ziel in beslag worden genomen door de vreugdevolle aanschouwing van de heerlijkheid van God, en de Beminde van onze ziel voor de luisterende menigten wordt geprezen en onderwijl de zuiverst denkbare genegenheid jegens zijn medeschepselen het hart aanspoort hen voor God te winnen -welke gemoedsgesteldheid kan daarmee wedijveren?
Wij hebben dan het ideaal bereikt, maar wij kunnen het helaas niet altijd vasthouden, want wij weten ook wat het is om te prediken in boeien of in de lucht te slaan. Wij mogen die heilige en heerlijke afwisselingen in ons ambt aan niets anders toeschrijven dan aan de inwerking van de Heilige Geest op onze zielen. Ik ben er zeker van, dat de Geest inderdaad zo werkt. Wanneer ik twijfelingen had, door de ongelovigen gewekt, was ik heel dikwijls in Staat, die met de grootste verachting in de wind te slaan, omdat ik mij helder bewust ben van een kracht, die op mij inwerkt, wanneer ik spreek in de naam van de Heere, en die oneindig ver elke persoonlijke kracht van welsprekendheid te boven gaat en ver overtreft elke kracht, die voortvloeit uit een opwinding, zoals ik die heb gevoeld, wanneer ik een gewone voordracht uitsprak of een redevoering hield; ze is zó volkomen onderscheiden van zulk een kracht, dat ik er heel zeker van ben, dat die niet van dezelfde orde of soort is als het enthousiasme van de politicus of de gloed van de redenaar. Dat wij maar heel dikwijls die goddelijke kracht mogen gevoelen en mogen spreken met macht.
4. Maar dan, ten vierde, werkt de Geest van God ook als een zalfolie en dat met betrekking op de gehele voordracht – niet slechts op wat de mond spreekt, maar ook op de gehele voordracht van de preek. Hij kan maken, dat u in uw onderwerp zó inleeft, dat het u doet huiveren en u erdoor wordt neergedrukt tot op de aarde toe, óf erdoor wordt opgeheven alsof u op adelaarsvleugelen wordt gedragen, terwijl Hij tevens bewerkt, dat u zich niet alleen uw onderwerp, maar ook uw voorwerp bewust bent en rijkhalst naar de bekering van mensen en naar het opvoeren van christenen tot een hoger niveau dan zij tot nu toe hebben gekend. Tegelijkertijd is er nog een ander gevoel in u, namelijk een sterk verlangen, dat God mag worden verheerlijkt door de waarheid, die u bezig bent te brengen.
U voelt een diep meeleven met de mensen, die u toespreekt, zodat u bedroefd bent: over sommigen, omdat zij zo weinig weten, en over anderen, omdat zij wel veel hebben geweten, maar het hebben verworpen. U kijkt naar sommige gezichten en in stilte zegt uw hart: „Daar druppelt de dauw neer”, en u tot anderen wendend, bemerkt u met droefheid, dat zij zijn als de dauwloze bergen van Gilboa. Dit alles zal onder de preek gebeuren. Wij kunnen niet zeggen, hoeveel gedachten ons opeens door het hoofd kunnen gaan. Eens telde ik wel acht groepen van gedachten, die gelijkertijd, of tenminste binnen de tijd van één seconde, mij door het hoofd speelden.
Ik predikte het Evangelie met alle macht, maar ik moest wel medelijden hebben met een dame, die klaarblijkelijk op het punt stond flauw te vallen, en tegelijk zag ik uit naar een broeder, die de ramen zou openen om ons wat meer lucht te verschaffen. Ik dacht aan het voorbeeld, dat ik in het eerste gedeelte had weggelaten, ik probeerde voor het tweede deel een andere vorm te vinden, ik vroeg me af, of A mijn terechtwijzing voelde en ik bad, dat B troost mocht putten uit mijn bemoedigende opmerking en tegelijkertijd prees ik God voor de vreugde, die ik persoonlijk genoot in de waarheid, die ik verkondigde.
Sommige uitleggers beschouwen de cherubs met hun vier aangezichten als het symbool van de predikers en ik zie beslist geen moeilijkheid in de vierderlei vorm, want de Heilige Geest kan onze geestelijke gesteldheden vermeerderen en vele malen meer van ons maken dan wij van nature zijn. Hoeveel Hij van ons kan maken en hoe hoog Hij ons kan opheffen – ik waag het niet ernaar te gissen: Hij kan overvloedig doen boven al wat wij bidden of zelfs maar denken.
Het is bovenal het werk van de Heilige Geest om ons gemoed in een godvruchtige gesteldheid te houden, terwijl wij bezig zijn te prediken. Dit is een toestand, die zeer begerenswaardig is – voortdurend te bidden, terwijl u bezig bent te prediken; de geboden van de Heere te doen, terwijl u luistert naar de stem van Zijn Woord; het oog op de troon te richten en de vleugels voortdurend in beweging te houden. Ik hoop, dat wij weten, wat dat betekent.
Ik ben er zeker van, dat wij het tegenovergestelde kennen, of wellicht spoedig ervaren, namelijk dat het verkeerd is om te prediken met een ongelovig hartWat is erger dan te spreken onder invloed van een hovaardig en toornig gemoed? Wat afmattender dan te prediken met een ongelovig hart? Hoe heerlijk is het te branden in het verborgene van ons hart, terwijl we in gloed staan voor de ogen van anderen! Dit is het werk van de Geest van God. Werk het in ons, o aanbiddelijke Trooster!
Op onze kansels hebben wij nodig, dat de geest van afhankelijkheid samengaat met die van toewijding, zodat wij voortdurend, vanaf het eerste woord tot aan de laatste lettergreep, kracht verwachten van de Sterke. Het is goed, uzelf ervan bewust te zijn, dat u – ook al bent u tot op een bepaald punt gevorderd – als de Heilige Geest u zou vertaten, toch voor het einde van de preek als een dwaas te werk zou gaan. Wanneer u in volkomen afhankelijkheid van God opziet naar de bergen, vanwaar uw hulp zal komen de gehele prediking door, dan zult u al die tijd prediken met een moedig, vertrouwend hart.
Misschien had ik ongelijk met te spreken van „moedig”, want het is niet moedig om op God te vertrouwen: voor de oprechte gelovigen is het eenvoudig een zaak van zoete noodzaak – wat kunnen zij anders dan op Hem vertrouwen? Waarom zullen zij twijfelen aan hun altijd trouwe Vriend? Ik zei op een morgen tot mijn gemeente, toen ik preekte over de tekst: „Mijn genade is u genoeg”, dat ik voor het eerst in mijn leven ondervond wat Abraham gevoelde, toen hij op zijn aangezicht viel en lachte. Ik reed naar huis, erg vermoeid na het werk van een lange week, toen mij deze tekst in de gedachte kwam: „Mijn genade is u genoeg”, maar dan zó, dat de nadruk viel op twee woorden: „Mijn genade is u genoeg”. Mijn ziel zei: „Dat is zij ongetwijfeld.
De genade van God is zeker meer dan genoeg voor een worm als ik ben”, en ik lachte en ik lachte nog eens bij de gedachte, hoeveel die overvloed al mijn behoeften overtrof. Het was mij, alsof ik een kleine vis was in de zee en in mijn dorst zei: „Oei, ik zal de oceaan opdrinken.” Toen hief de Vader van de wateren Zijn edel hoofd op en antwoordde met een glimlach: „de onuitputtelijke oceaan bevat genoeg voor u.” Die gedachte maakte, dat het ongeloof uitermate belachelijk scheen, wat het ook inderdaad is.
O broeders, wij moeten prediken in het besef, dat God de bedoeling heeft om het Woord te zegenen, want wij hebben daarvoor Zijn belofte en wanneer wij de prediking hebben beëindigd, behoorden wij uit te zien naar de mensen, die een zegen hebben ontvangen. Zegt u wel eens: „Ik ben overstelpt van verbazing, als ik bemerk, dat de Heere door mijn schamele prediking zielen heeft bekeerd?” Valse nederigheid! Uw prediking is schamel.
Dat weet iedereen en zelf behoort u dat het allerbeste te weten, maar toch: is het eigenlijk wel zo wonderlijk, dat God, Die gezegd heeft: „Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren”, Zijn belofte heeft gehouden? Verliest het vlees zijn voedende kracht, omdat het wordt opgediend op een schamele schotel? Wordt de genade van God krachteloos door onze zwakheid? Neen, maar „wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de uitnemendheid van de kracht van God is en niet van ons.”
Wij hebben dus onder de hele preek de Geest van God nodig om onze harten en gedachten in een gepaste conditie te houden, want als wij de rechte gesteldheid niet bezitten, zullen wij de toon niet treffen, die overreedt en overtuigt en onze gemeente zal ontdekken, dat de kracht van Simson is geweken. Sommigen spreken op een scheidende toon en verraden zo hun siecht humeur, anderen prediken zichzelf en openbaren zo hun hoogmoed.
Sommigen preken alsof het een nederbuigende goedheid was van hun kant, de kansel te betreden, terwijl anderen preken, alsof zij hun eigen bestaan verdedigen. Om fouten in manieren en toon te vermijden, moeten wij worden geleid door de Heilige Geest; Hij alleen leert ons om met vrucht te prediken.
5. Ten vijfde zijn wij volkomen afhankelijk van de Geest van God voor het tot stand brengen van een wezenlijke uitwerking van het Evangelie, en naar die uitwerking moeten wij altijd streven. Wij staan niet op de kansel om onze bekwaamheid in geestelijke schermkunst ten toon te spreiden, maar wij komen daar om werkelijk te vechten: het is onze taak met het zwaard van de Geest het hart van de mensen te doorsteken. Indien het preken in zekere zin ooit als een openbare wedstrijd kan worden beschouwd, dan zou het kunnen worden vergeleken met een ploeg-wedstrijd, omdat daarbij werkelijk wordt geploegd.
De strijd is niet gelegen in het verschijnen van de ploegen, maar in het werk, dat wordt gedaan. Laten zo de predikers worden beoordeeld naar de manier, waarop zij de ploeg van het Evangelie hanteren en de voor trekken van het ene naar het andere eind van de akker. Streef altijd naar een effect. „O”, zegt wellicht iemand, „ik dacht, dat u zou hebben gezegd: doe dat nooit!” Daarom zeg ik óók: streef nooit naar effect in de ongunstige betekenis van dat woord. Jaag nooit naar effect op de manier van overdrijvers, voordragers van gedichten, goochelaars en bombast-sprekers.
Het zou veel beter zijn voor iemand, dat hij nooit was geboren, dan dat hij de kansel zou verlagen tot een kijkkast om zichzelf daarin ten toon te stellen. Streef naar een effect van de rechte soort: het bezielen van heiligen tot edeler dingen; het dichter bij hun Meester brengen van christenen; de vertroosting van twijfelaars, totdat zij hun verschrikkingen te boven komen; het berouw van zondaars en hun beoefening van het directe geloof in Christus. Als deze tekenen er niet op volgen, wat is dan het nut van onze preken? Het zou ellendig zijn, als wij met een zekere aartsbisschop moesten zeggen: „Ik heb veel ere- en vertrouwensposten bekleed, beide in Kerk en Staat, meer dan wie ook van mijn stand in Engeland gedurende zeventig jaar, doch als ik ervan verzekerd was, dat ik door mijn prediking ook maar één ziel tot God had bekeerd, dan zou ik daaruit meer troost putten dan uit alle ere-ambten, die mij zijn verleend.”
Wonderen van genade moeten de bezegeling zijn van ons ambt, en wie anders kan die schenken dan de Geest van God? Een ziel bekeren zonder de Geest van God?! U kunt nog geen vlieg maken, veel minder een nieuw hart scheppen en een oprechte geest. De kinderen van God tot een hoger leven leiden, zonder de Heilige Geest?! Indien u hun verheffing volgens een of andere methode van uzelf probeert te bewerken, brengt u hen hoogst waarschijnlijk tot vleselijke gerustheid.Wij kunnen nooit ons doel bereiken als wij de medewerking van de Geest van de Heere missen. Wacht daarom op Hem met krachtig roepen en geween, van dag tot dag.
Het gebrek aan een nauwkeurig kennen van de kracht van de Heilige Geest ligt ten grondslag aan vele onvruchtbare ambtsbedieningen. De krachtige woorden van Robert Hall zijn thans nog even waar als toen hij ze als gesmolten lava over de semi-sociniaanse generatie uitgoot: „Enerzijds verdient het de aandacht, dat de uitnemendste en vruchtbaarste predikers van het Evangelie in verschillende gemeenten, zoals een Brainerd, een Baxter en een Schwartz’, het meest opvielen door hun kinderlijke afhankelijkheid van de hulp van de Geest en anderzijds, dat geen enkel resultaat gepaard ging met de ambtsbediening van hen, door wie deze leer werd veronachtzaamd of ontkend. In het volkomen falen van hun pogingen lag zulk een afkeuring van hun aanmatiging besloten, dat niemand zal beweren, dat er ten aanzien van hen van een werkelijke goddelijke tussenkomst kan worden gesproken, want wanneer is de arm van de Heere geopenbaard aan zulke zogenaamde christelijke leraren, die geloven, dat zulk een arm niet bestaat?
Wij moeten het aan hen overlaten om te arbeiden op een akker, waarop God de wolken heeft geboden niet te regenen. Alsof zij zich hiervan bewust zijn, hebben zij onlangs hun pogingen in nieuwe banen geleid en, wanhopend aan de bekering van zondaars, hebben zij zich beperkt tot het verleiden van de gelovigen, waarbij zij – dit moet worden erkend – hebben gehandeld op een wijze, die volkomen overeenstemt met hun beginselen, want het propageren van ketterij vereist tenminste geen goddelijke bijstand.”
6. Daarnaast hebben wij de Geest van God nodig als de Geest der gebeden, Die naar de wil van God voor de heiligen pleit. Een zeer belangrijk deel van ons leven bestaat in het bidden door de Heilige Geest en een prediker, die er niet zo over denkt, kon beter zijn ambt neerleggen. Een ernstige prediking moet samengaan met veelvuldig gebed. Lichamelijk kunnen wij niet altijd op de knieen liggen, maar onze ziel mag nooit een biddende houding afleggen. De houding bij het gebed is van belang, maar de Geest van het gebed is van méér betekenis.
Aan een geregelde afzondering moet de hand worden gehouden, maar een voortdurende gemeenschap met God moet ons doel zijn. Als regel moeten wij, predikers, nooit veel tijd doorbrengen, zonder dat wij werkelijk onze harten opheffen in het gebed. Sommigen van ons kunnen eerlijk zeggen, dat wij zelden een kwartier of een uur doorbrengen zonder met God te spreken en dat niet als een plicht, maar uit een natuurlijke aandrift, een gewoonte van de nieuwe natuur, waarvoor wij niet meer achting opeisen dan voor het roepen van een kindje om zijn moeder. Hoe zouden wij anders kunnen? Welnu, om veel bezig te zijn in het gebed, hebben wij nodig, dat verborgen olie wordt uitgegoten op het heilig vuur van de godsvrucht van ons hart. Wij moeten telkens weer worden bezocht door de Geest der genade en der gebeden.
Laat nooit van onze openbare gebeden naar waarheid worden gezegd, dat zij ambtelijk, formeel en koud zijn.Toch zullen zij dat zijn, als daarin het aandeel van de Geest gering is. Hen, die een formuliergebed gebruiken, veroordeel ik niet, maar tot hen, die gewoon zijn aan een vrij gebed, zeg ik: u kunt niet jaar in jaar uit goed bidden in het openbaar zonder de Geest van God; een dood gebed zal de gemeente al spoedig aanstoot geven.Wat dan? Vanwaar zal onze hulp komen? Zekere stumperds hebben gezegd: „Laten wij een formuliergebed gebruiken.” Liever dan goddelijke bijstand te zoeken, willen zij naar Egypte gaan om hulp. Liever dan te vertrouwen op de Geest van God, willen zij bidden uit een boek! Wat mij betreft zou ik liever, als ik niet kan bidden, dat erkennen en zuchten over de dorheid van mijn ziel, totdat de Heere mij weer een vruchtbaar gebedsleven schenkt.
Als u met de Geest vervuld bent, zult u met vreugde alle vormelijke boeien afwerpen, en uzelf toevertrouwen aan de heilige stroom om te worden verder gedragen totdat u wateren vindt, waarin u kunt zwemmen. Soms zult u in het gebed op de kansel een inniger gemeenschap met God smaken dan u ergens anders ooit hebt gekend. Aan mij is dikwijls de grootste afzondering ten deel gevallen in het openbaar gebed; een echt alleen-zijn-met-God heb ik ervaren, terwijl ik stond te bidden temidden van duizenden. Ik heb soms mijn ogen opengedaan aan het einde van een gebed en ben teruggekeerd tot de bijeenkomst met een soort schok bij de ervaring, dat ik mij op aarde en onder de mensen bevond.
Zulke tijden staan niet tot onze eigen beschikking en evenmin kunnen wij onszelf, door welke voorbereidingen of inspanningen ook, tot zulke toestanden opheffen. Maar het is met geen pen te beschrijven, hoe zegenrijk zij zijn voor de prediker en zijn gemeente beide. Hoe krachtig en eveneens gezegend de gewoonte van een geregeld gebed is, kan ik nu niet nader uiteenzetten, maar voor alles geldt, dat wij op de Heilige Geest moeten vertrouwen, en Gode zij dank, wij zullen niet tevergeefs vertrouwen, want het wordt in het bijzonder van Hem gezegd, dat Hij onze zwakheden in het bidden te hulp komt.
7. Verder nog is het van belang, dat wij onder de beïnvloeding van de Heilige Geest staan, omdat Hij de Geest der heiligheid is. Een zeer belangrijk en wezenlijk deel van het christelijk predikambt is immers gelegen in ons voorbeeld. Onze gemeente let scherp op wat wij zeggen vanaf de kansel èn op wat wij doen in gezelschappen elders. Vindt u het gemakkelijk, mijn broeders, heiligen te zijn? Zulke heiligen, dat anderen u als voorbeeld mogen beschouwen?
Wij behoren zulke echtgenoten te zijn, dat iedere man in de gemeente veilig gaat als hij is zoals wij zijn. Is dat zo? Wij behoren de beste vaders te zijn. Helaas zijn sommige dominees, naar mijn weten, daar ver van verwijderd, want wat hun gezinnen aangaat: de wijngaard van anderen hebben zij bearbeid, maar hun eigen wijngaard niet. Hun kinderen worden verwaarloosd en groeien niet op als een goddelijk zaad. Is het soms zo met de uwe? Zijn wij in de omgang met onze medemensen vlekkeloos en rein, onberispelijke kinderen van God? Zo behoren wij te zijn. Ik bewonder de redenen, waarom Whitefield1‘ smetteloos schoon ondergoed droeg. „Neen, neen”, placht hij te zeggen, „dit zijn geen kleinigheden; een dominee moet smetteloos zijn zelfs in zijn kleren, als het kan.” Reinheid kan bij een dommee niet te nauw worden genomen.
U hebt wellicht een ongelukkige broeder gekend, die zichzelf verontreinigde en u hebt hem liefderijk geholpen bij het verwijderen van de vlekken, maar u hebt toch wel het gevoel gekregen, dat het beter zou zijn geweest als zijn kleding altijd schoon was gebleven. Laten wij onszelf onbevlekt bewaren van de wereld! Hoe is dit in een wereld van verleiding en met zulk gemakkelijk te bedrijven zonden mogelijk, als wij niet door een hogere macht worden bewaard? Als u wilt wandelen in alle heiligheid en reinheid, zoals dienaren van het Evangelie betaamt, dan moet u dagelijks met de Geest van God worden gedoopt.
8. Nog eens weer: wij hebben de Geest nodig, ook als de Geest van onderscheiding. Hij immers kent de gedachten van de mensen zoals Hij de gedachten van God kent en wij hebben aan Hem grote behoefte in de omgang met moeilijke karakters. Er zijn in deze wereld sommige personen, aan wie misschien kon worden toegestaan om te prediken, maar het zou nooit moeten worden geduld, dat zij Zielenherders werden. Zij zijn daartoe verstandelijk en geestelijk onbekwaam. In de kerk van San Zeno, te Verona, zag ik het standbeeld van die heilige in een zittende houding en de beeldhouwer had zijn bovenbenen 20 kort gemaakt, dat hij hoegenaamd geen schoot had, zodat hij geen koesterend vader had kunnen zijn. Ik vrees, dat er veel anderen zijn, die met een soortgelijke ongeschiktheid te tobben hebben: zij kunnen er niet aan denken om van harte de herderlijke zorg op zich te nemen.
Zij kunnen dogmatiseren over een leerstelling en disputeren over een kerkorde, maar meeleven in wat een ander ondervindt is hun vreemd. Zulken kunnen aan verontruste gewetens maar een schrale troost bieden; hun raad zal evenveel waard zijn als die van de Hooglander, van wie wordt verteld, dat hij een Engelsman zag wegzinken in een moeras bij Ben Nevis. „Ik zink weg!” schreeuwde de reiziger, „kunt u me zeggen hoe ik emit kan komen?” Rustig antwoordde de Hooglander: „Ik denk, dat u dat wel nooit zal gelukken”, en hij liep weg.
We hebben dominees van dat soort gekend, in verlegenheid gebracht en bijna geërgerd door zondaren, die worstelden in het moeras van de wanhoop. Als wij, ongeoefend in de kunst van het herderschap, in de vroege lente tussen de ooien en de jonge lammeren werden geplaatst, wat zouden wij dan met hen doen? In zulk een verwarring bevinden zich degenen, die nooit van de Heilige Geest hebben geleerd, hoe zij voor de zielen van mensen moeten zorgen. Mogen Zijn onderrichtingen ons behoeden voor zulk een betreurenswaardige onbekwaamheid!
Bovendien, broeders, hoe teer van hart en hoe liefdevol bezorgd wij ook zijn, wij zullen niet weten hoe wij in de grote verscheidenheid van gevallen moeten handelen, als de Heilige Geest ons niet leidt, want er zijn geen twee mensen gelijk en zelfs zal eenzelfde geval op verschillende tijden een verschillende behandeling vereisen. De ene tijd kan het goed zijn te troosten, de andere keer te berispen en de persoon met wie u vandaag zelfs tot tranen toe medelijden hebt, kan het nodig hebben, dat u hem morgen met een gefronst voorhoofd tegemoet treedt, omdat hij de vertroosting, die u hem bood, te licht opneemt. Op hen, die de gebrokenen van hart verbinden en de gevangenen in vrijheid stellen, moet de Geest des Heeren rusten.
Voor het opzicht over en de leiding van een kerk is eveneens de hulp van de Geest nodig.Ten diepste was de voornaamste reden voor de afscheiding van deze denominatie de moeilijkheid, die opkwam uit onze kerkregering. Men heeft gezegd, „dat deze bijdraagt tot de onrust van de predikers”. Ongetwijfeld is zij een beproeving voor hen, die de ambtelijke waardigheid opeisen en zo nodig „Heer Orakel” moeten zijn, tegen wie geen hond mag blaffen. Zij, die niet bekwamer zijn om te besturen dan kleuters, zijn juist de personen, die het meest dorsten naar autoriteit en daar zij bemerken, dat hun in dit opzicht weinig wordt toegekend, zoeken zij het op een ander terrein.
Als u uzelf niet kunt regeren, als u niet kloekmoedig en onafhankelijk bent, als u in zedelijk opzicht niet boven anderen uitmunt, als u niet meer gaven en genade bezit dan uw gewone hoorders, dan kunt u wel een toga aantrekken en beweren, dat u de man bent, die het in de kerk voor het zeggen heeft, maar dat zal niet gebeuren in een kerk van de Baptisten, of in een, die nieuwtestamentisch is ingericht. Ik voor mij zou er een afkeer van hebben om de herder te zijn van mensen, die niets hebben te zeggen, of die, zo zij al iets zouden zeggen, zich toch wel rustig zouden houden, omdat de dominee „mijnheer de soeverein” is en zij maar leken en nullen zijn. Ik zou liever de leidsman zijn van zes vrije mensen, wier geestdriftige liefde mijn enige macht over hen is dan de dictator te spelen over een menigte onderworpen volken.
Welke positie is edeler dan die van een geestelijke vader, die geen aanspraak maakt op gezag en toch algemeen wordt geacht, wiens woord slechts wordt uitgesproken als een vriendelijk advies, maar dat mag werken met de kracht van een wet? Door zo de wensen van anderen te raadplegen, bemerkt hij, dat zij in de eerste plaats begeren te weten wat hij zou aanbevelen en door altijd rekening te houden met de Verlangens van anderen, bemerkt hij, dat zij graag rekening houden met hem. Liefdevol-standvastig en minzaam-vriendelijk is hij de héér van allen, omdat hij de dienaar van allen is. Is daarvoor geen kracht van boven nodig? Wat is er, dat zulk een kracht meer behoeft?
Toen David de troon had bestegen, zei hij: „Hij is het, Die mijn volk aan mij onderwerpt”, en zo mag iedere gelukkige dominee spreken, wanneer hij ziet, dat zovele broeders van verschillend karakter zich allen met blijdschap onder de tucht willen stellen en zijn leiding in het werk van de Heere willen aanvaarden. Als de Heere niet in ons midden was, hoe spoedig zou er verwarring ontstaan. Dominees, diakenen en ouderlingen mogen allen wijs zijn, maar als de heilige Duif van hen wijkt en de geest van twist binnenkomt, dan is het in alle opzichten met ons gedaan.
Broeders, ons stelsel zal niet werken zonder de Geest van God en ik ben er blij om, dat dit zo is, want de haperingen en gebreken ervan vragen onze aandacht voor het feit van zijn afwezigheid. Ons stelsel had nooit de bedoeling om de eer van priesters en dominees te bevorderen, maar het is erop gericht om manhaftige christenen te vormen, die hun geloof niet onder stoelen of banken steken. Wat ben ik en wat zijt gij, dat wij heerschappij zouden voeren over het erfdeel van God?
Durft ook maar één van ons met de franse koning te zeggen: „L’état c’est moi”- „de staat ben ik” – ik ben de belangrijkste persoon in de Kerk? Zo ja, – de Heilige Geest zal van zulke ongeschikte werktuigen waarschijnlijk geen gebruik maken. Maar als wij onze plaats weten, en verlangen die met alle nederigheid in te nemen, dan zal Hij ons helpen en de Kerken zullen bloeien onder onze zorg.
Ik heb u een uitvoerige opsomming gegeven van zaken, waarbij de Heilige Geest voor ons absoluut noodzakelijk is en toch is de lijst nog lang niet volledig. Met opzet heb ik haar onvolledig gelaten, want als ik volledigheid zou nastreven, zou al onze tijd zijn verstreken, voordat wij de vraag konden beantwoorden: hoe kunnen wij deze onmisbare bijstand verliezen? Laat niemand van ons ooit proberen dit bij ervaring te leren kennen, maar zéker is het, dat dominees de hulp van de Heilige Geest kunnen verliezen. Ieder, die hier aanwezig is, kan haar verliezen. U zult niet als gelovigen verloren gaan, want u bezit het eeuwige leven, maar als predikers kunt u wel verloren gaan, zodat u niet meer als getuigen van de Heere wordt aangehoord. Als dit zou gebeuren, dan zal het niet zonder reden zijn.
De Geest maakt aanspraak op een soevereiniteit als die van de wind, die blaast waarheen hij wil, doch laten wij nooit dromen, dat soevereiniteit en grilligheid hetzelfde zijn. De Heilige Geest gaat te werk gelijk Hij wil, maar Hij handelt steeds rechtvaardig, wijs, gemotiveerd en met reden. Soms geeft Hij of weerhoudt Hij Zijn zegen om redenen, die verband houden met onszelf. Let op de loop van een rivier als de Theems, hoe zij draait en kronkelt naar eigen believen en toch is er voor elke ombuiging en bocht een oorzaak: de geoloog, die de bodem bestudeert en de gesteldheid van het gesteente nagaat, ziet een reden, waarom de rivierbedding naar rechts of links afwijkt.
Ofschoon de Geest van God de ene prediker meer zegent dan de andere en de reden daarvan niet kan zijn, dat iemand zich met zijn eigen voortreffelijkheid kan geluk wensen, daarom kunnen er toch bij de dienaren van het Woord bepaalde dingen zijn, die God zegent én zekere andere dingen, die een vruchtbare prediking in de weg staan. De Geest van God daalt neer als de dauw, verborgen en krachtig, maar het is in de geestelijke wereld net als in de natuurlijke: bepaalde stoffen nemen het hemels vocht in zich op, terwijl andere droog blijven. Is daarvoor geen reden? De wind blaast waarheen hij wil, maar als wij een stevige bries willen voelen, dan moeten wij naar de zee gaan of de heuvels beklimmen. De Geest van God heeft Zijn geliefkoosde plaatsen om Zijn macht te tonen.
Hij wordt vergeleken met een duif en een duif heeft voorkeur voor rustige plekjes: een duif begeeft zich naar rivieren, naar vredige en stille plaatsen.Wij vinden haar niet op het slagveld en zij strijkt niet neer op een kadaver. Er zijn dingen, die bij de Geest passen en dingen, die Hem tegenstaan. De Geest van God wordt ook vergeleken met het licht, dat kan schijnen waar het wil, maar sommige lichamen zijn ondoorzichtig, terwijl andere doorschijnend zijn. Zo ook zijn er mensen, die God de Heilige Geest kan doorlichten en er zijn anderen, waarin Zijn lichtglans nooit doordringt. Daarmee is dus aangetoond, dat de Heilige Geest, ook al is Hij de „vrije Geest” van God, in geen enkel opzicht willekeurig te werk gaat.
Maar, geliefde broeders, de Geest van God kan worden bedroefd en geërgerd, ja zelfs worden tegengestaan. Dit te ontkennen is in strijd met het doorlopend getuigenis van de Schrift. Het ergste is wel, dat wij tegen Hem in kunnen gaan en Hem zó beledigen, dat Hij niet meer door middel van ons wil spreken, maar ons verlaat, zoals Hij weleer koning Saul verliet. Het zou jammer zijn, als er onder christenpredikers zouden zijn aan wie dit is overkomen, en toch vrees ik, dat ze er zijn.
Broeders, wat zijn het voor zonden, die de Geest bedroeven? Mijn antwoord is: alles wat u als gewoon christen onbekwaam zou maken voor de gemeenschap met God, dat maakt u ook onbekwaam om als dominee de buitengewone kracht van de Heilige Geest te ervaren. Maar afgedacht daarvan, zijn er ook bijzondere belemmeringen. Als eerste daarvan moeten wij noemen een gebrek aan teergevoeligheid of wel die toestand van ongevoeligheid, die voortkomt uit het ongehoorzaam zijn aan de beïnvloeding van de Geest. Wij moeten uiterst gevoelig zijn voor Zijn geringste aandrang, dan kunnen wij Zijn blijvende aanwezigheid verwachten, maar als wij zijn gelijk een paard en een muildier, die geen verstand hebben, dan zullen wij wel de zweep voelen, maar wij zullen ons niet verheugen in de tere beïnvloeding van de Trooster.
Een ander betreurenswaardige fout is het gebrek aan betrouwbaarheid. Wanneer een groot musicus een gitaar ter hand neemt, of een harp tokkelt en bemerkt, dat de tonen vals zijn, dan trekt hij zijn hand terug. De zielen van sommige mensen zijn niet oprecht, bedrieglijk en niet te vertrouwen. De Geest van Christus wil geen medeplichtige zijn in het droevig bedrijf van draaierij en bedrog. Komt het er werkelijk toe, dat u zekere leerstellingen predikt, niet omdat u ze gelóóft, maar omdat uw gemeente dit van u verwacht?
Wacht u uw tijd af, totdat u zonder risico afstand kunt doen van uw tegenwoordige geloofsbelijdenis en kunt uitspreken wat uw lafhartig gemoed werkelijk voor waarheid houdt? Dan bent u inderdaad diep gevallen en u staat lager dan de minste slaven. God behoede ons voor verraders en als zij onze gelederen binnendringen, laten zij er dan haastig worden uitgetrommeld op de muziek van de „schelmen-mars”’1!
Als zelfs wij al een afkeer van hen voelen, hoeveel meer moet dan de Geest van de waarheid hen verfoeien!
Zeer diep kunt u de Heilige Geest bedroeven door steeds karig te zijn met de genade. De uitdrukking is niet fraai, maar zij tekent bepaalde personen beter dan elke andere, die mij voor de geest komt. De karige-genade-familie heeft gewoonlijk wel één van haar leden in de ambtelijke bediening. Ik ken die man. Hij is niet onfatsoenlijk, maar toch ontbreekt hem iets.
Het zou niet gemakkelijk zijn dit gemis met de verwijzing naar een openlijk gegeven aanstoot te bewijzen, maar er mankeert iets aan de gehele man en dit gebrek bederft alles. Hij is niet gééstelijk, hij verspreidt geen goede reuk van Christus, nooit brandt zijn hart in hem, zijn ziel lééft niet, het ontbreekt hem aan genade. Wij kunnen niet verwachten, dat de Geest van God een ambtsbediening zal zegenen, die nooit moest zijn uitgeoefend, en dat geldt zeker van een ambtsbediening, waarin de genade wordt gemist.
Een ander kwaad, dat de Geest van God verdrijft, is de hoogmoed. Zeer klein zijn is de weg naar het zeer groot zijn. Zeer aanzienlijk te zijn naar uw eigen oordeel is onopgemerkt te blijven bij God. Als u dan zo nodig moet wonen op de hoge plaatsen van de aarde, dan zult u bemerken, dat de toppen van de bergen koud en woest zijn. De Heere woont bij de nederigen, maar de hoogmoedigen kent Hij van verre.
De Heilige Geest wordt eveneens door luiheid bedroefd. Ik kan mij niet voorstellen, dat de Heilige Geest zit te wachten bij de deur van een luiaard om de tekorten aan te vullen, die door zijn vadsigheid zijn ontstaan.Traagheid in de zaak van de Verlosser is een gebrek, waarvoor geen verontschuldiging kan worden aangevoerd. Onze handen jeuken, wanneer wij de trage bewegingen van luiaards zien en wij kunnen er zeker van zijn, dat de actieve Geest zo ook wordt geergerd door hen, die in het werk van de Heere hun tijd verbeuzelen. Verwaarlozing van het persoonlijk gebed en veel andere nalatigheden zullen hetzelfde rampzalige resultaat opleveren. Het is echter niet nodig daarop breder in te gaan, omdat uw eigen geweten, broeders, u zal zeggen, wat de Heilige van Israël bedroeft.
En luister nu, smeek ik u, naar dit woord: weet u wat er kan gebeuren, als de Geest van God diep wordt bedroefd en van ons wijkt? Er zijn twee mogelijkheden. De eerste is, dat wij nooit ofte nimmer ware dienaren van God zijn geweest, doch door Hem alleen maar tijdelijk werden gebruikt, net als Bileam en ook de ezel, waarop hij reed. Veronderstel, broeders, dat u en ik een poos rustig voortgaan met preken, en dat noch wijzelf, noch anderen vermoeden, dat wij de Geest van God missen, – onze ambtsbediening kan plotseling eindigen en wijzelf kunnen daarmee aan ons einde komen.
Wij kunnen in onze jeugd worden neergeworpen, evenals Nadab en Abihu, om niet langer de dienst te verrichten voor God, of worden weggenomen op rijper leeftijd, gelijk Hofhi en Pinehas, om niet langer te dienen in de tabernakel van de gemeente.Wij beschikken niet over een geinspireerde schrijver om ons het plotseling wegvallen van veelbelovende mannen te verhalen, maar als wij ze hadden, dan kon het wel eens zijn, dat wij met ontzetting zouden lezen – van geestdrift, verwekt door sterke drank; van een openbaar farizeïsme, gepaard gaande met een geheime zonde; van een rechtzinnig belijden, dat een volkomen ongeloof verbergt; of van een andere vorm van vreemd vuur, gebracht op het altaar; totdat de Heere het niet langer kan gedogen en de overtreders met een plotselinge slag wegneemt. Zal dit vreselijk vonnis misschien één van ons treffen?
Helaas, ik heb sommigen gekend, die verlaten waren door de Heilige Geest, evenals Saul. Er Staat geschreven, dat de Geest van God over Saul kwam, maar hij was afkerig van Zijn goddelijke invloed en daarom week Hij van hem en een boze geest nam Zijn plaats in. Zie, hoe zulk een verlaten prediker gemelijk de cynicus speelt, alle anderen veroordeelt en de spies van de laster slingert naar hem, die beter is dan hijzelf. Eens was Saul onder de profeten, maar hij voelde zich beter thuis onder de vervolgers. Een mislukte prediker maakt het de getrouwe evangelieverkondiger moeilijk, neemt de toevlucht tot de tovenares van de filosofie en zoekt hulp bij dode ketterijen, maar zijn kracht is verdwenen en de Filistijnen zullen hem spoedig onder de gesneuvelden vinden. „Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de Straten van Askelon! Gij dochters van Israël, weent over Saul! Hoe zijn de helden gevallen temidden van de strijd!”
Nog weer anderen, die waren verlaten door de Geest van God, zijn geworden als de zonen van Sceva, een jood. Deze huichelaars probeerden duivelen uit te werpen in de naam van Jezus, Die Paulus predikte, maar de duivelen sprangen hen op het lijf en overweldigden hen. Zo hebben juist die zonden, waartegen sommige predikers de strijd aanbonden en die zij afkeurden, henzelf overwonnen. De zonen van Sceva zijn ook temidden van ons in Engeland geweest; de duivels van de dronkenschap hebben juist de man overheerst, die de bedwelmende beker afkeurde; en de boze geest van de onkuisheid heeft de prediker besprongen, die reinheid toejuichte. Als de Heilige Geest afwezig is, dan is van alle posities de onze het gevaarlijkst. Laten wij daarom op onze hoede zijn.
Er zijn helaas ook dominees, die worden als Bileam. Hij was een profeet, nietwaar? Sprak hij niet in de naam van de Heere? Wordt hij niet genoemd: „De man, wiens ogen zijn geopend, die het visioen van de Almachtige zag”? Toch streed Bileam tegen Israël en listig beraamde hij een plan, waardoor het uitverkoren volk kon worden te gronde gericht. Dienaren van het Evangelie zijn rooms-katholiek, ongelovig en vrijdenker geworden en beraamden de ondergang van wat zij eens beweerden hoog te waarderen. Wij kunnen apostelen zijn en toch, gelijk Judas, zonen van het verderf blijken te zijn. Wee ons, als dit bij ons het geval zou wezen!
Broeders, ik wil aannemen, dat wij werkelijk kinderen van God zijn, maar wat zou dat? Zelfs als zodanig kunnen wij, als de Geest van God ons verlaat, plotseling worden weggenomen, evenals de misleide profeet, die in de dagen van Jerobeam in gebreke bleef het bevel van de Heere te gehoorzamen. Hij was ongetwijfeld een man Gods en het sterven van zijn lichaam was geen bewijs voor het verlies van zijn ziel, maar hij maakte zich los van wat hij wist, dat het bevel van God was en dat in het bijzonder aan hem was gegeven, en zijn profeetschap eindigde daar en toen, want onderweg ontmoette hem een leeuw, die hem verslond. Moge de Heilige Geest ons bewaren voor misleiders en ons houden bij de gehoorzaamheid aan de stem van God.
Nog erger: wij kunnen herinneren aan het leven van Simson, over wie de Geest van God kwam in het leger van Dan, maar hij verloor zijn kracht in de schoot van Delila en zijn ogen in de kerker. Moedig heeft hij zijn levenswerk voltooid, ook al was hij blind, maar wie van ons begeert zich zulk een lot op de hals te halen?
Of – en dit laatste heeft mij vooral bedroefd, omdat het waarschijnlijk meer voorkomt dan al het andere – wij kunnen door de Geest van God worden vertaten op een smartelijke manier, die als bij Mozes het einde van ons levenswerk bederft. Niet, dat wij onze ziel verliezen, zelfs niet, dat wij onze kronen in de hemel of ook onze goede naam op aarde verliezen, maar wel leven wij in onze laatste dagen onder een donkere wolk, doordat wij eenmaal ondoordacht met onze lippen hebben gesproken. Kort geleden heb ik de laatste dagen van de grote profeet van de Horeb bestudeerd en nog ben ik niet los van de diepe droefgeestigheid, die daardoor over mij is gekomen. Welke was de zonde van Mozes?
U behoeft het niet te onderzoeken. Zij was niet grof gelijk de overtreding van David, noch ontstellend gelijk de misstap van Petrus, noch een zonde van zwakheid en dwaasheid gelijk de ernstige fout van zijn broer Aaron: gewogen in de weegschaal van de gewone beoordeling schijnt zij een nietige overtreding. Maar let er goed op: het was de zonde van Mozes, van een man, door God boven alle anderen begenadigd, van een leidsman van het volk, van een vertegenwoordiger van de goddelijke Koning. Bij ieder ander kon de Heere dit door de vingers hebben gezien, maar bij Mozes niet.
Mozes moest worden gekastijd met het verbod, het volk in het beloofde land te leiden. Weliswaar had hij een heerlijk vergezicht vanaf de top van de Pisga en nog andere dingen, die de strengheid van het vonnis konden verzachten, maar toch was het een grote teleurstelling, dat hij nooit het land van Israëls erfdeel zou binnengaan en dat vanwege het eenmaal ondoordacht spreken. Ik zou de dienst van mijn Meester niet willen vertaten, maar ik beef in Zijn tegenwoordigheid. Wie kan schuldloos zijn, wanneer zelfs Mozes zondigde? Het is iets angstwekkends door God te worden bemind. „Wie onder ons zal wonen bij een verterend vuur?
Wie van ons zal wonen bij een eeuwige gloed? Hij, die onberispelijk wandelt en oprecht spreekt” – hij alleen kan die zondenverterende vlam van liefde tegemoet treden. Broeders, ik smeek u, begeer de plaats van Mozes, maar beef, als u die inneemt. Vrees en sidder om al het goede, dat God u zal doen overkomen. Wanneer u het meest vervuld bent van de vruchten van de Geest, buig u dan het diepst voor de troon en dient de Heere met beving. „De Heere, onze God, is een naijverig God”. Denk eraan, dat God tot ons is gekomen, niet om ons te eren, maar om Zichzelf te eren en wij behoren erop uit te zijn, dat Zijn eer het enige doel is van al wat wij doen. „Hij moet wassen, ik moet minder worden”.
O, moge God ons daartoe brengen en ons zeer voorzichtig en ootmoedig voor Hem doen wandelen. God zal ons onderzoeken en beproeven, want het oordeel begint bij Zijn eigen huis, en in dat huis begint het bij Zijn dienaren. Zal ook maar één van ons bevonden worden in gebreke te zijn? Zal de afgrond van de hel een deel van zijn bewoners weghalen uit onze groep van herders? Verschrikkelijk zal het vonnis zijn van een gevallen prediker: zijn veroordeling zal gewone overtreders versteld doen staan. „De hel beneden is in beroering om u bij uw komst te ontmoeten.” Zij allen zullen spreken en tot u zeggen: „Zijt ook gij krachteloos geworden als wij? Zijt gij ons gelijk geworden?”
Moge de Geest van God ons levend maken en levend houden voor God, getrouw in ons ambt en ten zegen van ons geslacht en rein van het bloed van de zielen der mensen.
Amen.