Gij kroont het jaar Uwer goedheid. Psalm 65:12
De Joden van weleer proefden nooit van de opbrengst van gerste- of de tarweoogst, voordat ze die op het feest van het binnenhalen van de oogst aan de Heere hadden gewijd. Vroeg in het seizoen was de gersteoogst. Eén garve van die gerst werd genomen en met bijzondere offers voor de Heere bewogen, en daarna vierde het volk feest. Vijftig dagen daarna kwam de tarweoogst, wanneer twee broden, gemaakt van het nieuwe meel, als offer voor de Heere werden gebracht, samen met brandoffers, vredeoffers, spijsoffers en drankoffers, en overvloedige offers van dankbetoon. Het was om te laten zien dat de dank van de mensen niet karig of zuinig was. Niemand at van de aren, het graan of het koren, gemalen als het was en tot brood gemaakt, voordat men het concreet had gewijd door een deel ervan aan de Heere op te dragen. En zullen wij bij de Jood achterblijven? Zal hij wel, in symbolen en afschaduwingen, zijn dankbaarheid tastbaar uitdrukken, en zullen wij dat niet doen? Bracht hij een offer aan de Heere, Die hij nauwelijks kende, en boog hij zich voor de allerhoogste God, Die Zijn aangezicht verborg te midden van de rook van brandende rammen en jonge stieren? En zullen wij, die de heerlijkheid des Heeren zien in het aangezicht van Christus Jezus, dan mét tot Hem gaan en Hem onze offers brengen? Het voorschrift van het Oude Testament was: Gij zult niet ledig voor Mijn aangezicht verschijnen – en laat dat ook het voorschrift zijn voor vandaag. Laten we voor Zijn aangezicht komen, terwijl ieder zijn offer der dankbaarheid bij de Heere brengt.