En hij zal zijn hand op het hoofd van de zondoffers leggen. Lev. 4:29
Hier hebben wij een zinnebeeld van de weg, waarop een offer van nut wordt voor hem, die het brengt. Diezelfde plechtigheid wordt bevolen in (Lev. 4:4, 15, 24, 33) en in nog andere plaatsen: vandaar dat zij zeer gewichtig en zeer leerrijk is.
Voor veel zielen is het de grote vraag, hoe zij op zo’n wijze deel zullen verkrijgen aan Christus, dat zij door Hem behouden zullen worden. Nooit zou men gewichtiger vraag kunnen doen.
Het is zeker, dat dit volstrekt noodzakelijk is; maar helaas het is door velen op ontzettende wijze veronachtzaamd. Indien er niet in Christus wordt geloofd, dan is Hij tevergeefs gestorven. Het is nodig, dat men hier terstond zijn aandacht aan wijd. De tekst geeft ons in een aanschouwelijke voorstelling het antwoord op de vraag. – Hoe kan Christus’ offerande mij ten goede komen? Laat ons leren:
I. Wat de betekenis is van het symbool.
1. Het was een belijdenis van zonde: anders zou er geen zondoffer nodig zijn geweest. Daarin was ook begrepen de bekentenis, dat de straf van God was verdiend; waarom zou anders het offer gedood zijn? Er was ook in opgesloten een afstand doen van iedere andere methode om de zonde weg te doen. De handen waren leeg en werden slechts op het zondoffer gelegd. Doe dit aan het kruis; want daar alleen wordt de zonde weggenomen.
2. Het was een instemming met het plan van de plaatsbekleding.
Sommigen werpen vragen op ten opzichte van de rechtvaardigheid en de zekerheid van deze methode van verlossing; maar de persoon, die verlost moet worden, doet dit niet; want hij ziet in, dat God zelf het best over derzelver rechtmatigheid kan oordelen; en zo Hij er genoegen mee neemt, dan kunnen wij het gewis ook. Door de plaatsbekleding wordt de wet uitermate geëerd, en de gerechtigheid gehandhaafd.
Er is geen ander plan, waardoor aan de vereisten kan worden voldaan. De bewustheid van de mensen van schuld kan door geen andere voorstellen worden weggenomen; maar Gods plan brengt rust zelfs aan het tederste geweten.
3. Het was een aannemen van het offer.
Jezus is de geschiktste, de natuurlijkste Plaatsbekleder, want Hij is de tweede Adam, het tweede Hoofd van het geslacht; de ware, ideale Mens. Hij is de enige, die voldoening kan geven, daar Hij tegelijk volmaakt Mens en God is. Hij alleen kan door God worden aangenomen; dus kan Hij ook door ons worden aangenomen.
4. Het was een gelovige overdracht von de zonde.
Door het opleggen van de handen werd de zonde zinnebeeldig op het offer gelegd. Zij werd zo opgelegd, dat zij niet langer was op hem, die het offer bracht.
5. Het was een afhankelijk zijn van, een steunen op het offer. Is er in Jezus geen vast steunpunt voor het op Hem betrouwende hart? Denk na over de aard van het lijden en van de dood, waardoor de verzoening tot stand werd gebracht, en gij zult er rust in vinden.
Denk na over de waardigheid en de waarde van het Offer, dat de dood heeft ondergaan. De heerlijkheid van Christus Persoon verhoogt de waarde van zijn verzoening. (Hebr. 10:5–10). Herinner u, dat geen van de heiligen, die thans in de hemel is een ander zoenoffer heeft gehad. “Jezus alleen” was het motto van alle gerechtvaardigden. Diegenen onder ons, die verlost zijn, vinden daar alleen rust in; waarom zou ook gij dit dan niet, waarom niet een ieder, die bekommerd is over zijn zonde?
II. De eenvoudigheid van het symbool.
1. Er waren geen voorafgaande plechtigheden. Het offer was daar; de handen werden op het eigen hoofd gelegd: niets meer. Wij hebben voor Christus noch inleiding noch aanhangsel nodig: Hij is de Alfa en de Omega.
2. Die het offer bracht kwam met al zijn zonde, zoals hij was, opdat de zonde van hem weggenomen zou worden, niet omdat hij zelf haar reeds had weggedaan.
3. Er was in zijn hand niets van eigen verdienste, niets waarmee hij zelf zijn schuld zou kunnen betalen.
4. Er was niets aan zijn hand. Geen goude ring om rijkdom aan te duiden; geen teken van macht of waardigheid; geen juweel, dat op een hoge rang wees. Die het offer bracht, kwam als mens, niet als geleerde, als rijke of aanzienlijke.
5. Hij deed geen kunstige goocheltoeren met zijn hand. Door te leunen op het offer, nam hij het aan tot zijn vertegenwoordiger; maar hij stelde zijn betrouwen niet op plechtige verrichtingen.
6. Er werd niets met zijn hand gedaan. Zijn grond van betrouwen was het offer, niet zijn handen. Hij verlangde, dat zijn handen rein zouden zijn; maar daarop liet hij zijn hoop op vergeving niet rusten. Kom dan, waarde hoorder, hetzij gij een heilige zijt, of een zondaar, kom, en steun met uw volle zwaarte op Jezus. Hij neemt de zonde van de wereld weg. Vertrouw Hem uw zonde toe, en zij is voor altijd weggedaan. Strek thans uw hand uit en neem de verzoening aan, die de Verlosser heeft aangebracht, als de verzoening en uitdelging van uw zonde.
Anekdotes en voorbeelden ter opheldering.
Er woonde in Liverpool een arme blinde vrouw, die na haar bekering vele Psalmen en Gezangen van buiten leerde. Nu en dan ging zij wel eens een bezoek brengen bij de Graaf van Derby, de grootvader van de tegenwoordige Graaf van die naam. Zij zei dan wel eens een van haar Gezangen voor hem op, hetgeen de oude edelman veel genoegen deed, zodat hij haar verzocht om er meer voor hem op te zeggen. Maar toen zij eens het lied van Charles Wesley voor hem opzei “Gij allen, die voorbijgaat,” en aan de woorden kwam: “Op de dag van zijn toorn heeft de Heere uw zonde gelegd op het Lam,” zei de Graaf: “Wacht eens, Juffrouw Brass, moet dit niet zijn: Op de dag van zijn genade heeft Hij uw zonde gelegd op het Lam?” Zij dacht niet, dat zijn kritiek gegrond was; maar het bleek met dat al, dat zij haar verzen voor geen onverschillige oren had opgezegd, en er waren ook nog andere tekenen, die aanduidden, dat de blinde vrouw de stervende edelman tot zegen was geweest.
Uit Paxton Hood’s leven van Isaac Watts.
“Toen Christmas Evans op zijn sterfbed lag, waren er verscheidene predikanten, die om zijn bed stonden, “Broeders,” zei hij tot hen, “predikt Christus aan het volk. Ziet op mij: in mij zelf ben ik niets dan een ruine. Maar zie mij aan in Christus en gij ziet in mij een erfgenaam van de hemel en van de zaligheid.”
Het is niet de hoeveelheid van uw geloof, waardoor gij zalig wordt. Een druppel water is evenzeer water als de gehele oceaan. Evenzo is een klein geloof even echt als het grootste geloof. Een kind van acht dagen is even wezenlijk mens als een man van zestig jaren; een vonk vuur is evenzeer vuur als een grote vlam; een ziekelijk mens leeft even wezenlijk als een gezond mens. Zo is het dus niet de mate van uw beloof, die u behoudt–het is het bloed dat door het geloof aangegrepen wordt, dat u zalig maakt. Evenals de zwakke hand van een kind, die de lepel naar de mond brengt, hem even goed voedt als de sterke arm van een man; want het is niet de hand, die u voedt–al is het ook, dat zij het gerecht naar uw mond brengt, maar het is het gerecht, dat in uw maag komt, welke u voedt. Evenzo zal Christus u niet laten omkomen, al is het ook dat gij Hem slechts met een zeer zwakke hand aangrijpen kunt…. De zwakste hand kan even goed eeg gave aannemen als de sterkste. Welaan, Christus is deze gave en een zwak geloof kan Hem even goed aangrijpen als een sterk geloof, en Christus is even waarachtig de uwe, als gij een zwak geloof hebt, als wanneer gij door de kracht van het geloof tot triomferende blijdschap zijt gekomen.
WELSH.
De Puriteinen spreken van het geloof als van een neerliggen of een aanleunen. Er is geen kracht nodig om te leunen; het is een ophouden, een stilstaan van onze eigen kracht, het is onze zwakheid te laten afhankelijk zijn van een anders kracht. Laat niemand zeggen: “Ik kan niet steunen,” er is geen kwestie van hetgeen gij kunt, er is een confessie, een bekentenis van hetgeen gij niet kunt en een overgeven van de gehele zaak aan Jezus. Geen vrouw zou kunnen zeggen: “Ik kan niet in onmacht vallen,” dat is geen zaak van kunnen. Sterf weg in het leven van Christus; laat Hem alles in alles wezen, en wees gij niemendal.