Een preek uitgesproken op zondagavond 3 Mei 1891, door C.H. Spurgeon, in de Metropolitan Tabernacle, Newington.
Gij zijt nu de gezegende des HEEREN. Genesis 26:29b
Deze woorden beschrijven ten volle de positie van velen die ik op dit moment aanspreek. Er zijn hier honderden mensen waarop mijn oog rust en elk van hen kan ik met deze vinger aanwijzen – of kan ik de hand toesteken om een hartelijke handdruk te geven – om tot hen te zeggen: ‘Gij zijt de gezegende des HEEREN.’
Ik hoef dat niet te zeggen in dezelfde geest of om dezelfde reden als de Filistijnen dat deden. Zij hadden Isaak slecht behandeld, en toen hij voorspoedig was geworden, drongen ze er op aan dat hij het verleden zou vergeten. Ze bedoelden: ‘Wij vertrouwen erop dat u ons vriendelijk zult blijven behandelen en dat u de harde maatregelen die we tegen u genomen hebben zult vergeten. Want God heeft u, ondanks alles, zo gezegend dat u niet kribbig en humeurig behoeft te zijn, en u niet hoeft te herinneren wat wij hebben gedaan.’
Ik ben blij dat er voor mij geen noodzaak is om een woordenwisseling in deze geest te voeren. Vele jaren hebben we in vrede met elkaar doorgebracht en hebben we genoten van de zoete vriendschap met elkaar. U hebt mijn zwakheden willen verdragen en mij een overvloed van liefde betoond, die ik zeer zeker niet verdien. Dus, hoewel ik de taal gebruik van Abimelech en zijn vrienden, mijn motieven zijn geheel anders. Toch is de waarheid dezelfde voor velen die hier zijn: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Er zit echter veel kracht in het argument dat deze Filistijnen gebruikten. Als God ons rijkelijk gezegend heeft, niettegenstaande al onze fouten en tekortkomingen, moeten wij zeker leren veel te vergeven wat men ons aandoet. Als God ons onze schuld van 10.000 Euro vergeeft, moeten we bereid zijn onze mededienstknecht zijn schuld van 100 Euro kwijt te schelden.
Kind van God, aIs u de gezegende van God bent, zult u vaak met nietsziende ogen naar de aanvallen van uw medemensen kijken. U gaat zeggen: ‘God heeft mij zo gezegend dat ik heel goed welk kwaad dan ook over het hoofd kan zien, dat u hebt toegebracht, welke harde woorden dan ook die u gebruikt hebt. Ik ben nu de gezegende van God; laat daarom voorbij zijn wat voorbij is.’
Moge u de genade ontvangen zo te doen, als een van u een kibbelpartij heeft met een ander! Als er moeiten zijn geweest tussen wie van u dan ook, hoop ik dat, nog voor ik verder op mijn onderwerp inga en terwijl ik u met mijn vinger aanwijs en tot elk van u zeg: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN’, u onmiddellijk zult zeggen: ‘Zo zeker als het waar is wat u zegt, vergeef ik met heel mijn hart allen die mij iets hebben aangedaan, of dat nu Filistijnen zijn, of Israëlieten, of heidenen. Hoe kan ik anders, nu ik, onwaardige, zo’n grote genadegave ontvangen heb?’
Herinner u, dat de woorden van onze tekst werden gezegd door de Filistijnse koning als een reden waarom hij Isaak als vriend wilde. Kies bij het kiezen van vrienden hen die ook vrienden zijn van God. Als u gezegend wilt worden in uw vriendschap, kies dan een man die door God is gezegend. Zoek er een die een volgeling is van Christus en zeg: ‘U bent nu de gezegende van de HEERE; daarom zoek ik kennismaking met u. Kom onder mijn dak; u zult een zegen met u meebrengen. Spreek mij aan op straat. Uw woord in de morgen zal een zegening voor mij zijn.’
Het was een oud gebruik in de tijd van de apostelen om als men een huis betrad te zeggen: ‘Vrede zij dit huis.’ Wij doen dat niet meer; we denken er niet aan onze medemensen op die manier te zegenen. Maar waarom doen we dat niet? Is het door een gebrek aan liefde, of door een gebrek aan geloof in ons eigen gebed dat God het inderdaad zal doen?
Wat mij betreft, ik waardeer de zegen van een goed mens. Toen ik enige tijd geleden een heuvel op het platteland opreed, kwam ik een arme man en zijn vrouw tegen, die heuvelafwaarts gingen. Ik had ze nog nooit eerder gezien. Maar de vrouw pakte haar man bij de jas. Beiden stonden stil en keken naar me, en tenslotte zei ze, heel luid: ‘Dat is hem! God zegene hem!’ En hoewel haar begroeting nu niet bepaald volgens de etiquette was, het kwam regelrecht uit haar hart en ik voelde me gelukkiger dan ooit toen ik mijn weg vervolgde. Ik zag haar later nog eens en vroeg haar naar de reden van haar woorden. ‘Waarom?’ vroeg ze. ‘Ik heb jaren lang uw preken gelezen en ik kon het gewoon niet laten te zeggen ”God zegene hem” toen ik u zag, want u bent een zegen voor mij geworden.’ Op die manier werd deze nederige vrouw, deze gezegende des HEEREN, een zegen voor mij.
En wij allen, zelfs de meest nederige, die weet hebben van de genade van God, mogen dagelijks tot een grote zegen zijn temidden van het volk.
Als u aan uw predikant denkt, zeg dan eens ‘God zegene hem!’ en het zal hem goed doen dat te horen. Zeg tegen uw vriend: ‘God zegene je.’ Zeg tegen uw kinderen: ‘God zegene je, beste jongen. God zegene je, lief kind.’ Ze zullen er van profiteren, wanneer u de gezegende van de HEERE bent. En u, grootvaders, leg uw handen op de hoofden van de kinderen en zegen hen. Dat zullen ze nooit vergeten als ze opgroeien. Het kan zijn dat u meer voor hen hebt gedaan dan u zelf wel denkt.
Betreffende zijn kudde zegt God: ‘Want Ik zal dezelve, en de plaatsen rondom mijn heuvel, stellen tot een zegen, en Ik zal de plasregen doen neerdalen in zijn tijd, plasregens van zegen zullen er zijn.’ Gods volk is gezegend om te kunnen zegenen. Daarom, in het belang zowel van anderen als van uzelf, zorg ervoor dat mijn tekst overvloedig waarheid voor u is.
Maak dit tot uw gebed:
‘Lord, I hear of showers of blessing,
Thou art scattering full and free;
Showers, the thirsty land refreshing;
Let some droppings fall on me,
Even me.’
[‘Heer! Ik hoor van rijke zegen,
Die Gij uitstort keer op keer;
Laat ook van die milde regen,
Dropp’len vallen op mij neer;
Ook op mij.’]
Het was daarom dat de Filistijnen de vriendschap zochten van Isaak, omdat zij naar waarheid van hem konden zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Hel gaat mij er niet zozeer om over deze tekst een preek te houden als wel hierom dat ik iedere gelovige in Christus zou willen oproepen de waarheid ervan persoonlijk te ervaren. Eens was u verdoemd. Maar nu is er ‘geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn’. ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ Eens leefde u in vijandschap met God, maar nu, verzoend zijnde met God door de dood van Zijn Zoon, bent u zijn vriend geworden. ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ ‘Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in de Heere.’
Wat een enorme verandering voor de man of vrouw tot wie gezegd kan worden: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN!’
Er was een dag dat ik verdoemd was en een dag dat ik de zonde liefhad en tegen Gods wil inging. Maar nu bemin ik de zonde niet meer en ik vind mijn hoogste verrukking in het doen van de wil van mijn Vader die in de hemel is. Mijn ziel, als dit alles waar is, ‘zijt gij nu de gezegende des HEEREN’. U bent een wonder van verzoening, een wonder van genade. Werkelijk, waar de zonde overvloedig aanwezig was, werd de genade nog overvloediger.
Zit maar stil in uw kerkbank, volk van God, en proef deze zoete kruimels op uw tong. Eens, omdat u niet geloofde, rustte de toorn van God op u, maar nu kunt u zeggen: ‘Ik dank U, HEERE, dat Gij toornig op mij zijt geweest, maar Uw toorn is afgekeerd en Gij troost mij.’ Zeker zijt gij nu ‘de gezegende des HEEREN’.
U bent arm, wellicht, aan wereldse goederen, maar erfgenaam van ‘een onverderfelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u’; dus ‘gij zijt nu de gezegende des HEEREN’. Of misschien bent u zwak en ziek en nauwelijks in staat om op uw plaats te blijven. Maar, hoewel het uw lichaam aan sterkte ontbreekt, ‘gij zijt nu de gezegende des HEEREN’, want door zijn genade zult u overwinnen.
Onder druk van vrees en zorgen bent u ‘de gezegende des HEEREN’. Op Hem mag u werpen al uw zorgen en van Hem ontvangt u uitredding uit al uw vrees. Wat voor leed u ook berokkend wordt, dit overstelpt het alles met een vloed van blijdschap. U kunt instemmen met iemand die, hoewel levend in de eenvoudigste omstandigheden, zegt:
‘O joy! ’tis mine, this life divine,
Life hid with Christ in God;
Once sin-defiled, now reconciled,
And washed in Jesus’ blood
Oft far astray from Christ the Way,
I went with wilful feet;
From hopeless track, love brought me back,
With words of welcome sweet.’
[‘O vreugd! Ik bezit dit goddelijke leven
Verborgen met Christus in God;
Eens met zonden bevlekt, maar nu verzoend
En gewassen in Jezus’ bloed.
Vaak ver verwijderd van Christus, de Weg
Zo heb ik lang gedwaald.
Van een hopeloos pad heeft met zoete stem
De liefde mij teruggehaald.’]
Als u werkelijk dit lieflijke lied mee kunt zingen, dan ‘zijt gij nu de gezegende des E1EEREN’. U bent nog niet volmaakt; u bent nog niet verlost uit dit lichaam om te zijn met uw God. U bent nog niet opgestaan uit de dood om te staan voor de troon van God in een lichaam dat glorieus is opgewekt. Maar u bent nu, op dit moment reeds, de gezegende des HEEREN. Wilt u de heerlijke smaak van deze zoete waarheid in uw mond en in uw hart toelaten, terwijl ik dit onderwerp voor u zal proberen te behandelen?
1. Ik zou, in de eerste plaats, willen wijzen op het feit dat, in Isaaks geval, het een getuigenis van de vijand was. Het waren Filistijnen die zeiden: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Er zijn mensen onder Gods volk die zo duidelijk door de hemel begunstigd zijn dat zelfs zij die hen verachten en vervolgen niets anders van hen kunnen zeggen dan: ‘Zij zijn de gezegenden des HEEREN.’ Ik wilde wel dat wij allemaal zo waren, zo uitgesproken sterk in het geloof en in het gebed dat zelfs onze Abimelechs gedwongen zouden zijn om te zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ Wat was de reden voor deze heidenkoning en zijn medestanders om een dergelijke uitdrukking te gebruiken ten opzichte van Isaak? In het zoeken naar een reden voor de zegen van God in het geval van de zoon van Abraham, kunnen we aanwijzingen vinden voor de zegen van God over onszelf en onze kinderen.
Ik denk, dat ze in de eerste plaats zijn wonderlijke voorspoed zagen. We lezen in de verzen 12 tot en met 14: ‘En Isaak zaaide in dat land, en hij vond in dat jaar honderd maten, want de HEERE zegende hem. En die man werd groot, ja, hij werd gaandeweg groter, totdat hij zeer groot geworden was; en hij had bezitting van schapen en bezitting van runderen en groot gezin, zodat hem de Filistijnen benijdden.’
Voorspoed is niet altijd een teken van zegen. Het kan wel of niet een teken zijn van Gods gunst. God geeft soms heel veel aan hen op aarde, die niets in de hemel zullen ontvangen. Alsof Hij omdat Hij hen niet in de eeuwigheid zegenen kan, hen toch nog een voorspoedige tijd op aarde gunt. Ik heb wel eens horen zeggen dat voorspoed de zegen was van het oude verbond en tegenslag de zegen van het nieuwe verbond. Hoe dan ook, het is waar dat wereldse voorspoed kan worden gegeven, en inderdaad is gegeven, aan kinderen van God, als een teken van goddelijke gunst. We worden niet altijd ziek van de ‘kwartels die we eten’. God kan ze ook zenden op een manier dat we hen met vreugde ontvangen en door hen worden gesterkt. Hij kan zowel rijkdom als armoede geven.
Dit was de redenering van de Filistijnen en het is dan ook een Filistijnse redenering. Niet een redenering die veel voldoening geeft, maar wel één die een zekere kracht heeft. Want ook de Heere Jezus zelf gaf aan dat de zachtmoedigen gezegend zouden worden, zeggende: ‘Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen het aardrijk beërven.’
En tijdens diezelfde gedenkwaardige Bergrede sprak Hij de vermaning uit: ‘Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en al deze dingen’ – de dingen die de heidenen zoeken – ‘zullen u toegeworpen worden.’ We mogen dus vrijelijk zeggen dat de ‘zegeningen van God’ een teken van genade zijn. Deze Filistijnen hadden nog een reden om te denken dat Isaak door God gezegend was; zij voelden bet door goddelijke ingeving.
Een geheime geest fluisterde de koning in: ‘Raak mijn gezalfde niet aan en doe mijn profeten geen kwaad.’ God verstaat de kunst om mensen te laten voelen hoe geweldig goedheid is. Het kan zijn dat ze een christen bespotten en uitjouwen, maar zijn leven overwint hen. Ze kunnen er niets aan doen. Ze moeten eer geven aan de overmacht van genade. De belofte geldt nog steeds: ‘Als iemands wegen de HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.’ God prent zelfs in de hersens van ongelovigen dit feit in, dat zo’n man, zo’n vrouw, een van de gezegenden des HEEREN is.
Kent u geen gelovigen die zo’n bovenaardse sfeer om zich hebben, dat, hoewel ze zich onbevangen onder de mensen bewegen, deze mensen instinctief weten dat ‘ze van Christus zijn’ en door Hem gezegend zijn?
Ik heb geen interesse voor afbeeldingen van lang gestorven heiligen, met een aureool van licht om hun hoofd, zelfs niet als ze zijn geschilderd door oude meesters. Maar er is iets rondom iemand die een heilig leven leidt, een helderheid die hem omstraalt, als een symbool van Gods aanwezigheid, dat hem apart zet van degenen om hem heen, en dat ons noodzaakt te zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN’.
Voorts, voordat de Filistijnen dit getuigenis van Isaak gaven hadden ze zonder twijfel zijn vriendelijkheid opgemerkt. Ik geloof dat er niets is dat zo’n invloed heeft op de goddelozen als zachtmoedigheid van geest, rustig gedrag, een vriéndelijk karakter en het gedurig onderdrukken van een slecht humeur. Als u boos wordt als mensen boos op u zijn, hebt u uw positie al verloren. Maar als u geduldig kunt zijn onder vervolging, als u kunt glimlachen als men u belachelijk maakt, als u afstand kunt doen van uw rechten, als u veel kunt dragen en blijven verdragen, dan bent u groter dan een man die een stad inneemt.
Herinner u de gezegende belofte aan het adres van de vreedzamen onder Christus’ discipelen. Ze zijn niet alleen kinderen van God, maar ‘zij zullen Gods kinderen genaamd worden’. De mensen zullen zeggen: ‘Als iemand een christen is, dan hij wel.’ Ze zullen daar geen enkele twijfel over hebben.
Als zachtmoedigheid, vriendelijkheid en lankmoedigheid een leven beheersen zullen mensen tegen zo iemand zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN’. Zoals de vriendelijkheid van God ons groot maakt, zo brengt de vriendelijkheid van zijn heiligen God glorie. Boosheid kan een tijdelijke macht geven, die echter wegsmelt in de hitte van de zon. Maar gelijkmoedigheid van geest is koning over het land. Als je jezelf kunt regeren, kun je de hele wereld regeren. Isaak zegevierde door zijn zachtmoedigheid! Aangezien Abimelech zag dat hij liever bron na bron opgaf dan er strijd over te voeren, zei hij tegen hem: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Sommigen onder u kunnen dat niet begrijpen. ‘Wat!’ zegt u, ‘Mogen we dan zelfs niet eens voor onszelf opkomen?’ Dat hangt ervan af wie en wat u bent. Als u van uzelf bent, zorg dan ook voor uzelf. Bent u echter van Christus, laat Hem dan voor u zorgen.
‘Maar,’ zegt u, ‘zelfs als je op een worm trapt doet deze iets terug.’ Ja, maar u wilt toch zeker geen voorbeeld nemen aan een worm? Nee, laat de zachtmoedige en geringe Christus uw voorbeeld zijn en probeer deel te krijgen aan zijn Geest. Hij bad zelfs voor zijn moordenaars – ‘Vader vergeef hen’ – en Hij trachtte altijd kwaad met goed te vergelden. Ik vraag u, doe hetzelfde, zorg voor een vriéndelijke geest en zelfs de wereldling zal van u zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Welnu, hoewel deze Filistijnen zagen dat God Isaak gezegend had, lezen we toch – vers 14 – dat ze hem benijdden. Wat is het vreemd, dat mensen die geen prijs stellen op de zegen van God, toch degenen benijden die wel door Hem gezegend worden!
Ik hoorde eens iemand zeggen: ‘Het is niet eerlijk, dat God één bepaald volk heeft uitverkoren!’ Meneer, wilt u lid zijn van het volk van God? De zegeningen die zij ontvangen, wilt u die ook ontvangen? U kunt ze krijgen, als u wilt. Maar als u ze niet wilt hebben vraag ik u om niet met God te strijden omdat Hij verkiest ze te geven aan wie Hij wil.
Er zijn twee grote waarheden, die ik al vele jaren verkondig vanaf dit spreekgestoelte. De eerste is dat de zaligheid er is voor een ieder die haar wil hebben; de tweede is dat God de zaligheid geeft aan wie Hij daarvoor heeft uitverkoren. En deze waarheden zijn op geen enkele wijze in strijd met elkaar. Als u de zegeningen van God wilt ontvangen, neem deze dan aan op ditzelfde moment, want mijn opdracht als ambassadeur van Christus is mensen te smeken zich te verzoenen met God. Als u dat echter niet wilt, maak dan God geen verwijt van het feit dat Hij zijn genade schenkt aan Zijn uitverkorenen. Zo was het ook met die Filistijnen: ze wilden de zegen van Jahwe niet, en toch benijdden ze Isaak, die die zegen wel ontving.
Maar terwijl ze hem benijdden, vreesden ze hem ook en trachtten ze zijn gunst te winnen. Spreek ik tot een jonge gelovige die werkzaam is bij een puur zakelijk bedrijf, of tot een christenvrouw die tewerkgesteld is bij een niet-kerkelijke familie waar haar geloof bloot staat aan tegenspraak? Laat mij u de raad geven gewoon door te gaan en geen notitie te nemen van de hindernissen die u in de weg worden gelegd. In het begin zult u scheef worden aangekeken, maar daarna worden gevreesd. En daarna zal men u opzoeken en zal men uw gezelschap begeren. Als u tenminste net zo vast in uw schoenen blijft staan als Isaak, nooit uw geduld verliest, maar altijd vriendelijk blijft en zachtmoedig, dan zult u overwinnen. En wie heden verworpen is, zal dan geëerd worden, net als Isaak bij Abimelech, dezelfde die hem even tevoren had gevraagd te vertrekken.
Een man Gods die een geloofsgetuigenis gaf, werd eens in de goot geduwd door een man die hem passeerde en die hem toevoegde, terwijl hij zich een weg baande: ‘Hier, pak aan, John Bu- nyan.’ Hij nam zijn hoed af en zei: ‘Ik zou er alles voor willen geven als u mij terecht Bunyan noemde. Ik vind het zo’n grote eer om die titel te dragen, dat u alles met me mag doen wat u maar wilt.’ Geïdentificeerd worden met hen die door God gezegend zijn is meer waard dan alle gunsten van de wereld. We zijn dan in goed gezelschap. Als mensen u verachten is dat niet zo belangrijk, als God u maar heeft gezegend. Als men u in de goot drukt omdat u een christen bent, neem dan uw hoed af en bedank ervoor, want het is het waard minachting te verdragen, omdat men u rekent bij de volgelingen van Christus. Wees ervan verzekerd dat, wanneer u het een voorrecht acht te worden bespot om uw geloof, degenen die u vandaag vervolgen, morgen uw bevoorrechte positie zullen erkennen. Het is iets geweldigs als iemand van ons dit getuigenis van onze vijanden krijgt: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
2. In de tweede plaats waren het niet alleen zijn vijanden die tegenover Isaak getuigden: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ Nee, het was ook het getuigenis van God. Dankzij de toezegging van God was hijin staat zich zo te gedragen dat de Filistijnen gunstig over hem oordeelden.
Net als Henoch voor zijn opneming naar de hemel was Isaak verzekerd van het feit dat God behagen in hem had en daarom was in staat zachtmoedig het mishagen van de wereld te verdragen. Wanneer hij werd weggejaagd van de ene bron, groef hij een andere, en steeds putte hij water ‘uit de bronnen der genade’. Hij zou bijna voor het portret hebben kunnen zitten dat Jeremia eeuwen later schilderde van de gezegende mens, toen hij zei: ‘Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt, en wiens vertrouwen de HEERE is. Want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is, en zijn wortelen uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen, en in een jaar van droogte zorgt hij niet en houdt niet op van vrucht te dragen.’
Laten we eens nagaan op welke manier Isaak het getuigenis van God heeft ontvangen inzake zijn gezegend zijn. In de eerste plaats was het getuigenis van God voor hem een belofte gegrond op bet verbond dat Hij had gesloten met zijn vader Abraham. God zei tegen Isaak: ‘Ik zal met u zijn en u zegenen.’ In het derde vers van hoofdstuk 29 wordt de belofte dubbel zeker gemaakt als God tegen Isaak zegt: ‘En Ik zal de eed bevestigen, die Ik Abraham, uw vader, gezworen heb.’ En in het vierentwintigste vers van hetzelfde hoofdstuk, waar de belofte wordt hernieuwd, gebeurt dat nog steeds op grond van het verbond: ‘Ik ben de God van Abraham uw vader, vrees niet, want Ik ben met u, en Ik zal u zegenen en uw zaad vermenigvuldigen, om Abraham mijns knechts wille.’
Welnu, weet u iets van de verbondsgemeenschap tussen God en zijn volk? De grote massa onder de christenen weet daar tegenwoordig niets meer van. De meeste predikanten zijn het vergeten. En toch is het verbond begin en einde van alle theologie. Degene die doorkneed is in de wetenschap van het verbond heeft de sleutel in handen van de ware godgeleerdheid. Maar dit leerstuk is uit de mode geraakt bij de meeste mensen, met uitzondering van een stel ouderwetse figuren, waarvan wordt verondersteld dat ze niet beter weten, maar die, alle schimpscheuten van hun tegenstanders ten spijt, vasthouden aan het leerstuk van de genade en daarin vet en merg vinden voor hun geloof in God.
Ik bemin de beloften van God, omdat het verbondsbeloften zijn. God heeft Zich verplicht Zijn woord te houden ten aanzien van zijn volk, in de Persoon van zijn lieve Zoon. Hij heeft Zichzelf daaraan gebonden, door het verbond met Christus, en wil niet, kan ook niet, om Zijn woorden heen. En Christus heeft de eisen van het verbond vervuld; en Hij die ‘de grote Herder der schapen door het bloed des eeuwigen testaments uit de doden heeft wedergebracht, namelijk onze Heere Jezus Christus’, Hij zal u zeker ‘volmaken in alle goed werk, opdat gij Zijn wil moogt doen, werkende in u hetgeen voor Hem welbehaaglijk is door Jezus Christus, dewelke zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid’.
De belofte is een dubbele belofte als ze is bevestigd in Jezus Christus. Hoewel we arme en onwaardige wezens zijn kunnen we toch, met David, zeggen: ‘Hoewel mijn huis alzó niet is bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is.’
Tweemaal zegt God door Jesaja: ‘… en Ik zal u geven tot een verbond des volks …’ Driedubbel gelukkig zijn zij die ontvangen wat God heeft gegeven en die, in Christus, ingaan in dat gezegende verbond. Gezegend zijt gij, als God door Zijn Geest de belofte in uw harten heeft gelegd en u die laat zien als een verbondsbelofte. Dan maakt God dit getuigenis waar in u: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ U bent nu gezegend, u zult uw hele aardse leven lang gezegend blijven.
‘And when through Jordan’s flood,
Thy God shall bid thee go.
His arm shall thee defend,
And vanquish every foe;
And in this covenant thou shalt view Sufficient strength to bear thee through.’
[Indien door de Jordaan Uw God u vraagt te gaan,
Zijn arm is uw verweer
En slaat de vijand neer.
In het verbond vindt gij de kracht
Die u aan de and’re oever bracht.’]
Voorts droeg God Zijn getuigenis aan Isaak over in een visioen. Hij kwam tot hem in de nachtwake en sprak tot hem van aangezicht tot aangezicht. Geen mens die niet de gezegende des HEEREN is staat zo met Hem in verbinding. ‘Heere, wat is het, dat Gij Uzelf aan ons zult openbaren en niet aan de mensen?’ vroeg Judas, niet Iskarioth, voordat onze God verraden werd. Och, Judas, het is eenvoudig omdat u niet Iskarioth bent, maar een trouw discipel. Anders had u de aanwezigheid van Christus nimmer ervaren! Als Hij Zich aan ons bekend maakt op deze speciale manier is dat, omdat Hij ons heeft gezegend op een wijze waarop Hij de goddeloze wereld niet zegent. ‘De verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en zijn verbond, om hun die bekend te maken.’ Openbaart Christus zich ooit zo aan u? Is de liefde van God, die door de Heilige Geest aan u is gegeven, zichtbaar geworden in uw hart? Dan hebt u de goddelijke verzekering: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Isaak ervoer dit getuigenis naar mijn mening ook in de goddelijke acceptatie van zijn aanbidding.We lezen dat hij een altaar bouwde en daarna pas zijn tent opzette. Richt in uw huis uw altaar op voor God en neem de goede volgorde in acht: eerst het altaar en daarna het huis. Als God u daar aanneemt en uw familiealtaar maakt tot een plaats van verfrissing en blijdschap, zult u voelen dat Hij u daarin de zoete verzekering geeft dat u nu de gezegende des HEEREN bent.
Het is jammer, dat er tegenwoordig zoveel huizen zonder daken zijn – ik bedoel: huizen van christenen, waar het familiegebed ontbreekt. Waar zijn sommigen van u mee bezig? Als uw kinderen zich goddeloos gedragen, is dat dan zo verwonderlijk, als er geen morgengebed, geen avondgebed wordt uitgesproken, en het Woord van God in uw huis niet gelezen wordt? In elk huis waar men weet heeft van de genade van God moet een altaar zijn, vanwaar de wierook van de lofprijzing opstijgt en waarbij dag in dag uit God om vergeving van zonden wordt gevraagd. Temidden van een dergelijke familievroomheid – die naar ik vrees op vele plaatsen aan het uitsterven is – zult u de verzekering krijgen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Isaak had nog een ander bewijs van het feit dat hij door God werd gezegend: de snelle bestraffing van de zonde! Hij vertelde een leugen. Hij zei, dat Rebekka zijn zuster was, terwijl ze zijn vrouw was. Hoewel dat scheen te bewijzen dat hij niet de gezegende des HEEREN was, het bewijs van zijn gezegend zijn was het feit dat het uitkwam en hij zich schaamde.
Wereldse mensen kunnen soms verkeerde dingen doen, zonder dat ze daarvoor gestraft worden, maar als een christen het aandurft hen na te doen zal zijn dwaasheid uitkomen, dat is zeker. Het is mij opgevallen dat wanneer een christen in het zaken doen van de rechte weg afwijkt, hij meestal tegenslag ondervindt en betrapt wordt bij zijn schurkenstreek. En dat, terwijl anderen iets uithalen wat tien keer zo erg is en dat niet aan het licht komt. Schavuiten die God niet kennen en de gewone moraal van eerlijke mensen verachten kunnen op de Beurs met andermans geld speculeren, zonder dat het uitkomt. Maar als u, die God liefhebt, dat ook maar één keer doet, omdat u zich ‘daartoe gedrongen voelt’, zal het bestraft worden, daar kunt u van op aan. Het is nu eenmaal een kenmerk van een kind van God, dat hij als hij iets verkeerds doet een pak slaag oploopt.
Als ik op straat zou lopen en vreemde jongens ramen zag in- gooien, zou ik zeggen: ‘Wegwezen hier, of ik roep de politie.’ Maar als het mijn eigen kind was, kreeg hij een pak voor zijn broek. Ik zou me niet bemoeien met de andere jongens, maar wel met die van mijzelf. Zo is het ook met God. Hij zegt, door de mond van Amos, tot zijn volk: ‘Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend: daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken.’
Het is een teken van Gods zegen over een mens, dat, als hij iets verkeerd doet, hij dat niet straffeloos kan doen. Als uw zonden u pijn doen, dank dan God daarvoor. Want het is beter pijn te lijden dan te zondigen, en het is beter dat pijn u van zonden afhoudt dan dat er iets zoets in komt, dat u voor eeuwig tot een slaaf van die zonde maakt.
Wel, ik zal hier niet langer over uitweiden. God legde Zijn getuigenis in het hart van Isaak: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ Moge Hij datzelfde getuigenis leggen in het hart van een ieder die Zijn Naam kent en die de verbondsbeloften ontvangen heeft! Dat de woorden tot u mogen komen als een zegening van de troon van God en u uit mogen zenden om te getuigen van Zijn goedheid, en om te zegenen Hem die ons gezegend heeft, zeggende: ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus!’
3. In de derde plaats moet ik uw aandacht vragen voor het feit dat, hoewel Isaak de gezegende van de HEERE was, hem dit nog niet vrijwaarde van zorg. Ik heb al enige aandacht besteed aan dit deel van het onderwerp door te spreken over de snelle uitredding uit zijn zonde. Maar in aansluiting daaraan moet gezegd worden dat er andere zorgen waren die niet het directe gevolg waren van zijn eigen gedrag, maar die door God werden toegelaten teneinde hem, gezegend als hij nu al was, nog verder te laten groeien in karakter en gedrag.
Ook al voordat Abimelech de oorsprong zag van de genade over Isaak, was hij ‘de gezegende des HEEREN’. En toch moest hij nog steeds een zwervend bestaan leiden. Hij was een vreemdeling en een pelgrim, net als zijn vader, en hij leefde als een bijwoner in het land. Hij had geen erfgoed in het land en hoewel zijn kudden en herders toenamen in aantal woonde hij nog steeds in tenten, terwijl anderen statige huizen en paleizen voor zichzelf lieten bouwen.
Maar God had andere plannen met hem en ‘hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is’. Daarom werd deze beproeving voor hem tot zegen, zoals dat met beproevingen altijd het geval is als ze worden geheiligd door de Geest van God.
Indien ik vandaag met mijn woorden een kind van God bereik wiens plaats op aarde is verwoest, zou ik u willen bemoedigen met de gedachte aan de ‘blijvende stad’, die spoedig uw deel zal zijn. Als u, door Christus, de verzekering hebt ontvangen van een rijke toegang in die stad, bedenk dan, al zult u nooit hier op aarde een eigen huis hebben en rondzwerven als een vreemdeling, mensen meer dan eens tot last, dat ‘gij de gezegende des HEEREN zijt’. Dagelijks overlaadt Hij u met zegeningen en u kunt een thuis vinden in Zijn liefde.
‘He loves, he loves, he cares,
Nothing that truth can dim;
He gives the very best to those
Who leave the choice to him.’
[‘Hij mint, hij mint, hij zorgt,
Niets kan die waarheid schaden;
Hij geeft aan hen het beste,
Die ’t aan Hem overlaten.’]
Niettegenstaande de gezegende positie waarin Isaak was geplaatst, moest hij de strijd aanbinden tegen zijn vijanden. Het is waar dat zijn tegenstanders tenslotte zijn vrienden werden, maar de zegen van God begon niet met hun vriendschap. Zij ontdekten het feit later en legden er getuigenis van af. Maar Isaak was al die tijd al ‘de gezegende des HEEREN’. Toen Abimelech hem wegzond en ‘de herders van Gerar twistten met Isaaks herders’ was hij niet buiten Gods gunst gesloten. Jahwe heeft hem nooit gevraagd weg te gaan, en nam ook Zijn goede Geest niet van hem.
Dus, diep verzochte, als uw tegenstanders rondom u samendrommen en het ene na het andere verkeerd schijnt te gaan, begin dan geen bittere dingen over uzelf te schrijven, alsof God u verlaten zou hebben. Denk eraan dat het van God is dat u gezegend bent en niet van mensen. Hij zal u nooit verlaten en Zijn verlossing zal spoedig uw hart verheugen. Zelfs temidden van de beproeving zijt gij ‘nu de gezegende des HEEREN’. En, net als Isaak zult u, na te hebben gedronken van het water van ‘afgunst’ en ‘haat’, naar Re- hoboth worden gebracht, waar ‘ruimte’ voor u zal zijn; ja, zelfs naar Berseba, ‘de bron van de eed’, ‘de zevende bron’ , de ‘bron der verzadiging’, waar vijanden uw gunst zullen zoeken en de naam van uw God verheerlijken.
Isaak had vooral één beproeving die aan zijn ziel knaagde: hij had huiselijke zorgen. Ezaus dubbele huwelijk met Hetitische vrouwen was een ergernis voor zijn vader en moeder. Ik merk dit op omdat er onder Gods volk mensen kunnen zijn die op dezelfde manier lijden.
Enkele dagen geleden zag ik iemand die zei: ‘Ik ben als die Spartaan die een vos in zijn boezem meedraagt, die aan mijn hart knaagt, want ik heb een ondankbaar kind…’ En terwijl hij tegen me sprak zag ik dat zijn hart gebroken was. Och, het zou kunnen zijn dat sommigen van u in dezelfde situatie verkeren. Als er hier een jonge man of een jonge vrouw aanwezig is die de veroorzaker is van een dergelijke klacht van een ouder, vraag ik hem of haar daar toch eens goed over na te denken. U bent toch, hoop ik, niet harteloos: u bent de gebeden van uw moeder toch niet vergeten of de zorg van uw vader voor u? Dood hen die u het leven gaven niet, en beledig en erger degenen niet waaraan u zoveel te danken hebt. Maar, o, lieve broeder of zuster, als u hier bent gekomen met een gebroken hart vanwege uw Esau en wat hij doet, zou ik u hij de hand willen nemen en zeggen: ‘Maar toch bent u de gezegende des HEEREN. Laat dit u bemoedigen.’ Al had Abraham zijn Ismaël, God zegende hem toch. Al had Isaak zijn Esau, God zegende hem. Draag moedig deze beproeving. Breng het in gebed tot God. Gun God geen rust, dag noch nacht, tot Hij uw zoon gered heeft, uw dochter teruggebracht. Blijf ondertussen niet wanhopig, wees niet terneergeslagen, want het is waar – en drink, bid ik u, deze beker van de vertroosting – dat ‘gij nu zijt de gezegende des HEEREN’.
Laat ik tenslotte nog enkele ernstige woorden mogen spreken. ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ ‘Nu.’ Geliefden, doe uw best om vast te houden aan uw tegenwoordige zegen. Als u werkelijk gered bent, denk dan niet altijd aan het goede dat u in de hemel genieten zult, naar tracht nu de gezegende des HEEREN te zijn. Waarom zou u niet twee hemelen hebben, een hemel hier en een hemel daar? Wat is het verschil tussen het leven van een gelovige hier en het leven van een gelovige daar? Alleen dit: hier is Christus met ons, maar daar zullen wij met Christus zijn. Als we leven op het niveau van de voorrechten die ons gegeven zijn, is dat het enige verschil dat we moeten kennen. Tracht nu de gezegende des HEEREN te zijn.
Ik heb eens gehoord van een reiziger die in Ierland constant werd gevolgd door een bedelares, die hardnekkig om aalmoezen bleef vragen. Zo lang er uitzicht was op een kans iets te krijgen bleef de oude vrouw zeggen: ‘Moge de zegen van God uedele heel uw leven blijven volgen.’ Maar toen alle hoop op een gift verdwenen was voegde ze er bitter aan toe: ‘En laat die u nooit inhalen!’
Doch de zegeningen die God voor zijn uitverkorenen heeft zijn niet van het trage soort, die ons nooit zullen inhalen. Er staat geschreven: ‘En al deze zegeningen zullen over u komen en u aantreffen, wanneer gij de stem van de HEERE uw God zult gehoorzaam zijn.’
Ik dring er dan ook bij u op aan: grijp de zegen die u aantreft en veronachtzaam die niet. ‘Gij zijt nude gezegende des HEEREN.’
Wees er, vervolgens, dankbaar voor dat u in deze genadepositie bent. U had in een kroeg kunnen zijn, u had een spreker van ongelovige woorden kunnen zijn, u had in de gevangenis kunnen zitten, u had in de hel kunnen zijn. Maar ‘gij zijt nu de gezegende des HEEREN’.
Prijs daarom uw God, wiens goedheid duurt tot in eeuwigheid. Als u uw stem niet verheft, verhef dan uw hart, en prijs Hem voor zijn genade die u doet verschillen van andere mensen.
Vertel anderen erover. Als ‘gij nu de gezegende des HEEREN’ zijt, spreek dan vervolgens met anderen over het zalige geheimenis dat u zoveel vreugde heeft gebracht.
Zijn we wel voldoende bezorgd over de zielen van anderen? Christen-mannen en christen-vrouwen, bemint u uw medeschepselen, of niet? Wat zijn het maar weinigen die zich tot taak stellen onophoudelijk het blijde verhaal te vertellen van Jezus en Zijn liefde!
Onlangs las ik over een veldprediker in het Noordelijke leger van de Verenigde Staten tijdens die ellendige burgeroorlog. Hij lag gewond op het slagveld en hoorde een man niet ver van hem vandaan een verwensing uiten. Hoewel hijzelf zwaar gewond was, zodat hij niet op zijn voeten kon staan, wilde hij toch de lasteraar spreken en hem de boodschap van het evangelie vertellen. En hij dacht: ‘Ik kan alleen maar rollend bij hem komen.’ En dus, hoewel hij ernstig bloedde uit zijn wonden, begon hij te rollen tot hij aan de zijde was van de arme godslasteraar. En op dat eenzame slagveld predikte hij hem Jezus. Er kwamen andere mensen langs en hij zei tegen hen: ‘Kunnen jullie me dragen? Ik vrees dat ik dood ga. Maar ik wil niet van het slagveld af gedragen worden. Ik zou graag willen dat u me van de ene stervende naar de andere zou dragen, de hele nacht door, zodat ik hen kan vertellen van een Zaligmaker.’
Wat een schitterende daad was dat! Een bloedende man sprekend over de bloedende wonden van een Zaligmaker, tot mensen die vol van zonden waren.
O, u die geen wond hebt, die kunt lopen, en al de mogelijkheden hebt om u te wijden aan deze dienst, hoe vaak laat u niet de mogelijkheden passeren en weigert u te spreken over Jezus!
‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ En op ditzelfde moment wilde ik wel dat u voelde hoe de gezegende Heere Zijn doorboorde hand op u legde en zei: ‘Ga nu, en vertel anderen wat Ik voor u heb gedaan.’ Hou nooit op het goddelijke verhaal te vertellen zolang de mogelijkheden daarvoor aanwezig zijn, totdat uw stem verloren gaat in de dood. Dan zal uw geest het verhaal vertellen in verhevener sfeer.
U komt naar de tafel van God en ik nodig u uit, geliefden, om hier met veel liefde te komen. Kom niet met twijfels en vrees, met een koud of lauw hart. Denk eraan: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ Kom, eet Zijn lichaam en drink Zijn bloed. Daar, op de tafel, zult u niets anders zien dan de tekenen van Zijn vlees en bloed. Maar, als u werkelijk gelooft, zal Christus u geestelijk voeden met Zichzelf. En als u eet dat hemelse brood en drinkt de wijn van het leven dan mag u een stem horen zeggen: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’
Wat herinner ik me nog goed de tijd dat ik mijn ogen zou hebben willen geven om als een hond onder de tafel te mogen zitten, om te eten de kruimels die er afvielen, als anderen feest hielden. En nu mag ik al eenenveertig jaar als kind aan tafel zitten: geprezen zij Zijn Naam.
Zoals ik onze vrienden deze morgen al vertelde is deze dag een gedenkdag met een bijzondere betekenis voor mij. Eenenveertig jaar geleden ging ik de rivier in en werd gedoopt in de Naam van de Vader, en van de Zoon en van de Heilige Geest.
‘Yet have been upheld till now:
Who could hold me up but thou?’
[‘En al die tijd bleeft Gij nabij:
Wie was mijn steun, dan enkel Gij?]
Moge een ieder van u, als u tot de tafel komt, een stem in uw hart horen zeggen: ‘Nu een gelovige. Nu gerechtvaardigd. Nu levend gemaakt. Nu wedergeboren. Nu in Christus. Nu na aan het hart van God. ”Gij zijt nu de gezegende des HEEREN”.’
O, dat sommigen die hier kwamen zonder zegen, daar niet zonder zouden vertrekken. Hij die gelooft in Jezus heeft al de zegen die Jezus hem kan geven: vergeving van het verleden, genade voor het heden en zaligheid voor de toekomst.
‘Zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben’ is het woord van God tot u, twijfelaar. Hij werd tot een vloek voor u gemaakt, zodat Hij u kon vrijkopen van de vloek van de gebroken wet, want er staat geschreven: ‘Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.’ Hij hing daar voor schuldige mensen. Geloof dan in Hem. En als dat het geval is zal eeuwige blijdschap stromen in uw dorstige en diep bedroefde hart en zal er tot u gezegd worden: ‘Gij zijt nu de gezegende des HEEREN.’ U zult nu en voor eeuwig gezegend zijn! God geve dat, om onze Heere Jezus Christus’ wil!
Amen.
Brief van ds. Spurgeon die hij vanuit Menton met de preek meestuurde.
Beste vrienden. Ik heb brieven ontvangen van lezers die erover spreken dat ze ‘met belangstelling’ de persoonlijke aantekeningen aan het eind van de preken lezen. Ik was bang dat die notities wat eentonig waren geworden, en het verbaast mij daarom dat zovelen er belang in stellen. Ik ben niet in staat om net als de violist Paganini op slechts één enkele snaar steeds zoete muziek te maken; en daarom schrijf ik die ‘interesse’ meer toe aan de liefde van de lezers dan aan het genie van de schrijver. Wij interesseren ons immers zelfs voor de kleinste details betreffende hen die wij van harte liefhebben.
Deze huidige aantekening dient om te vertellen dat ik op de laatste avond van 1891 en op nieuwjaarsmorgen 1892 in dit hotel twee korte toespraken heb gehouden voor een tiental vrienden. Mijn zwijgen van meer dan een half jaar loopt ten einde. Het eerste gezang der vogels is in mijn landstreek weer te horen. Het is waar dat ik het zittende deed en dat ik zeer blij was toen ik klaar was. Maar het is gedaan en hij die bijna onder de doden gerekend werd spreekt nu weer in grote ernst tot de levenden.
U kunt raden hoe groot mijn vreugde is nu er tekenen zijn dat mijn krachten terugkeren; en ik prijs God met heel mijn hart voor Zijn wonderlijke genade.
Uw dienstknecht tot in de dood
C.H. Spurgeon.
Hotel Beau Rivage, Menton 2 januari 1892