Stelt u zich eens een man voor, die de trap van een hoge toren opklimt, met als doel zichzelf te doden. Hij klimt over het hek. Net nadat hij springt, vraagt hij: ‘Wat heb ik gedaan.’ Ik kan me voorstellen dat een geest in de lucht vraagt: ‘Gedaan? U hebt gedaan, wat u nooit ongedaan kunt maken. U bent verloren, verloren, verloren.’ Nou, weet u, als u geen deel hebt aan Christus, dan klimt u vandaag die trap op. Morgen misschien al staat u op dat hekwerk en als de dood u komt halen en u springt van die toren van leven naar die golf van ellende, dan zal die vraag gruwelijk voor u zijn. ‘Wat hebt u gedaan?’ Het antwoord kan u dan niets meer baten, het zal verschrikkelijk zijn. Ik stel me zo’n ziel voor op de zee van de eeuwigheid. Ik hoor hem zeggen: ‘Wat heb ik gedaan?’
Hij wordt geworpen in de vlammende golven en schreeuwt: ‘Wat heb ik gedaan?’ Hij ziet voor zich een lange eeuwigheid, maar stelt nog eens de vraag: ‘Wat heb ik gedaan?’” Het gevreesde antwoord komt: u hebt het helemaal zelf verdiend. U kende uw plicht, maar u deed die niet. U was gewaarschuwd, maar u sloeg alle raad in de wind. Ach, luister toch naar dat trieste monoloog van zo’n ziel. De laatste dag breekt aan, de vlammende troon wordt geplaatst en het grote boek wordt geopend. Ik hoor de bladzijden ritselen, als zij omgeslagen worden. Ik zie mensen die naar rechts en naar links worden gewezen, als gevolg van wat er in dat boek staat.
De ziel zegt: wat heb ik gedaan? Ik weet dat zonde voor mij verderf betekent, want ik heb nooit een Zaligmaker gezocht. Wat is dat? De Rechter kijkt naar me. Zal Hij tegen mij zeggen: ‘Ga uit, vervloekte’ tegen mij? O, laat me maar voor eeuwig verpletterd worden, dat liever dan dit mee te moeten maken. Er is geen geluid, maar de vinger wijst en ik word uit de menigte gehaald en alleen sta ik voor de Rechter. Hij slaat om naar mijn bladzijde en voordat Hij het voorleest, bonkt mijn hart in mijn borst. ‘Zo moet het dan,’ zegt Hij, ‘nooit is het uitgewist met Mijn bloed.’
Toen Ik riep, luisterde u niet. U hebt Mijn volk uitgelachen. U wilde niets van Mijn genade. U zei dat u het loon van uw ongerechtigheid wilde hebben. U zult het krijgen, de bezoldiging van de zonde is de dood.” Met een stem groter dan duizend donders zal Hij zeggen: “Gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk de duivel en zijn engelen bereid is.” Dan wordt alles waar. Ik heb gelachen om de dominee, toen hij over de hel preekte en nu ben ik in de hel. Ik vroeg me af waarom hij me zo bang wilde maken.
O, ik wilde wel, dat hij me nog veel banger had gemaakt. Had hij me maar zo bang gemaakt, dat ik hiervan verlost zou zijn. Maar nu, hier ben ik dan, verloren, en er is geen ontsnappen meer mogelijk. Het is zo donker in deze duisternis, er is geen straaltje licht dat me ooit nog kan bereiken. Ik zit zo vast, dat geen van deze schroeven en ijzers ooit losgemaakt kunnen worden. Ik ben voor eeuwig verdoemd. Ach, dit is een akelig monoloog. Ik kan het haast niet vertellen.
Als u er kon wezen, als u kon weten wat zij voelden en zien wat zij zien, dan vroeg u zich af waarom ik nog niet veel ernstiger het Evangelie zou preken. U zou zich verbazen, niet over het feit dat ik u wilde laten huilen, maar over het feit dat ik zelf niet meer zou huilen en dat ik niet nog veel ernstiger zou preken. Luisteraars, zo waarlijk als God, voor Wie ik sta, leeft, eens zal uw geweten mij toegeven dat ik een eerlijke getuige ben geweest vanmorgen. Ieder van u zal gewaarschuwd wezen, indien u verloren gaat. Ik heb u zo ernstig als ik maar kon, gewaarschuwd. Krachtiger kan ik het niet. Ik weet niet hoe het beter kan. Ik kan u niet beter overtuigen. Ik sluit af met te zeggen: vlucht tot Jezus.
Ik smeek u, als onsterfelijke zielen bestemd voor eeuwig wel of eeuwig wee, vlucht tot Christus. Zoek genade in Zijn handen. Vertrouw op Hem en wees gered. Of: sla mijn waarschuwing in de wind en ga verloren. Weet echter zeker dat u mij niet afwijst, maar Hem, die mij gezonden heeft. U mag het verachten, maar u veracht mij niet, maar meerder dan Mozes, ja, Jezus Christus, de Heere. Als u dan voor Zijn troon komt te staan, zal Zijn vonnis als een dolkstoot zijn en Zijn woorden zullen vreselijk zijn als Hij u voor eeuwig veroordeelt, voor eeuwig en eeuwig zonder hoop, voor eeuwig, voor eeuwig en eeuwig. Moge God ons daarvoor behoeden, om Jezus wil.
Lees hier de hele preek