Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd Psalm 89:20
Oorspronkelijk verwijzen deze woorden ongetwijfeld naar David. Hij werd uit het volk gekozen. Zijn afstamming was fatsoenlijk, maar niet luisterrijk. Zijn familie was heilig, maar niet aanzienlijk. De namen Isaï, Obed, Boaz en Ruth riepen geen gedachten aan vroegere koningen wakker en brachten geen herinneringen aan oude adel of aan een glorierijke afkomst naar boven. Wat hemzelf betreft, hij was slechts een schaapherdersjongen die de lammeren aan zijn borst droeg en die de zogende schapen zachtjes leidde. Hij was een eenvoudige jongeman en hij had een werkelijk koninklijke ziel en een onverschrokken moed. Toch was hij echter maar van lage afkomst, iemand uit het volk.
Maar dit betekende niet dat hij ongeschikt was voor de kroon van Juda. In Gods ogen was de afkomst van de jonge held geen verhindering om de troon van het heilige volk te mogen bestijgen. Ook zal zelfs de meest trotse bewonderaar van afstamming en geslacht niets van de dapperheid, de wijsheid en de rechtvaardigheid van deze koning uit het volk durven zeggen.
We geloven niet dat Israël of Juda ooit een betere heerser dan David heeft gehad. We durven wel vast te stellen dat de regering van de man ‘verkoren uit het volk’ de regeringen van hooggeboren keizers en van prinsen bij wie het bloed van vele koningen door de aderen vloeit, in heerlijkheid overtreft. Ja, meer nog, we houden er zelfs aan vast dat zijn nederige geboorte en lage opleiding hem niet onbekwaam maakten voor de regering, maar dat zij hem in hoge mate voor zijn ambt geschikt hebben gemaakt en in staat hebben gesteld om zich van zijn taak te kwijten. Hij kon wetten voor de menigte maken omdat hij een van hen was. Hij kon het volk regeren zoals het volk geregeerd moest worden, want hij was ‘been van hun gebeente en vlees van hun vlees’, evengoed hun vriend en hun broeder als hun koning.
In deze preek zullen wij echter niet over David, maar over de Heere Jezus spreken. Want David is zoals hij hier in deze tekst naar voren komt een uitnemende voorloper van Jezus Christus, onze Heere en Zaligmaker Die uit het volk gekozen was. Van Hem kon Zijn Vader zeggen: ‘Ik heb een Verkorene uit het volk verhoogd.’
Voor ik deze waarheid voor u schilderen zal, wil ik eerst iets duidelijk maken. Dan zullen we tegenwerpingen tegen de leer van mijn preek kunnen vermijden. Onze Zaligmaker Jezus Christus was gekozen uit het volk, zeg ik. Maar dit heeft louter betrekking op Zijn mens-zijn. Als ‘waarachtig God uit waarachtig God’ was Hij niet uit het volk gekozen, want er is niemand dan Hij alleen. Hij was de eniggeboren Zoon van de Vader, geboren uit de Vader voordat alle werelden er waren. Hij was Gods Medegenoot, aan Hem gelijk en eeuwig zoals Hij.
Als wij dus over Jezus spreken als Degene Die uit het volk gekozen is, moeten wij over Hem als mens spreken. Wij vergeten, denk ik, te gemakkelijk dat onze Verlosser waarachtig mens was. Hij was immers in elk opzicht een mens en ik zing graag:
Er was een Mens, een echt Mens,
Die eens stierf op Golgotha.
De menselijke en de goddelijke natuur waren niet in Hem vermengd. De twee naturen raakten niet verward. Hij was werkelijk God, zonder dat Zijn Wezen of Zijn eigenschappen werden verminderd, en Hij was evengoed werkelijk en waarachtig Mens. Ik spreek vanmorgen over Jezus als Mens. Het verheugt mijn hart als ik de menselijke kant van dat heerlijke wonder van de vleeswording kan zien en met Jezus Christus als mijn broeder van doen kan hebben. Hij was erfgenaam van dezelfde sterfelijkheid, worstelaar met dezelfde pijnen en ziekten, metgezel op de levensreis en voor een korte poos een medeslaper in de koude kamer van de dood.
In de tekst wordt over drie dingen gesproken. Allereerst over Christus’ afkomst: Hij was er één uit het volk. Ten tweede over Zijn verkiezing: Hij werd uit het volk gekozen. Ten derde over Christus’ verhoging: Hij werd verhoogd. U ziet dat ik drie woorden gekozen heb, die alle met een ‘v’ beginnen zodat u ze des te beter kunt onthouden: uit het volk, verkiezing en verhoging.
I. We zullen beginnen met de afkomst van onze Zaligmaker uit het volk. De achterliggende weken hebben we in de kranten veel klachten gelezen die met bepaalde families te maken hebben. We worden geregeerd – en volgens velen van ons op een heel slechte manier – door bepaalde aristocratische families. We worden niet geregeerd door mensen die uit het volk gekozen zijn, wat wel zo behoorde te zijn. Het is een fundamentele fout in onze regering dat degenen die ons regeren, zelfs als ze dóór ons gekozen worden, slechts zelden vanuit ons midden gekozen kunnen worden. Hoewel het alleenrecht op intelligentie of verstand niet bestaat, lijken bepaalde families patent te hebben op promotie. Een gewone man, een hands werkman kan echter niet opklimmen tot in de regering, al heeft hij nog zo’n gezond verstand. Ik ben geen politicus en ik ga nu geen politieke preek houden.
Ik moet echter wel mijn sympathie voor het volk uiten en ook mijn vreugde dat wij christenen wel geregeerd worden door Een Die uit het volk gekozen is. Jezus Christus is de Man van het volk. Hij is de Vriend van het volk. Ja, Hij is Een uit hen. Hoewel Hij hoog op de troon van Zijn Vader zit, was Hij ‘verkoren uit het volk.’ Christus wordt niet de Christus van de aristocratie, de Christus van de adel of de Christus van de koning genoemd, maar Hij is ‘verkoren uit het volk.’ Deze gedachte is het, die het hart van de mensen blij maakt en die hun ziel één met Christus moet maken en die hen met de heilige godsdienst waarvan Hij de Auteur en Voleinder is, moet verbinden. Laten we nu ten volle van deze gedachte profiteren en nauwkeurig de waarheid ervan onderzoeken.
Christus was juist door Zijn geboorte er Een uit het volk. Het is waar. Hij kwam voort uit koninklijke voorouders. Maria en Jozef waren allebei afstammeling van een koninklijk geslacht. De heerlijkheid hiervan was echter verdwenen. Een vreemdeling zat op de troon van Juda, terwijl de rechtmatige erfgenaam een hamer en een zaag vasthield. Let maar eens goed op Zijn geboorteplaats. Hij was geboren in een stal, Hij werd in een kribbe gelegd waar de gehoornde os uit at. Zijn enige bed was hun voer en Zijn slaap werd vaak door hun verlangen naar voedsel onderbroken.
Hij mag dan een prins van geboorte zijn, maar Hij had zeker geen prinselijk gevolg dat zijn opwachting bij Hem maakte. Hij was niet in purperen kleding gekleed of omhuld met geborduurde gewaden. Zijn voeten betraden de zalen van koningen niet en de marmeren paleizen van vorsten werden niet door Zijn kinderlijke lachen geëerd. Let eens op de bezoekers die bij Zijn wieg stonden. De schaapherders kwamen er het eerst van allen. Wij lezen niet dat zij de weg kwijtraakten.
Nee, God leidde de schaapherders. Hij wees de wijzen ook de weg, maar zij raakten wel de weg kwijt. Het gebeurt vaak dat schaapherders Christus vinden, terwijl wijze mensen Hem mislopen. Maar hoe dan ook, zij kwamen er allemaal, de wijzen en de schaapherders. Zij knielden allen rond die kribbe, om ons te tonen dat Christus de Christus van alle mensen was. Dat Hij niet louter de Christus van de wijzen was, maar ook de Christus van de schaapherders. Dat Hij niet louter de Zaligmaker voor de schaapherders op het land was, maar ook de Zaligmaker voor de geleerden, want
Niemand wordt daar buitengesloten behalve zij
die zichzelf buitensluiten.
Welkom, geleerden en
beschaafden, onwetenden en
onontwikkelden.
Juist door Zijn geboorte was Hij er Een uit het volk. Hij werd niet in een dichtbevolkte stad geboren. In het onbekende plaatsje Bethlehem, ‘het broodhuis’, daar kwam de Zoon des mensen aan, zonder dat plechtstatige voorbereidingen Zijn komst hadden aangekondigd en zonder dat Hij door het geschal van de hoftrompetten werd binnengeleid.
Zijn opvoeding vraagt ook onze aandacht. Hij was niet net als Mozes van Zijn moeders borst weggenomen om in de zalen van de vorst te worden opgeleid. Hij werd niet met al die gemaakte manieren grootgebracht, die meegegeven worden aan personen die met een gouden lepel in de mond geboren zijn. Hij werd niet grootgebracht als een jonge edelman die op iedereen met verachting neerziet. Zijn vader was een timmerman en ongetwijfeld heeft Hij in Zijn vaders werkplaats gesloofd. ‘Een geschikte plaats voor Jezus’, zei een bijzondere schrijver, ‘want Hij moest een ladder maken die van de aarde naar de hemel reikte. Waarom zou Hij niet de Zoon van een timmerman zijn?’ Hij kende de vloek van Adam heel goed: ‘In het zweet van uw aangezicht zult u brood eten.’ (Gen. 3:19) Als u het heilig Kind Jezus gezien had, zou u niets gezien hebben dat Hem van andere kinderen onderscheidde, behalve dan die onbezoedelde reinheid die op Zijn voorkomen rustte.
Toen onze Heere het publieke leven binnentrad, was Hij nog steeds Dezelfde. Wat was Zijn rang? Kleedde Hij Zich in scharlaken en purper? O nee, Hij droeg het eenvoudige gewaad van een landman, dat kleed dat van bovenaf als één geheel geweven was, een eenvoudig stuk stof zonder versiering of borduursel. Woonde Hij op stand en maakte Hij van Zijn reis door Judea een prachtige vertoning? Nee, Hij zwoegde voort op Zijn moeilijke weg en zat neer op de rand van de bron van Sichar. Hij was net als de anderen een arme man. Hij had geen hovelingen om Zich heen. Zijn metgezellen waren vissers. Als Hij sprak, sprak Hij dan welluidende en geoliede woorden? Wandelde Hij met sierlijke tred, zoals de koning van de Amalekieten?
Nee, Hij sprak zoals de ruige Elia deed, Hij zei wat Hij meende en Hij meende wat Hij zei. Hij sprak tot het volk als een Man van het volk. Hij kromp nooit voor grote mannen ineen. Hij wist niet wat het was om te buigen of om neer te bukken, maar Hij bleef staan en riep: ‘Wee u, Schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Wee u, witgepleisterde graven!’ (Matt. 23:27) Hij spaarde geen enkele klasse zondaren. Rang of fortuin maakte voor Hem geen verschil. Hij sprak dezelfde waarheden tegenover het sanhedrin uit als tegenover de zwoegende boeren uit Galilea. Hij was er ‘Een uit het volk.’
Let op Zijn leer. In Zijn leer was Jezus Christus er Een uit het volk. Zijn Evangelie was niet het Evangelie van een filosoof, daarvoor was het niet diepzinnig genoeg. Het Evangelie laat zich niet onder moeilijke woorden of technische termen begraven. Het is zo eenvoudig dat degene die kan spellen: ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden’ (Mark. 16:16), er al zaligmakende kennis van kan hebben.
Vandaar dat wereldwijze mensen de wetenschap van de waarheid verachten en snerend zeggen: ‘Tjonge, zelfs een smid kan vandaag de dag al preken en mannen die achter de ploeg liepen, kunnen in predikers veranderen.’ Ondertussen vraagt de priesterschap: ‘Welk recht hebben zij om zoiets te doen zonder dat wij hen daartoe bevoegd verklaard hebben?’ Het is een droevige zaak dat de waarheid van het Evangelie vanwege zijn eenvoud geringgeschat wordt en dat mijn Meester veracht wordt omdat Hij niet elitair wil zijn, omdat Hij niet alleen het bezit wil zijn van talentvolle en geleerde mensen. Jezus is net zo goed de Christus van de onwetende mensen als de Christus van de geleerde mensen, want Hij heeft ‘het onaanzienlijke van de wereld en het verachte’ (1 Kor. 1:28) uitgekozen.
Hoeveel ik ook van de echte wetenschap en van een werkelijke opleiding houd, treur ik en ben ik bedroefd omdat onze predikanten het Woord van God zo vaak verdunnen met filosofie. Zij willen intellectuele predikers zijn die modelpreken houden, geschikt voor een kamer vol universitaire studenten en hoogleraren in de theologie, maar die de menigte niet helpen omdat het hun ontbreekt aan eenvoud, warmte, ernst of zelfs aan stevige Evangeliekost. Ik vrees dat de universitaire opleiding onze kerken maar weinig oplevert, want zij leidt er maar al te vaak toe dat de liefde van een jongeman tot het volk taant en dat hij een huwelijk aangaat met de kleine groep van de intellectuelen en de rijken van de kerk.
Het is goed om een medeburger in de republiek der letteren te zijn, maar nog beter om een kundig dienaar in het Koninkrijk der hemelen te zijn. Het is goed om de machtigen aan te kunnen trekken, zoals sommige grote geesten dit kunnen, maar de man die zoals Whitefield de taal van de markt gebruikt, zal toch van groter nut zijn. Het is immers een droevig feit dat hoge plaatsen zelden goed met het Evangelie overeenstemmen.
Laat het bovendien overal bekend zijn dat de leer van Christus de leer van het volk is. Deze leer was niet bedoeld als het Evangelie voor een bepaalde kaste, voor een kliek of voor welke aparte klasse van de maatschappij dan ook. Het verbond der genade is niet voor mensen van één bepaalde rang ingesteld, maar er zijn mensen uit alle rangen en standen in opgenomen. Enkele van de rijken die Jezus in Zijn eigen tijd navolgden, waren er in opgenomen, en zo is dat nu ook. Maria, Martha en Lazarus waren welgesteld en de vrouw van de rentmeester van Herodes was er ook bij, met nog enkele anderen uit de hoogste klasse. Dit waren er echter maar weinigen. Zijn gemeente bestond uit de lagere standen, de massa, de menigte. ‘En de grote menigte hoorde Hem graag.’ (Mark. 12:37)
Zijn leer stond geen onderscheid toe, maar zette alle mensen als zondaars neer, gelijk voor Gods aangezicht. Een is uw Vader, ‘Een is uw Meester, namelijk Christus en u bent allen broeders.’ (Matt. 23:8) Dit waren de woorden waarmee Hij Zijn discipelen onderwees, terwijl Hijzelf nederigheid weerspiegelde. Hij toonde dat Hij de Vriend van de arme zonen van de aarde was en de Beminnaar van de mensheid. U die prat gaat op uw portemonnee, die de armen zelfs met uw witte handschoenen aan nog niet aan durft te raken, met uw mijters en kruisbeelden, met uw kathedralen en schitterende ornamenten, dit is de Man Die u Meester noemt. De Christus van het volk. Een uit het volk! En toch ziet u met minachting neer op het volk. U veracht hen. Wat stellen zij naar uw mening voor?
De grote hoop, de massa. Weg met u! Noem uzelf niet langer dienaars van Christus. Hoe kunt u dat nu zijn, tenzij u uw pracht en uw waardigheid loslaat en onder de armen komt en hen bezoekt. Tenzij u onder onze talrijke bevolking rondwandelt en haar het Evangelie van Christus preekt. Denken wij dat u de opvolgers van de vissers bent? O nee, dat denken wij pas als u uw grootsheid aflegt en net zoals de vissers als mannen van het volk tevoorschijn komt en tot het volk preekt en met het volk spreekt, in plaats van te lummelen op uw prachtige zetels en uzelf te verrijken ten koste van de menigte onder u! Christus’ dienaren zouden de grote vrienden van de mensheid moeten zijn en zich herinneren dat hun Meester de Christus van het volk was. Verheug u, ja verheug u, menigte van mensen! Verheug u, ja verheug u, want Christus was er Een uit het volk!
II. Onze tweede punt was verkiezing.
God zei: ‘Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.’ Jezus Christus was uitgekozen, verkoren. Op de een of andere manier komt die bedenkelijke leer van de uitverkiezing tevoorschijn. Sommigen leggen op het moment dat zij dit woord horen hun handen tegen hun voorhoofden en brommen: ‘Ik wacht wel tot dat gedeelte voorbij is. Misschien komt er dan iets wat ik meer kan waarderen.’ Anderen zeggen: ‘Ik ga daar niet meer naar toe, die man is een hypercalvinist.’ Maar die man is geen hypercalvinist, hij zegt wat er in zijn Bijbel staat. Dat is alles. Hij is een christen en u hebt het recht niet om hem die slechte naam te geven, als het tenminste echt een slechte naam is. Wij blozen nooit om de namen die men ons geeft. Hier staat het: een verkorene uit het volk. Wat betekent dit anders dan dat Jezus Christus uitverkoren is? Zij die niet willen geloven dat de erfgenamen van de hemel uitverkoren zijn, kunnen de waarheid die in dit vers verkondigd wordt niet ontkennen. Hier staat namelijk dat Jezus Christus het voorwerp van verkiezing is, dat Zijn Vader Hem koos en dat Hij Hem koos uit het volk. Als mens werd Hij gekozen uit het volk om de Zaligmaker en de Christus van het volk te zijn.
Laten wij nu onze gedachten ordenen en de wijsheid die van boven is en die aan Gods keus ten grondslag ligt, proberen te ontdekken. Verkiezing gebeurt niet blindelings. God kiest in Zijn soevereiniteit, Hij kiest echter altijd in wijsheid. Er is altijd een verborgen reden voor Zijn keuze van een bepaalde persoon. Hoewel de reden voor die keuze niet in onszelf of in onze verdiensten ligt, is er toch altijd een verborgen reden die veel verder teruggaat dan tot de daden van het schepsel, een machtige reden die niemand kent dan Hijzelf.
In het geval van Jezus zijn de redenen duidelijk. Zonder dat wij voorgeven de raadsvergadering van Jehova binnen te treden, kunnen wij ze toch ontdekken.
1. Allereerst zien we dat de keuze voor Iemand uit het volk volledige genoegdoening geeft aan de gerechtigheid. Veronderstel dat God een engel uitgekozen had om voor onze zonden genoegdoening te geven. Stel dat die engel in staat zou zijn om die enorme hoeveelheid lijden en doodsangst te doorstaan die voor onze verzoening nodig was, dan zou de gerechtigheid toch nog geen genoegdoening hebben gekregen. Dat komt door de eenvoudige reden dat de wet verklaart dat ‘de ziel die zondigt, zal sterven.’ (Ez. 18:4, Eng. vert.) Wel, de mens heeft gezondigd en daarom moet de mens sterven. De rechtvaardigheid verlangde dat zoals de dood er door een mens gekomen is, ook de opstanding en het leven er door een mens komen zouden. De wet eiste dat de mens, die gezondigd had, ook het offer zou zijn.
Zoals allen in Adam stierven, zo moesten zij ook allen in een andere Adam weer levend gemaakt worden. Daarom was het nodig dat Jezus Christus uit het volk gekozen zou worden. Had die vlammende engel die naast de troon staat, die verheven Gabriël, zijn pracht afgelegd en was hij naar de aarde neergekomen, had hij pijn verdragen en doodsangsten doorstaan, was hij het doodsgewelf binnengegaan en had hij in uiterste nood kermend een ellendig bestaan verlaten, dan zou hij na al die dingen toch geen genoegdoening gegeven hebben aan de onbuigzame gerechtigheid. Er is immers gezegd dat een mens moet sterven. Anders is het vonnis niet voltrokken.
2. Maar er is nog een andere reden waarom Jezus Christus uit het volk gekozen is. Dat is omdat het hele geslacht hierdoor waardigheid ontvangt. Weet u, al zou Gabriël het mij vragen, ik zou toch geen engel willen zijn. Zou hij mij willen overhalen om met hem van plaats te verwisselen, ik zou dat niet willen. Ik zou er zoveel door kwijtraken en hij zou er zoveel bij winnen. Hoewel ik arm, zwak en waardeloos ben, ben ik toch een mens. Een mens zijn betekent: de waardigheid dragen die bij het mens-zijn hoort. Een waardigheid die bij de val in de tuin verloren ging, maar die in de tuin van de opstanding weer herwonnen werd. Het is een feit dat een mens groter is dan een engel en dat de mensheid in de hemel dichter bij de troon staat dan de engelen. U kunt in het boek van de Openbaring lezen over de vierentwintig ouderlingen die rond de troon staan. De engelen staan in de buitenste cirkel. De ouderlingen, die de hele kerk vertegenwoordigen, hebben de eer dichter bij God te staan dan de dienende geesten.
Wel, de mens, de uitverkoren mens, is het grootste wezen in het heelal, op God na. Daarboven zit een Mens. Kijk aan Gods rechterhand, daar zit omgeven met heerlijkheid een Mens! Vraag me wie er de voorzienigheid regeert en wie haar vreeswekkende machinerie bestuurt. Ik zeg u dat het een Mens is: de Mens Christus Jezus. Vraag mij Wie in de afgelopen maand de rivieren met ketenen van ijs bond en Wie ze nu van de winterse ketenen verlost heeft. Ik zeg u dat een Mens dat deed, Christus. Vraag mij wie de aarde in gerechtigheid zal komen richten en ik zeg: een Mens. Een echt, werkelijk Mens zal de schalen van het oordeel vasthouden en zal alle naties tot Hem roepen.
Wie is het kanaal van de genade? Wie is de marktplaats van de genade van de Vader? Ik antwoord: een Mens, de Mens Christus Jezus. En als Mens heeft Christus u verhoogd, mij verhoogd en ons in de hoogste rangorden gezet. Oorspronkelijk maakte Hij ons een weinig minder dan de engelen. Nu heeft Hij ons, Zijn uitverkorenen, ondanks onze val in Adam gekroond met heerlijkheid en eer. Hij heeft ons aan Zijn rechterhand in de hemel gezet in Christus Jezus, opdat Hij in de komende eeuwen de allesovertreffende rijkdom van Zijn genade zou bewijzen, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus.
3. Maar laten we, mijn broeders, een liefelijker beeld dan dit nemen. Waarom werd Hij uit het volk gekozen? Zeg het, mijn hart! Wat is de eerste reden die u te binnen schiet? Want de gedachten van het hart zijn de beste gedachten. Gedachten die uit het hoofd komen, zijn vaak niets waard. De gedachten van het hart echter, de diepe overpeinzingen van de ziel, zijn van even onschatbare waarde als de parels van Hormuz. Als een niet heel begaafde dichter liederen uit z’n hart laat stromen, zullen die de snaren van mijn ziel meer beroeren dan de levenloze producten die alleen uit het verstand voortkomen. Dus christen, wat denkt u dat de liefelijke reden voor de verkiezing van uw Heere is. Die er Een uit het volk is? Is het dit niet dat Hij mijn Broeder kan zijn door die gezegende bloedband die uit verwantschap voortkomt? Wat voor een relatie is er toch tussen Christus en de gelovige! De gelovige kan zeggen:
Er is er Een boven alle anderen
Die de naam van Vriend zeer verdient.
Hij heeft meer lief dan een
broeder: trouw, vrij en zonder
einde.
Ik heb een grote Broer. Ik heb soms jongens in de straat horen zeggen dat zij het aan hun broer zouden gaan vertellen. Zelf heb ik dit ook vaak gezegd als de vijand mij aanviel: ‘Ik zal het mijn Broer in de hemel vertellen.’ Ik mag dan arm zijn, maar ik heb een rijke Broer. Ik heb een Broer, Die Koning is. Ik ben een broer van de Vorst over de koningen van de aarde. Zal Hij toestaan dat ik verhonger of nood en gebrek heb terwijl Hij op de troon zit? Nee, Hij heeft mij lief. Hij heeft vaderlijke gevoelens voor mij. Hij is mijn Broer.
Maar meer nog: bedenk gelovige, dat Christus niet alleen uw Broeder, maar ook uw Man is. ‘Want uw Maker is uw Man, HEERE van de legermachten is Zijn Naam.’ (Jes. 54:9) Een vrouw is blij als zij met haar hoofd tegen de brede borst van haar man kan leunen, in de vaste zekerheid dat zijn armen sterk genoeg zijn om voor haar te werken of om haar te verdedigen, dat zijn hart steeds van liefde voor haar klopt en dat alles wat hij heeft en alles wat hij is aan haar behoort als de deelgenoot van zijn bestaan.
Als ik door de invloed van de Heilige Geest weten mag dat die liefelijke verbinding tussen mijn ziel en Jezus, Die kostbaar is tot in eeuwigheid, tot stand gekomen is, zal dat zeker mijn hele ziel direct laten zingen. Het zal elk atoom van mijn gestel tot een dankbare lofzang voor Christus maken. Kom, laat ik terugdenken aan de tijd dat ik als een kind in mijn bloed lag, uitgeworpen in het open veld. Laat mij dat opmerkelijke moment weer voor de geest roepen toen Hij zei: ‘Leef!’ Laat ik nooit vergeten dat Hij mij opgevoed heeft, mij geoefend heeft en dat Hij mij op een dag in gerechtigheid zal huwen en mij in het paleis van Zijn Vader met een bruiloftskroon zal kronen. Het is een onuitsprekelijke zaligheid! Het verbaast me niet dat de gedachte mijn woorden doet struikelen als ik haar wil uitspreken. Christus is er Een van het volk, opdat Hij nauw met u en met mij verbonden zou zijn, opdat Hij onze Goël, onze Verwant, onze naaste familie zou zijn.
Eén met zondaren door de band van het bloed
is onze Jezus naar de heerlijkheid gegaan.
Hij heeft al Zijn vijanden naar de verwoesting geslingerd:
zonde, satan, aarde, dood, hel, de wereld.
Heilige, hang deze gedachte als een ketting van diamanten om de hals van uw herinnering. Doe hem als een gouden ring aan de vinger van het geheugen en gebruik hem als het eigen zegel van de Koning. Stempel daarmee de smeekbeden van uw geloof met het vertrouwen op verhoring.
4. Maar nu dient een ander gedachte zich aan. Christus is uit het volk gekozen opdat Hij onze noden kennen zou en met ons mee zou kunnen voelen. U kent het oude gezegde dat de ene helft van de wereld niet weet hoe de andere helft leeft. Dat is zeer waar. Ik geloof dat sommige rijken er geen besef van hebben wat het leed van de armen ook maar zou kunnen zijn. Zij hebben er geen idee van hoe het is om voor het dagelijks brood te werken. Zij hebben er een heel flauwe notie van wat de stijging van de broodprijs betekent. Zij weten daar allemaal niets van, en als we mensen de macht geven die niet uit het volk zijn voortgekomen, begrijpen zij niet hoe zij ons moeten regeren.
Maar onze grote en heerlijke Jezus Christus is er Een uit het volk en daarom kent Hij onze noden. Voor ons onderging Hij verzoeking en pijn en verdroeg Hij ziekte, want toen Hij aan het kruis hing, veroorzaakte de verzengende hitte van de snikhete zon een brandende koorts. Vermoeidheid heeft Hij verdragen, want Hij zat vermoeid neer bij de bron. Armoede kent hij, want soms had Hij geen brood om te eten, behalve dat brood waar de wereld niet van weet. Wat het is om dakloos te zijn, dat weet Hij ook. De vossen hadden holen en de vogels des hemels hadden nesten, maar Hij had niets om Zijn hoofd op te leggen.
Mijn christenbroeder, waar u ook heengaat, Christus is er al voor u geweest, met uitzondering van de zondige plekken. In de donkere vallei van de schaduw van de dood zou u Zijn bloedige voetstappen kunnen zien, voetstappen die door geronnen bloed zijn getekend. Zelfs bij de diepe wateren van de aanzwellende Jordaan zult u, als u dicht bij de rivierkant komt, zeggen: ‘Daar staan voetstappen van een mens, van wie zijn die?’ Als u zich bukt, zult u de afdruk van een spijker erin ontdekken en u zult zeggen: ‘Dat zijn de voetstappen van die gezegende Jezus. ’Hij was er voor u, Hij heeft de weg effen gemaakt. Hij is het graf binnengegaan om van de groeve een koninklijke slaapkamer van het vrijgekochte geslacht te maken, de klerenkast waar zij de kleding van de arbeid in wegleggen, om de gewaden van de eeuwige rust aan te doen. Naar welke plaats wij ook gaan, de Engel van het Verbond is er ons voorgegaan. Welke last wij ook te dragen hebben, eerst is hij op de schouders van Immanuël gelegd.
Zijn weg was veel ruwer en donkerder dan de mijne.
Christus mijn Heere leed, zou ik dan morren?
Ik spreek tot hen die in grote beproeving verkeren. Geliefde medereiziger, houd moed! Christus heeft de weg geheiligd en Hij heeft van de nauwe weg de koninklijke weg ten leven gemaakt.
Nog één gedachte en dan zal ik naar het derde punt gaan. Er is daar een arme ziel die ernaar verlangt om tot Jezus te komen. Maar hij heeft een zware worsteling, omdat hij bang is dat hij niet op de goede manier tot Christus komen zal. Ik ken veel christenen die zeggen: ‘Ik hoop dat ik tot Christus gekomen ben, maar ik ben bang dat ik niet op de goede manier ben gekomen.’ Er staat bij een van de gezangen uit de collectie van die goede meneer Denham een kleine voetnoot. Daarin zegt hij: ‘Sommige mensen zijn bang dat zij niet op de juiste manier tot Christus komen. Wel, niemand kan komen tenzij de Vader hem trekt. Daaruit begrijp ik dat zij, mochten zij komen, niet op een verkeerde wijze komen kunnen.’
Zo vat ik het ook op. Mochten mensen tot Christus komen, dan moeten zij wel op de goede manier komen. Dit is iets waar u over kunt nadenken, arme zondaar. Waarom bent u bang om te komen? ‘O’, zegt u, ‘ik ben zo’n grote zondaar. Christus zal mij niet genadig zijn.’ U kent mijn gezegende Meester niet. Zijn liefde is groter dan u denkt. Ik was ooit slecht genoeg om hetzelfde te denken, maar ik heb ontdekt dat Hij duizend keer vriendelijker is dan ik dacht. Ik zeg u. Hij is zo vol liefde, zo genadig, zo vriendelijk. Nooit was iemand half zo goed als Hij. Hij is vriendelijker dan u zich voorstellen kunt. Zijn liefde is groter dan uw angsten en Zijn verdiensten hebben de overhand over uw zonden.
Maar u zegt nog steeds: ‘Ik ben bang dat ik niet op de goede wijze zal komen, ik denk dat ik niet de goede woorden zal gebruiken.’ Ik zeg u waarom u dat denkt: omdat u er niet aan denkt dat Christus uit het volk genomen is. Mocht Hare Majesteit mij morgenochtend ontbieden, dan zou ik me zeker veel zorgen maken over het pak dat ik zou aantrekken, over de manier waarop ik bij haar naar binnen zou gaan en hoe ik de hofetiquette in acht zou nemen enzovoort. Maar als een van mijn vrienden mij zou vragen om te komen, zou ik hem direct gaan opzoeken, want hij is er een uit het volk en ik ben op hem gesteld.
Sommigen van u zeggen: ‘Hoe kan ik tot Christus gaan? Wat moet ik zeggen? Welke woorden moet ik gebruiken?’ Als u naar iemand zou toegaan die een hogere positie heeft dan uzelf, zou u dat terecht kunnen zeggen. Christus is er echter Een uit het volk. Ga zoals u bent, arme zondaar, in uw vodden en gewoon in uw vuil, in al uw slechtheid. Ga precies zoals u bent. O, in uw geweten getroffen zondaar, kom tot Christus! Hij is er Een uit het volk. Als de Geest u een besef van zonde gegeven heeft, ga dan niet nadenken over de manier waarop u komen moet. Kom hoe dan ook, kom met gekerm, kom met gezucht, kom met tranen. Als u komen wilt, zal elke manier van komen goed genoeg zijn, want Hij is er Een uit het volk. ‘De Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom!’ (Openb. 22:17)
Hier kan ik de verleiding niet weerstaan om een voorbeeld te gebruiken. Ik heb wel eens over karavanen in de woestijn gehoord. Wanneer ze gebrek aan water hebben en bang zijn dat ze geen water zullen vinden, hebben zij de gewoonte om een kameel met berijder vooruit te zenden. Op een kleine afstand volgt een andere, die weer op korte afstand gevolgd wordt door nog een andere. Zodra de eerste man water vindt, roept hij luid, haast nog voordat hij zich neerbuigt om te drinken: ‘Kom!’ De volgende hoort die stem en herhaalt het woord ‘Kom!’, en degene die daar dan weer achter komt, neemt de roep over: ‘Kom!’, totdat de hele woestijn echoot van het woord: ‘Kom!’ Zo is het ook in dat vers. ‘De Geest en de bruid zeggen (het eerst van allen): ‘Kom!’, en laat hij die het hoort, zeggen: ‘Kom!’ En laat hij die dorst heeft, komen. Laat hij die wil, het water des levens nemen om niet.’ Met dit beeld rond ik ons overzicht van de redenen voor de verkiezing van Christus Jezus af.
III. Nu ga ik afsluiten met Zijn verhoging. ‘Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.’ Terwijl ik over deze verhoging spreek, zal het u nog wel voor de geest staan dat daadwerkelijk alle uitverkorenen in de Persoon van Christus verhoogd zijn. Want alles wat Christus is en alles wat Christus heeft, is van mij. Als ik een gelovige ben, ben ik alles wat Hij in Zijn verhoogde Persoon is, want ik ben gemaakt om samen met Christus in de hemelen te zijn.
1. Allereerst was het, lieve vrienden, al een grote verhoging voor het lichaam van Christus om tot de vereniging met de godheid verhoogd te worden. Dat was een eer die niemand van ons ooit zal kunnen ontvangen. Wij hoeven de hoop dat dit lichaam ooit met een godheid verenigd wordt, niet te koesteren. De vleeswording heeft één keer plaatsgevonden. Niet meer dan één keer. Van geen enkel ander mens kan gezegd worden: ‘Hij was één met de Vader en de Vader was één met Hem.’ Over geen enkel ander mens zal er gezegd worden dat de godheid in Hem woonde en dat God in Zijn vlees geopenbaard werd, dat Hij door de engelen gezien is, dat Hij door de Geest gerechtvaardigd werd en dat Hij opgenomen is in heerlijkheid.
2. Opnieuw: Christus is verhoogd door Zijn opstanding. Ik was graag die graftombe van onze Zaligmaker ingeslopen. Ik stel me voor dat het een grote kamer was. Daarbinnen stond een massieve marmeren sarcofaag. Waarschijnlijk lag er een zwaar deksel op. Buiten de deur lag een grote steen en daarvoor hielden de bewakers de wacht. Drie dagen sluimerde die Slaper daar. Ik zou dat deksel eraf hebben willen tillen en naar Hem hebben willen kijken. Bleek lag Hij daar. Op Hem bevonden zich strepen van bloed die door de zorgzame vrouwen die Hem begraven hadden, niet allemaal weggewassen waren.
De dood schreeuwde juichend: ‘Ik heb Hem gedood, het zaad van de vrouw dat mij zou vernietigen, is nu mijn gevangene!’ Wat lachte de dood grimmig! Wat tuurde hij door zijn benige oogleden toen hij zei: ‘Ik heb die pochende Overwinnaar in mijn greep.’
‘O’, zei Christus, ‘maar nu heb Ik u!’ Hij sprong overeind, het deksel van de sarcofaag ging omhoog en Hij, Die de sleutel van de dood en de hel heeft, greep de dood en vermorzelde diens ijzeren beenderen, smeet hem op de grond en zei: ‘Dood, Ik zal uw plaag zijn, hel. Ik zal uw verwoesting zijn.’ Hij kwam naar buiten en op hun beurt vluchtten de wachters. Ontstellend in heerlijkheid, stralend van licht, glanzend van goddelijkheid stond Hij daar voor hen. Toen werd Christus in Zijn opstanding verhoogd.
3. Maar wat voor een verhoging ontving Hij toen Hij ten hemel voer! Hij ging de stad uit naar de heuveltop. Zijn discipelen vergezelden Hem terwijl Hij op het aangewezen moment wachtte. Let op Zijn hemelvaart! Terwijl Hij de hele kring vaarwel zei, ging Hij langzaam omhoog, zoals de nevel zich boven het meer kan verheffen of een wolk boven een dampende rivier. Omhoog zweefde Hij. Door Zijn eigen machtige opwaartse kracht en veerkracht steeg Hij op naar omhoog. Niet zoals Elia, die naar boven gedragen werd door vurige paarden. Ook niet zoals daarvoor nog Henoch, want van Jezus kon niet gezegd worden dat Hij er niet meer was omdat God Hem wegnam. Hij ging Zelf.
Terwijl Hij daar gaat, is het alsof ik engelen uit de hemelse legerorden naar beneden zie kijken. Zij roepen: ‘Zie, de overwinnende Held komt eraan!’ Zo voltooit Hij Zijn reis door de hemelsferen. Hij nadert de poorten van de hemel. Engelen die Hem vergezellen roepen: ‘Hef uw hoofden op, o poorten, ja, verhef ze, eeuwige deuren, zodat de Koning der ere kan binnengaan.’ (Ps. 24:9) De heerlijke menigte daarbinnen heeft nog maar nauwelijks de vraag ‘Wie is de Koning der heerlijkheid?’ gesteld, als uit tienduizend maal tienduizenden tongen het antwoord als een oceaan van eensgezindheid rolt, die machtige muziekgolven tegen de paarlen poorten laat slaan en ze meteen laat opengaan: ‘De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in de strijd.’ (Ps. 24:8) Zie, de grenzen van de hemel worden wijd opengegooid en de cherubim haasten zich om hun Vorst te ontmoeten.
Zij brachten Zijn strijdwagen van verre om Hem
naar Zijn troon te dragen.
Zij klapten met hun zegepralende vleugels en zeiden:
‘Het werk van de Zaligmaker is volbracht.’
Zie, Hij marcheert door de straten. Zie hoe koninkrijken en machten voor Hem neervallen! Aan Zijn voeten worden kronen gelegd en Zijn Vader zegt: ‘Goed gedaan, Mijn Zoon, goed gedaan!’, en de hemel echoot de roep: ‘Goed gedaan, goed gedaan!’ Omhoog klimt Hij naar die hoge troon, zij aan zij met God de Vader. ‘Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd.’
4. De laatste verhoging van Christus die ik noemen zal, is de verhoging die nog komen moet, wanneer Hij op de troon van Zijn vader David zal zitten en alle volken zal richten.
U merkt dat ik de verhoging die Christus ontvangen zal wanneer Hij gedurende duizend jaar de Koning van deze wereld zijn zal, heb weggelaten. Ik erken dat ik die niet begrijp, en daarom laat ik die achterwege. Maar ik geloof dat Jezus Christus komen zal en op de troon van het oordeel zitten zal. ‘En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt.’ (Matt. 25:32)
Zondaar, u gelooft dat er een oordeel is, u weet dat het onkruid en de tarwe niet altijd samen kunnen blijven opgroeien, dat de schapen en de bokken niet altijd van dezelfde weide zullen eten. Weet u echter ook van de Mens Die u richten zal en weet u dat een Mens u richten zal? Ik zeg u: een Mens. Een Mens Die eens verworpen en veracht was.
De Heere zal komen, maar niet op dezelfde manier
zoals Hij eens in eenvoud kwam: een nederige Man
tegenover Zijn vijanden, een vermoeide Man,
vol van diepe smarten.
O nee! Regenbogen zullen boven Zijn hoofd zijn en als teken van Zijn regering zal Hij de zon in Zijn rechterhand houden. Hij zal de maan en de sterren onder Zijn voeten leggen als het stof van de voetbank van Zijn troon, die uit dichte wolken van licht bestaan zal. De boeken zullen worden geopend, die grote boeken die de daden van zowel de levenden als de doden bevatten. Hoe zal die verachte Nazarener dan over al Zijn vijanden zegepralen. Geen hoon, geen schimpscheuten en geen spot meer, behalve de ellendige uitroep: ‘Verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit.’ (Openb. 6:16) U onder mijn toehoorders die nu met verachting naar Jezus en Zijn kruis kijkt, ik beef omwille van u. Vuriger dan een leeuw die zijn prooi achtervolgt, is de liefde wanneer zij vertoornd is. Verachters, ik waarschuw u voor de dag dat het kalme voorhoofd van de Man van smarten zich diep fronsen zal, wanneer de ogen die eens door dauwdruppels van medelijden vochtig werden bliksemen naar Zijn vijanden zullen vlammen en wanneer de hand die eens voor onze verlossing aan het kruis werd genageld de bliksemstraal voor uw verdoemenis vastgrijpen zal.
Dan zal de mond die eens zei: ‘Kom naar Mij toe, u die vermoeid bent’ (Matt. 11:28), woorden uitspreken die luider en vreselijker zullen zijn dan de stem van de donder: ‘Ga weg van Mij, vervloekten!’ (Matt. 25:41) Zondaars, u denkt wellicht dat het een kleinigheid is om tegen de Man van Nazareth te zondigen. U zult echter ontdekken dat u door dit te doen de Man beledigd hebt Die de aarde in gerechtigheid richten zal. Voor uw opstand zult u golven van kwelling in een eeuwige oceaan van toorn moeten ondergaan. Dat God u moge verlossen van dat laatste oordeel! Ik waarschuw u ervoor.
U hebt allemaal dat verhaal wel gelezen van die vrouw die op haar trouwdag de trap opliep en een oude kast zag. In haar vrolijkheid en pret stapte zij erin om zichzelf een uur te verbergen, zodat haar vrienden haar zouden gaan zoeken. Maar er lag een veerslot in een hinderlaag verborgen en dat sloot haar voor altijd op. Haar vrienden konden haar ook niet vinden, totdat ze jaren later die oude rommelkast verplaatsten en de botten van een skelet vonden, met hier en daar een ring met juwelen en andere mooie dingen. Zij was daar uit gekheid en vrolijkheid ingesprongen, maar was er voor altijd in opgesloten. Jongeman, pas op dat u niet voor altijd opgesloten wordt door uw zonde. Een vrolijk glas – dat is alles. ‘De stap van een ogenblik.’ Dat zei zij ook. Maar een geheim slot ligt in de aanslag. Eén bezoek aan dat beruchte huis, één afdwaling van de paden der rechtschapenheid, dat is alles. Zondaar, dat is alles. Maar weet u wel wat dat alles is? Het betekent voor eeuwig opgesloten te zijn. Wilt u dit mijden, o, luister dan naar mij – want ik heb nog maar een enkel ogenblik – terwijl ik u opnieuw vertel over de Man Die ‘de verkorene uit het volk’ was.
Trotse mensen, ik heb u wat te zeggen! U, keurige mensen, van wie de voetstappen de grond niet mogen raken! U die met verachting op uw medestervelingen neerziet, trotse wormen die uw medewormen veracht omdat u iets toonbaarder gekleed bent! Wat denkt u hiervan? De Man uit het volk moet u redden, mocht u tenminste gered worden. De Christus uit de menigte, de Christus van de massa, de Christus van het volk, Hij moet uw Zaligmaker zijn! U moet zich bukken, trotse man! U moet zich buigen, trotse dame! U moet uw praal afleggen, want anders zult u nooit gered worden. De Zaligmaker van het volk moet immers uw Zaligmaker zijn.
Maar tegen de arme bevende zondaar wiens trots verdwenen is, herhaal ik de troostende verzekering. Wilt u de zonde schuwen? Wilt u de vloek vermijden? Mijn Meester vertelt me dat ik deze morgen moet zeggen: ‘Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast bent, en Ik zal u rust geven.’ (Matt. 11:28)
Ik moet denken aan wat een goede oude heilige eens zei. Iemand praatte over de genade en liefde van Jezus en sloot dat af met te zeggen: ‘O, is dat niet verbazingwekkend?’ Zij zei: ‘Nee, helemaal niet!’ Maar ze zeiden dat dit wel zo was. ‘Maar’, zei ze, ‘dat kun je nu echt van Hem verwachten, dat kun je nu echt van Hem verwachten! ’ U vraagt of u zoiets van iemand geloven kunt? ‘Ja’, zou het antwoord kunnen zijn, ‘dat is nou net Zijn aard.’ Zo kunt u misschien niet geloven dat Christus u zou redden, zo’n schuldig schepsel als u bent. Ik zeg u dat dit nu juist van Hem te verwachten is. Hij redde Saulus, Hij redde mij. Hij zou u kunnen redden. Ja, meer nog, Hij zal u redden. Want wie tot Hem komt, zal Hij zeker niet uitwerpen.
Amen.