O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen, en ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos. Te allen dage zal ik U loven, en ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos. Psalm 145:1-2
Als ik u de vraag zou stellen: ’’Bidt u?”, zou het antwoord door iedere christen erg snel gegeven worden: ’’Natuurlijk”. Stel dat ik eraan toe zou voegen: ”En bidt u iedere dag?”, zou het antwoord onmiddellijk zijn: ”Ja, meerdere keren per dag. Ik zou zonder het gebed niet kunnen leven”. Dit is precies wat ik verwacht en ik zal de vraag niet stellen. Maar laat me de vraagstelling veranderen en zeggen: ’’Looft u God iedere dag?” Ik ben er niet zo zeker van dat het antwoord net zo beslist, net zo algemeen of net zo vlug gegeven zou worden. U zou even moeten nadenken, voordat u het antwoord gaf. En ik vrees dat in sommige gevallen, als het antwoord kwam, het zou zijn: ”Ik ben bang dat ik in de lofprijzing slordig ben geweest”. Welnu, geliefde vriend, hebt u zich niet vergist? Moeten we de lofzang vaker verzuimen dan het gebed? En moet de lofzang niet dagelijks komen en net zo vaak per dag als het gebed? Het komt me voor, dat het net zo onverdedigbaar is om in de lofzang tekort te schieten als in het gebed. Ik zal het aan uw eigen hart en geweten overlaten, wanneer u de vraag hebt gesteld en beantwoord, om er in de toekomst voor te zorgen, dat veel meer van het liefelijke reukwerk van de lofprijzing vermengd wordt met uw dagelijkse offerande van de aanbidding.
De lofprijzing is zeker niet zo algemeen bij de huisgodsdienst als andere vormen van aanbidding. We kunnen niet allemaal God in het gezin loven door het lied mee te zingen, omdat we niet allemaal een melodie kunnen laten horen. Het zou echter goed zijn, als we het wel konden. Ik ben het met Matthew Henry eens, als hij zegt: ”Zij die in het gezin bidden, doen goed; zij die bidden en de Heilige Schrift lezen, doen beter; maar zij die bidden en lezen en zingen, doen het het best van allemaal”. Er zit een volledigheid in dat soort huisgodsdienst, die zeer te wensen is.
Hetzij in het gezin of niet, laten we er toch persoonlijk en in afzondering naar streven de hele dag met de lof aan God en met Zijn eer vervuld te zijn. Moge dit ons voornemen zijn: ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U loven, en ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos. Te allen dage zal ik U loven, en ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”.
Broeders, de lofprijzing mag geen tweederangs aangelegenheid zijn, want het is duidelijk dat we die God verschuldigd zijn, en nog wel in zeer sterke mate. Een gevoel van rechtvaardigheid moet ons de Heere doen loven. Het is het minste wat we kunnen doen en in bepaalde opzichten is het het meeste wat we kunnen doen, als antwoord op de menigvuldige weldaden die Hij ons verleent. Wat? Geen oogst van lofprijzing voor Hem, Die het zonlicht van Zijn liefde en de regen van Zijn genade over ons heeft gezonden?
Wat? Geen opbrengst van lofprijzing voor Hem, Die onze genadige Heere en Koning is? Hij vereist geen enkele slaafse arbeid van ons, maar sprak eenvoudig: ”Wie dankoffert, die zal Mij eren”. Lofprijzing is goed, aangenaam en kostelijk. Laten we haar onder die diensten plaatsen, die we niet zouden willen vergeten maar graag willen toebrengen.
De lofprijzing is een daad die bij uitstek kenmerkend is voor het ware kind van God. De man die slechts vroomheid voorwendt, zal tweemaal per week vasten en in de tempel staan en iets als een gebed offeren. Maar God van ganser harte loven, dat is het kenmerk van de ware aanneming. Dat is het teken en bewijs van een hart dat door goddelijke genade vernieuwd is. We missen één van de zekerste bewijzen van zuivere liefde voor God, als we leven zonder Zijn nooit genoeg volprezen Naam onze eer toe te brengen.
God loven is buitengewoon heilzaam voor onszelf. Als we het meer deden, zouden we grotelijks gezegend worden. Wat zou ons zo zeer boven de beproevingen van het leven uittillen, wat zou ons de last en hitte van de dag zo goed helpen dragen als lofzangen tot de Allerhoogste? De soldaat marcheert zonder vermoeidheid, wanneer de muziekkapel opwekkende melodieën speelt. De matroos uit, terwijl hij aan het touw trekt of het anker licht, een blijde kreet om zijn zware werk te ondersteunen. Laten we de inspirerende kracht van lofzangen beproeven.
Er is niets wat de wielen van de strijdwagen van het leven zo goed zou oliën als God meer lof te zingen. De lofprijzing zou het murmureren beëindigen en tevredenheid bevorderen. Als onze monden vervuld waren met lofzangen aan God, zou er geen plaats voor gemopper zijn. Lofprijzing zou een krans van heerlijkheid werpen om een hoofd vol van gezwoeg en gedachten. In het zonlicht ervan zouden de meest alledaagse plichten van het leven op een hoger plan getild worden. Geheiligd door gebed en lofprijzing, zou elke plicht tot een gewijde eredienst worden verheven, verwant aan die in de hemel. Het zou ons gelukkiger, heiliger en hemelser maken, als we zouden zeggen: ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen”.
Bovendien, broeders, bereiden we ons wel voor op ons eeuwig huis, als we God hier niet loven? Daar is alles lofprijzing. Hoe kunnen we hopen daar binnen te gaan, als we vreemdelingen zijn van die praktijk? Dit leven is een leerschool en op die school bereiden we ons voor op de hoge verplichtingen van de volmaakten. Verlangt u er niet naar de eeuwigdurende halleluja’s te repeteren? Leer de belangrijke onderdelen van de hemelse lofprijzing door de praktijk van blijde dankzegging, aanbiddende eerbied en verwonderende liefde. Zo kunt u, wanneer u de hemel binnengaat, uw plaats tussen de zangers innemen en zeggen: ”Ik oefen deze liederen al jaren. Ik heb God geprezen, toen ik in een wereld van zonde en lijden leefde en ik door een zwak lichaam terneergedrukt werd. En nu ik bevrijd ben van de aarde en de zonde en van de slavernij van het vlees, pak ik dezelfde muziek weer op, om nog liefelijker voor dezelfde God en Heere te zingen”.
Ik wilde dat ik wist, hoe ik zo zou kunnen spreken, dat ik ieder kind van God tot lofprijzing aan zou sporen. Wat u betreft, die Zijn kinderen niet bent – och, was u het maar! – u moet wedergeboren worden. U kunt God pas recht prijzen, als u wedergeboren bent. ”Tot de goddeloze zegt God: Wat hebt gij mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?” U kunt Hem geen echte lofzang toebrengen, zolang uw hart in vijandschap met Hem leeft. Laat u met God verzoenen door de dood van Zijn Zoon en dan zult u Hem prijzen. Laat niemand die ervaren heeft dat de Heere genadig is, laat niemand die ooit door het zoenoffer van Christus van de zonde verlost is, ooit nalaten de Heere zijn dagelijkse hulde van dank te betalen.
Om ons te helpen in deze blijde dienst van lofprijzing, zullen we ons tot onze tekst wenden en ons ertoe beperken. Moge de Heilige Geest ons erdoor onderwijzen!
I. In onze tekst hebben we allereerst HET VOORNEMEN VAN PERSOONLIJKE TROUW: ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen”.
David komt zelf tot zijn God en Koning, en spreekt dit weloverwogen voornemen uit, dat hij de goddelijke Majesteit voor eeuwig zal prijzen. Let er eerst op, dat hij eer bewijst aan God als zijn Koning. We kunnen God niet recht prijzen, als we Hem niet met onbetwiste heerschappij op de troon zien regeren. Ongehoorzame onderdanen kunnen hun vorst niet prijzen. U moet het juk en de last van de Heere op u nemen, het juk is zacht en Zijn last is licht. U moet Zijn zilveren scepter komen aanraken en Zijn genade ontvangen en Hem erkennen als uw rechtmatige Koning, Wetgever en Heerser. Waar Jezus komt, komt Hij regeren. Waar God waarlijk gekend wordt, wordt Hij altijd gekend als Vorst. Over het verenigd koninkrijk van ons lichaam, ziel en geest moet de Heere met onbetwist gezag regeren. Wat is het een vreugde om zo’n Koning te hebben! ”Gij Koning”, zegt David. En het lijkt een zoete hap in zijn mond geweest te zijn. Hij was zelf koning op een aardse manier, maar voor hem was alleen God Koning.
Onze Koning is geen tiran, geen maker van wrede wetten. Hij vraagt geen verpletterend eerbetoon of gedwongen dienst. Zijn wegen zijn aangenaam, en al zijn paden vrede. Zijn wetten zijn rechtvaardig en goed, en in het houden ervan is grote loon. Laat anderen juichen, dat zij hun eigen meester zijn, onze vreugde is dat God onze Koning is. Laat anderen aan deze of gene hartstocht of begeerte toegeven. Wat ons betreft, wij vinden onze vrijheid in een volledige onderwerping aan onze hemelse Koning.
Laten we God dan loven door Hem trouw als onze Koning te aanvaarden. Laten we er niet tevreden mee zijn, dat Hij alleen over ons zal regeren. Maar laten we ernaar verlangen, dat de gehele aarde met Zijn heerlijkheid vervuld zal zijn. Moge dit ons dagelijks gebed zijn: ”Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde”. Laat dit onze constante lofprijzing zijn: ’’Want van U is het Koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid, in eeuwigheid. Amen”.
Merk op, dat de psalmist ook in deze eerst zin de Heere looft door zich God nu persoonlijk toe te eigenen door het geloof: ”O mijn God, ik zal U verhogen”. Het woord ’’mijn” is als een druppel honing. Ja, het is als Jonathans woud, vol honing. Het lijkt van iedere tak te druppelen, en hij die erin komt, staat tot zijn knieën in het zoet. ‘O mijn God” is als zo’n hoge toon die een engel kan halen. Wat betekent de God van een ander voor mij? Hij moet mijn God zijn, anders zal ik Hem niet verhogen.
Zeg, geliefden, hebt u God ooit voor uw God gehouden? Kunt u met David op een andere plaats zeggen: ’’Deze God is onze God eeuwig en altoos; Hij zal ons geleiden tot de dood toe”? Welgelukzalig was Thomas, toen hij zich neerboog en zijn vinger in het teken van de wonden van zijn Meester deed en riep: ’’Mijn Heere en mijn God”.
Die dubbele greep van toe-eigening markeerde het einde van zijn pijnlijke ongelovigheid. Kunt u zeggen: ”De Heere is mijn God”? Voor ons bestaan Vader, Zoon en Heilige Geest. Maar Ze zijn één God en deze enige God is onze eigen God. Laat anderen vereren wie zij willen, onze ziel aanbidt deze God en heeft Hem lief, ja, beweert zelfs dat Hij haar persoonlijke eigendom is.
O geliefden, als u kunt zeggen: ”O mijn God”, zult u Hem beslist verhogen! Als Hij Zich aan u gegeven heeft, zodat u kan zeggen: ’’Mijn Liefste is mijn”, zult u zich aan Hem overgeven en zult u eraan toevoegen: ”En ik ben Zijn”. Deze twee zinnen, als twee zijden omslagen van een boek, sluiten in zich de volledige partituur van de muziek des hemels.
Merk op, dat David vastbesloten is om God te loven. Mijn tekst heeft viermaal ”ik zal” in zich. Vaak is het voor ons, arme stervelingen, dom om ”ik zal” te zeggen, omdat onze wil zo zwak en wispelturig is. Maar wanneer we tot de lof van God besluiten, mogen we zeggen: ”Ik zal”, ”ik zal”, ”ik zal” en ”ik zal”, totdat we een vast blok beslissingen hebben. Laat me u vertellen, dat u heel wat keren ”ik zal” zult moeten zeggen, want veel obstakels zullen uw voornemen hinderen. Er zal een neerslachtigheid van geest komen, en dan moet u zeggen: ”0 mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen”. Armoede, ziekte, verliezen en kruisen kunnen u overweldigen, en dan moet u zeggen: ”Ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos”. De duivel zal u komen vertellen dat u geen deel aan Christus hebt.
U moet dan echter zeggen: ”Te allen dage zal ik U loven”. De dood zal komen en misschien zult u onder de angst ervoor zijn. Dan zal het aan u zijn om te roepen: ”En ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”. Een brutaal man nam dit eens als leus: ’’Zolang ik leef, zal ik opscheppen”. Onze leus is echter: ’’Zolang ik leef, zal ik lofprijzen”. Een leus van vroeger was: ”Dum spiro spero”, maar de gelovige verbetert het en roept: “Dum expiro spero”. Niet alleen zal ik, zolang ik leef, hopen, maar ook wanneer ik sterf, zal ik hopen. En hij gaat zelfs verder dan dat en neemt dit besluit: ”Of ik nu leef of sterf, ik zal mijn God loven”. ’’Mijn hart is bereid, o God! mijn hart is bereid; ik zal zingen, en psalmzingen.”
Terwijl David zo vastbesloten is, wil ik u er opmerkzaam op maken, dat het voornemen strict persoonlijk is. Hij zegt: “Ik zal U verhogen”. Wat anderen ook doen, ik heb mijn besluit genomen. David was erg blij toen anderen God loofden. Hij schepte er behagen in met de grote gemeente, die de feestdag hield, samen te komen. Toch was hij nog opmerkzaam op zijn eigen hart en zijn eigen lofzang. Er schuilt geen egoïsme in het goed letten op uw eigen persoonlijke staat voor de Heere. Hij kan geen zelfzuchtig staatsburger genoemd worden, die met veel zorg zijn eigen persoonlijke dienst aan de Koning verleent.
Een groep mensen die God looft, zou niets voorstellen, tenzij elk individu oprecht en vurig in de aanbidding was. De lof van de grote gemeente is kostbaar, al naar gelang elk individu van ganser harte zegt: ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen!” Kom op, mijn ziel, ik zal niet stil blijven zitten, omdat zo veel anderen al staan te zingen. Hoeveel zangers er ook mogen zijn, zij kunnen niet voor mij zingen. Zij kunnen mijn persoonlijke schuld aan lofprijzing niet betalen. Waak daarom op, mijn hart, en verhoog uw God en Koning. En als anderen weigeren te zingen; als er, met betrekking tot het loven van God, een beschamende stilte in acht genomen wordt?
Dan, mijn ziel, moet ik u des te meer tot een dubbele ijver aanzetten, opdat u met een nog groter enthousiasme uw God en Koning mag verhogen! Ik zal solo zingen, als ik geen koor kan vinden waaraan ik mag deelnemen. Hoe dan ook, mijn God, ik zal U verhogen. Op dit moment gaan mensen naar andere góden en richten zij deze en gene nieuwe god op. Maar wat mij aangaat, mijn oor zit vast aan de deurpost des Heeren. Ik zal in der eeuwigheid niet uit Zijn dienst heengaan. Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen van het altaar. Wat er ook gebeurt, ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen”.
Welnu, broeders en zusters, bent u uw persoonlijkheid in de massa kwijtgeraakt? Hebt u, als leden van een grote gemeente, gedacht: ”De zaken zullen erg goed zonder mij doorgaan”? Herstel die vergissing: ieder individu moet zijn eigen lied voor God brengen. Laat Hem niet tot u moeten zeggen: ”Mij hebt gij geen kalmus voor geld gekocht, en met het vette van uw slachtoffers hebt gij Mij niet gedrenkt”. Laten we niet traag zijn in de lofprijzing tot Hem, aangezien Hij zo snel is geweest met Zijn genade.
Nog eenmaal iets over dit punt. Terwijl David dus trouw besluit God te loven, zult u merken dat hij het de gehele tijd al doet. Het voornemen om te prijzen kan alleen komen van de mens die God al aan het prijzen is. Wanneer hij zegt: ”Ik zal U verhogen”, verhoogt hij Hem al. We gaan van lofprijzing tot lofprijzing. Het hart neemt het besluit en plant zo het zaad. Dan heeft het invloed op het leven, en de vruchten verschijnen en rijpen. O broeders, laten we niet zeggen: ‘Ik zal U morgen verhogen”, of: ”Ik hoop U te loven als ik oud ben of als ik het minder druk heb”. Nee, nee. Vandaag staat u in de schuld, deze dag heeft voor u zijn verplichting. We kunnen God niet snel genoeg loven. Onze allereerste ademhaling is een gave van God en zij zou besteed moeten worden tot lof van de Schepper.
De vroege morgen zou gewijd moeten zijn aan lofprijzing; geven de vogels ons niet het goede voorbeeld? Laat uw lofzang snel volgen op de weldaad die u ontvangt, opdat u zelfs overdag niet aan ondankbaarheid schuldig bevonden wordt. Zodra een goedertierenheid onze kust raakt, moeten we haar juichend verwelkomen. Laten we zijn als het kuikentje dat, als het drinkt, zijn kopje opricht alsof het wil bedanken. Onze dankbetuiging zou de stem van Gods barmhartigheid moeten weerkaatsen. Laten we ons voor de Heere, onze Koning, gedurig verheugen, als we Hem aanbidden en goed van Zijn Naam spreken.
Op deze manier heb ik u dan het voornemen van een trouwe geest voor ogen gehouden. Bent u trouw aan uw God en Koning? Dan beveel ik u Zijn Naam te verheerlijken. Hef uw harten op in de lofzang tot Hem en maak Zijn Naam op alle mogelijke manieren groot. Loof Hem met uw lippen. Loof Hem met uw leven. Loof Hem met uw wezen. Loof Hem met al uw gaven en talenten. Wees creatief in methoden van lofprijzing: ’’Zingt de HEERE een nieuw lied”. Haal de langbewaarde en kostbare albasten fles te voorschijn; breek haar en giet de liefelijke nardus uit op het hoofd en de voeten van uw Verlosser. Verhoog Hem met boetelingen en martelaren! Verhoog Hem met profeten en apostelen! Verhoog Hem met heiligen en engelen! De Heere is groot en zeer te prijzen.
II. En nu moet ik u leiden naar de tweede zin van de tekst, die even volledig en leerzaam is. We hebben in het tweede deel ervan DE SLOTSOM VAN EEN VERSTANDELIJKE ERKENNING: ”En ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos”. Blinde lofprijzing is niet betamelijk voor de alziende God. God verbood vroeger al blinde slachtoffers naar het altaar te brengen. Onze lofprijzing moet zowel uit het verstand als uit de mond komen. We behoren te weten Wie de God is Die we loven. Vandaar dat David zegt: ”Ik zal Uw Naam loven”, waarmee hij bedoelt: Uw wezen, Uw daden, Uw geopenbaarde eigenschappen.
Merk ten eerste op, dat hij de aanbidding uit innerlijke verwondering voorstelt. Hij kent de goddelijke Naam en daarom looft hij Hem. Wat stelt deze daad van loven voor? Soms lijken de woorden ’’loven” en ’’prijzen” door elkaar gebruikt te kunnen worden. Toch is er een verschil. U kunt iemand prijzen, maar u mag hem nooit loven. Neem bijvoorbeeld een groot kunstenaar. U prijst hem misschien, maar hij kan tegen u en anderen zo onvriendelijk zijn, dat het nooit in u zou opkomen hem te loven. Loven heeft iets van liefde en verheuging in zich. Het is iets wat persoonlijker, kostbaarder, hartelijker is dan prijzen. ”Ik zal Uw Naam loven”, dat wil zeggen: ”Ik zal me intens in Uw Naam verheugen, ik zal me er liefdevol in verblijden”.
De gedachte aan God alleen al is een bron van gelukzaligheid voor ons hart. En des te meer we over Zijn Persoon nadenken, des te blijder we worden. De Naam des Heeren is liefde. Hij is barmhartig en genadig, mild en vol mededogen. Bovendien is Hij een billijk God, rechtvaardig, getrouw, betrouwbaar en heilig. Hij is een machtig God, wijs en onveranderlijk. Hij hoort het gebed en Hij houdt altijd Zijn belofte. We zouden Hem niet anders wensen dan Hij al is. We zijn zeer voldaan met God, zoals Hij ons in de Heilige Schrift geopenbaard wordt. Niet iedereen kan dit zeggen, want heel wat professoren vandaag de dag wensen een god naar hun eigen ontwerp en maaksel.
Als ze in de Schrift iets over God vinden wat hun zwakke plekken raakt, kunnen ze het niet dulden. In de God Die de goddelozen voor eeuwig van voor Zijn aangezicht uitwerpt, kunnen ze niet geloven. Ze maken daarom voor zichzelf een valse godheid, voor wie de zonde om het even is. Alles wat er over God geopenbaard wordt, is voor mij echter ruimschoots voldoende. Al begrijp ik de volle betekenis niet, toch buig ik voor het mysterie ervan. Als ik iets van mijn God verneem wat me geen vreugde verschaft, voel ik dat er iets tussen Hem en mij instaat, hetzij door zonde hetzij door onwetendheid.
En ik zeg: ’’Behalve wat ik zie, leer Gij mij”. Ik twijfel er niet aan, dat volkomen heilige en geheel onderwezen mensen helemaal tevreden zijn met alles wat God doet en klaar staan om Hem overal voor te prijzen. Loven onze zielen juist nu niet de Heere, onze God, Die ons verkoren heeft, ons verlost heeft en ons door Zijn genade geroepen heeft? Of we Hem nu zien als onze Schepper, Onderhouder, Heiland, Koning of Vader, we vinden in Hem een onmetelijke zee van blijdschap. Hij is God, onze grote vreugde. Daarom zitten we in heilige rust temeer en horen onze ziel zeggen: ’’Loof de Heere! Loof de Heere!” Hij is precies zoals we Hem graag zouden hebben. Hij is beter dan we ons hadden kunnen indenken of voorstellen. Hij is de kroon van vreugde, het toppunt van goedheid, de som van alle volmaaktheid. Zo vaak als we het licht zien of de zon voelen, zullen we de Naam des Heeren loven.
Ik denk dat David, toen hij zei: ”Ik zal Uw Naam loven”, bedoelde dat hij de Heere alle goeds toewenste. In plaats van het woord ’’loven” kunnen we namelijk ook vertalen met ’’zegenen”. Iemand zegenen wil zeggen: aan die persoon goeddoen. Wat een onuitsprekelijke weldaden verleent de Heere ons door ons te zegenen! Wij kunnen God niet op zo’n manier zegenen als Hij ons zegent, maar als we het konden, zouden we het doen. Ofschoon we God niets kunnen schenken, kunnen we wel wensen dat Hij door al onze medemensen gekend, geliefd en gehoorzaamd mag worden.
We kunnen het goede voorhebben met Zijn koninkrijk en Zijn zaak in de wereld. We kunnen Hem zegenen door Zijn kinderen te zegenen, door voor de vervulling van Zijn raadsbesluiten te arbeiden, door Zijn geboden te gehoorzamen en door ons in Zijn verordeningen te verheugen. We kunnen Hem zegenen door ons te onderwerpen aan Zijn kastijdende hand en door dankbaar te zijn voor Zijn dagelijkse weldaden. Soms zeggen we met de psalmist: ”O mijn ziel! gij hebt tot de HEERE gezegd: Gij zijt de HEERE, mijn goedheid raakt niet tot U; maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in wie al mijn lust is”. Och, kon ik de voeten van Jezus Christus maar wassen! Is er hier een gelovige man of vrouw, die niet naar die dienst zou streven? Het wordt u niet onthouden. U kunt Zijn voeten wassen door voor Zijn arme kinderen te zorgen en hun noden te verlichten. U kunt uw Verlosser niet onthalen.
Hij is niet hongerig, maar sommige van Zijn discipelen wel. Geef hun te eten! Hij is niet dorstig, maar sommige van Zijn discipelen wel. Geef hun een beker koud water in naam van de Meester, en Hij zal die aannemen alsof hij aan Hemzelf gegeven werd. Hebt u die Hem liefhebt, vandaag niet het gevoel dat u iets voor Hem wil doen? Sta op en ga het doen, en zegen Hem op die manier. Het is een aangeboren gevoel van een ware christen om iets voor zijn God en Koning te willen doen, Die alles voor hem gedaan heeft. Hij had mij lief en heeft Zich voor mij gegeven. Zou ik me dan niet helemaal voor Hem geven? O, had ik maar een volmaakte toewijding! O, kon ik God maar zegenen door alles van ons op Zijn altaar te leggen en ons leven in Zijn dienst te besteden!
Het lijkt er vervolgens op, beste vrienden, dat David het wezen en de daden van God goed bestudeerd heeft en Hem daarvoor loofde. Kennis moet de toon van ons lied aangeven. Des te meer we van God weten, des te aangenamer zullen we Hem loven door Jezus Christus. Ik wek u daarom op, God te leren kennen. Bestudeer Zijn Heilig Woord. Als in een spiegel, kunt u hierin de heerlijkheid des Heeren zien, met name in de Persoon van de Heere Jezus, Die in waarheid het Woord is, de ware Naam van de Heere. Het zou jammer zijn als we onze lofzangen door onkunde zouden verspillen. Degenen die de Naam des Heeren kennen, zullen hun vertrouwen op Hem stellen en zullen Hem prijzen.
Uit de tekst blijkt, dat David na lange bestudering van God, niets ontdekte wat een uitzondering op de regel zou zijn. Hij zegt niet: ”Ik zal Uw Naam voor alles behalve één ding loven. Ik heb iets verschrikkelijks gezien in wat U van Uzelf geopenbaard hebt en daarvoor kan ik U niet loven”. Nee, zonder uitzondering aanbidt hij God eerbiedig en looft Hem verheugd. Zijn ganse hart is vergenoegd met alles wat van God geopenbaard is. Geldt dit ook voor ons, geliefden? Ik hoop echt van wel.
Ik vraag u op te merken met wat voor intensiteit hij hierover spreekt: ”Ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos”. Hij zegt: ”Ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid”. Is dat niet lang genoeg? Nee, hij voegt eraan toe: ”en altoos”. Bestaat er iets meer dan een eeuwigheid? Broeders, al bestonden er vijftig eeuwigheden, dan zouden we ze alle doorbrengen met het loven van de Naam van de Heere, onze God. ”Ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos.” Het zou te absurd zijn om deze hyperbolische zegswijze uit te leggen. Zij vertoont overeenkomst met de woorden van Addison, die gezegd heeft: ”De eeuwigheid is te kort om al Uw lof uit te spreken”. Iemand bekritiseerde onlangs die dichtregels en zei: ”De eeuwigheid kan niet te kort zijn”. Ach, mijn beste vriend, u bent geen dichter, zie ik.
Maar als u maar één greintje poëzie in uw ziel zou kunnen krijgen, zou die letterlijke uitlegging verdwijnen. Het is waar dat in gedichten en in lofprijzing de letter doodt. De taal is een slecht uitdrukkingsmiddel, wanneer de ziel in brand staat. Woorden zijn goed voor ons nuchtere verstand. Maar wanneer de gedachten vol van lofprijzing zijn, belasten zij de woorden te zwaar. Hoe vaak heb ik hier gestaan en het gevoel gehad, dat ik mijn tong wel weg zou kunnen gooien en mijn hart zonder deze lettergrepen en willekeurige geluiden laten spreken. Dan zou ik me pas kunnen uitdrukken! David spreekt alsof hij het beneden zich achtte door de taal beperkt te zijn. Hij moet zelfs verder reiken dan de tijd en het mogelijke, om ruimte voor zijn hart te krijgen: ”Ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos”. Wat geniet ik van deze enthousiaste woorden! Het laat ons zien dat David, toen hij de Heere loofde, het van harte deed.
Terwijl hij peinzend stond te kijken, brandde het vuur. Hij had zin om voor de ark te dansen.
III. De tijd zal me echter ontbreken, als ik niet onmiddellijk naar de derde zin van onze tekst overga: DE GELOFTE VAN DAGELIJKSE HERINNERING. Hier zal ik met zeer grote ernst bij stilstaan. Als u mijn preek vergeet, zou ik graag willen dat u zich dit gedeelte van de tekst nog herinnert. ”Te allen dage zal ik U loven.” Ik zal het niet nu doen en er dan de brui aan geven. Ik zal niet één week in het jaar nemen waarin ik U prijs en me dan de andere eenenvijftig weken stilhouden. Maar ”te allen dage zal ik U loven”. Het hele jaar door zal ik mijn God verhogen. Waarom zou dat moeten?
De uitnemendheid van de gaven die we al ontvangen hebben, vraagt erom. We kunnen onze dankbaarheid voor verlossende genade nooit volledig verwoorden en daarom moeten we ermee doorgaan. Een paar jaar geleden waren we nog verloren en dood, maar we zijn gevonden en weer levendgemaakt. We moeten God hier elke dag voor prijzen. We waren zo inktzwart van de zonde, maar nu zijn we witter gewassen dan sneeuw. Wanneer zullen we ermee ophouden onze Heere hiervoor te prijzen?
Hij had me lief en heeft Zichzelf voor mij gegeven. Wanneer zal de dag aanbreken, dat ik ermee ophoud Hem hiervoor te prijzen? Gethsémané en het bloedige zweet, Golgotha en het kostbare bloed, wanneer zullen we ooit stoppen met het prijzen van onze Heere voor alles wat Hij geleden heeft, toen Hij ons met Zijn Eigen hartebloed kocht? Nee, al waren het slechts de eerste goedertierenheden, de goedertierenheid van de verkiezing, de goedertierenheid van de verlossing, de goedertierenheid van de krachtdadige roeping, de goedertierenheid van de aanneming, we zouden al genoeg hebben om ons iedere dag van ons leven te laten zingen voor de Heere. Het licht dat over ons opgegaan is, verwarmt al onze dagen met vrolijkheid. Het zal ze ook met lofprijzing verlichten.
Vandaag past het ons van de goedertierenheid van gisteren te zingen. De golven van zowel de liefde als de tijd hebben ons aan de kust van vandaag doen aanspoelen, en het strand ligt bezaaid met liefde. Hier sta ik op een zondagmorgen te jubelen, omdat het werk van weer zes dagen gedaan is en ik er de kracht voor gekregen heb. Sommigen van ons hebben tussen de ene rustdag en de andere een wereld van goedertierenheid ervaren. Als we nooit iets anders van God gekregen hadden dan wat we tijdens de afgelopen week ontvangen hebben, zouden we reden genoeg hebben om Hem vandaag te verhogen. Als er één dag is waarop we ermee op zouden houden God te prijzen, moet het niet de dag des Heeren zijn, want
“Dit is de dag, de roem der dagen,
Die lsrels God geheiligd heeft;
Laat ons verheugd, van zorg ontslagen,
Hem roemen, Die ons blijdschap geeft.”
O, laat ons op deze dag de Heere grootmaken. Wanneer we morgen mogen beleven, zullen we God dan niet prijzen voor de zegen van de rustdag? U bent de Heere toch zeker niet op maandag al vergeten! Was uw gezicht in het heldere kristal van de lofprijzing, voordat u de wereld ingaat. Begraaf iedere voorbijgegane dag in fijn lijnwaad en specerijen van dankbaarheid.
Elke dag heeft zijn eigen goedertierenheid en moet zijn lof opzenden. Als het maandag is geweest, zult u iets hebben om God op dinsdag voor te prijzen. Voor degene die naar Gods hand uitkijkt, zal het nooit lang duren of hij merkt hem op. Als u slechts naar Gods goedertierenheden op zoek gaat, zult u ze iedere dag van het jaar met een half oog zien. Nieuw is de dauw elke morgen en evenzo nieuw zijn zijn zegeningen. ’’Nieuwe problemen”, zegt er iemand. Prijs God vanwege de problemen, want die zijn een rijkere vorm van zegen. ’’Nieuwe zorgen”, zegt een ander. Werp al uw bekommernis op Hem Die voor u zorgt, en die daad zelf zal u zegenen. ’’Nieuwe moeite”, zegt weer een ander. Jazeker, maar ook nieuwe kracht.
Er komt nooit een nacht zonder dat er een dag achteraan komt: na elke beproeving volgt de vertroosting. Iedere dag moet u de gedachtenis aan de grootheid van Zijn goedheid verkondigen.
Als we God niet kunnen prijzen op een willekeurige dag om wat we die dag gekregen hebben, laten we Hem dan prijzen voor de volgende dag. Wat ons nog te wachten staat, is beter. Laten we op onze toekomst vooruitlopen en uit de beloften putten. Wat geeft het, als ik vandaag terneergeslagen ben, morgen zal ik er weer bovenop zijn! Wat geeft het, als ik vandaag as over mijn hoofd uitgiet, morgen zal de Heere me met barmhartigheid kronen!
Wat geeft het, als mijn pijnen me vandaag kwellen, ze zullen weldra verdwijnen! Het zal in ieder geval over honderd jaar precies hetzelfde zijn. Laat me God dan prijzen voor iets wat binnen afzienbare afstand ligt. Over een paar jaar zal ik bij de engelen zijn, en bij mijn Heere Zelf. Geloofd zij Zijn Naam! Ga nu al van uw hemel genieten. Wat zegt de apostel? ’’Maar onze wandel is in de hemelen” – niet ”zal zijn”, maar ”is”. We behoren nu de hemel toe. Onze namen staan ingeschreven bij zijn burgers, en de voorrechten van het nieuwe Jeruzalem behoren ons op dit moment al toe. Christus is de onze, God is de onze! Laten we ons daarom verheugen en ontzettend blij zijn, en de Naam van God juist op deze dag prijzen.
”Te allen dage”, zegt hij, ”zal ik U loven”. Het is iedere dag een geschikte tijd om God te loven. Iedere maand is het de gepaste tijd voor lofprijzing. U werd wakker, het zonlicht stroomde door de ramen naar binnen en raakte uw oogleden aan. U zei: ”God zij geloofd. Hier hebben we een prachtige zomerdag”. De vogels zongen en de bloemen verspreidden hun geur. U kon niet anders dan God prijzen. Maar op een andere dag was het donker toen u opstond. U stak een lucifer aan en deed uw kaars aan. Er hing een dikke mist als een deken over alles heen. Als u verstandig was, zei u: ”Kom, ik zal de dag niet doorkomen, als ik niet besluit om God te prijzen.
Dit is het soort weer waarin ik God moet loven, of anders wanhopig tenondergaan”. Dus u wekte uzelf op en ging de Heere aanbidden. De ene morgen werd u wakker na een verfrissende nachtrust en u prees God ervoor. Maar bij een andere gelegenheid had u een slapeloze nacht liggen woelen en toen dankte u God ervoor, dat de vermoeiende nacht voorbij was. U glimlacht, geliefde vrienden, maar er is altijd reden om God te prijzen. Voor bepaalde vruchten en vleessoorten is het op speciale momenten de geschikte tijd, maar het is altijd tijd voor lofprijzing tot God.
Het is goed om de Heere overdag te prijzen; wat is het lied van de leeuwerik bekoorlijk, als het opstijgt tot aan de hemelpoort! Het is goed om God ‘s nachts te loven; wat is het glasheldere gezang van de nachtegaal verrukkelijk, als hij de nacht met zijn muziek in vervoering brengt! Ik zeg daarom recht hartelijk tot u: ’’Komt, laat ons, bij wat voor weer dan ook, op wat voor plaats dan ook, de Heere prijzen”.
Soms heb ik tegen mezelf gezegd: ’’Tijdens deze afgelopen week heb ik zoveel pijn geleden, dat ik bang ben dat ik vergeten ben God zo zeer te prijzen als ik had moeten doen, en daarom zal ik er nu een dubbele dosis voor nemen. Ik zal me afzonderen en een speciale tijd dankbaar zitten nadenken. Ik zal wat van mijn achterstand inhalen en de Heere bovenmate grootmaken”. De gedachte dat er ooit een dag zal zijn waarop ik Hem niet geprezen heb, zint me niet. Die dag zou zeker een lege plek in mijn leven zijn. Voorzeker, de liefelijkste lofprijzing die ooit tot God opgaat, is die lofzang die door gelovigen vanaf het bed van verkommering uitgestort wordt. Lofprijzing in droevige tijden is heuse lofprijzing.
Als uw hond van u houdt omdat het etenstijd is, kunt u niet zeker van hem zijn. Maar als iemand anders hem met een bot in verleiding brengt en hij niet van u weg wil gaan, hoewel u hem zojuist een klap gegeven hebt, dan merkt u dat hij echt aan u gehecht is. We kunnen van de honden leren, dat echte genegenheid niet afhangt van wat hij nu krijgt. Laten we God geen liefde voorwenden wegens Zijn milde voorzienigheid. Maar laten we Hem liefhebben en prijzen voor Wie Hij is en voor wat Hij gedaan heeft.
Laten we Hem dicht op de hielen zitten als Hij ons lijkt te verlaten, en Hem prijzen als Hij Zich nauwelijks met ons inlaat. Want dit is de ware lofprijzing. Wat mij aangaat, ofschoon ik niet lang zonder beproeving ben, kan ik bij mijn Heere geen onvolkomenheden vinden, maar verlang ik ernaar Hem te prijzen, Hem te prijzen en alleen Hem te prijzen. Och, ik wilde dat ik wist hoe ik dat waardig zou kunnen doen. Hier is mijn voornemen: ”O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen, en ik zal Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos. Te allen dage zal ik U loven”.
IV. De laatste zin van de tekst beschrijft DE HOOP OP EEUWIGE AANBIDDING. David roept hier uit: ”En ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”.
Ik weet zeker dat David, toen hij dit sprak, geloofde dat God onveranderlijk was. Want als God kan veranderen, hoe kan ik dan zeker weten dat Hij mijn lofprijzing altijd waardig zal zijn? David wist dat God was, zoals Hij altijd geweest was, en zoals Hij toen was, Hij altijd zou zijn. Hij had de zin: ’’Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in eeuwigheid” nooit gehoord en: ”Ik, de HEERE, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs! niet verteerd” ook niet; maar hij kende de waarheid die in deze twee teksten vervat is, wel. Daarom sprak hij: ”Ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”. Zolang God er is, is Hij onze lofprijzing waardig.
Een ander punt wordt ook duidelijk: David geloofde in de onsterfelijkheid van de ziel. Hij zegt: ”Ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”. Die waarheid werd in het Oude Testament bedekt geopenbaard, maar David kende haar zeer goed. Hij verwachtte niet in de vergetelheid te slapen, maar de lofprijzing voort te zetten. Daarom zei hij: ”Ik zal Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos”. Er kwam geen koude hand op hem en geen dodelijke stem sprak tot hem: ”U zult sterven en de Heere nooit meer prijzen”. O nee, hij rekende erop in eeuwigheid en altoos te leven, en in eeuwigheid en altoos te psalmzingen!
Broeders, dat is onze hoop en we zullen die nooit opgeven. We voelen het eeuwige leven in onze harten. We dagen de koude hand van de dood uit om de onsterfelijke vlam van onze liefde te doven of onze onafgebroken lofprijzing tot stilzwijgen te brengen. De doden kunnen God niet prijzen; en God is niet de God van doden maar van levenden. We worden door de genade van God bij de levenden geteld, en we weten dat we zullen leven, omdat Jezus leeft. Wanneer de dood komt, brengt hij ons niet de ondergang. Hoewel hij de omstandigheden van ons bestaan zal veranderen, zal hij het doel van ons bestaan niet veranderen. Onze mond kan een poosje tot stilzwijgen gebracht worden, maar onze geest zal, onaangetast door de kwaal van ons lichaam, doorgaan om God op zijn eigen manier te prijzen. En dan, in de toekomst, bij de Opstanding, zal zelfs deze zwakke mond weer tot leven gebracht worden.
En lichaam, ziel en geest zullen samen de God van de Opstanding en de eeuwige heerlijkheid prijzen. ”Ik zal Zijn Naam prijzen in eeuwigheid en altoos.” We zullen in eeuwigheid en altoos nooit moe worden van deze heilige oefening. Zij zal altijd nieuw, fris, kostelijk zijn. In de hemel hebben ze geen enkele verandering nodig, naast die zalige verscheidenheid aan liederen, die nieuwe gezangen die de harmonie der eeuwigheid vormen. Zonder onderbreking zullen de heiligen, terwijl ze in eeuwigheid het verhaal vertellen dat nooit volledig verteld zal worden, de Naam des Heeren in eeuwigheid en altoos prijzen. Natuurlijk, geliefde vrienden, was het Davids voornemen God te blijven prijzen zolang hij hier beneden was. En dit is ook ons voornemen. Broeders, we moeten misschien wat dierbare verbintenissen afleggen, maar hier zullen we nooit mee ophouden. Op een zeker moment in het leven kan iemand moeten stoppen met het preken tot een grote gemeente. De oude John Newton verklaarde dat hij, zolang hij nog lucht in zijn lichaam had, nooit met preken zou stoppen. Ik bewonder zijn heilig doorzettingsvermogen.
Maar het was jammer dat hij niet stopte met preken in St. Mary Woolnoth, want hij vermoeide de mensen vaak en vergat dan de samenhang in zijn verkondiging. Hij had het in een andere plaats misschien beter gedaan. Ach wat, we stoppen misschien met preken, maar we zullen nooit stoppen met de lofprijzing! De dag zal komen waarop u, mijn beste vriend, niet meer naar zondagsschool kan. Ik hoop dat u, zolang u daarheen kunt lopen, erheen zult gaan. Maar het zou kunnen, dat u bij de kinderen niet langer belangstelling kunt kweken, dat uw geheugen u in de steek gaat laten.
Maar zelfs dan kunt u de Heere blijven prijzen. En dat zult u ook doen. Ik heb oude mannen gekend, die hun eigen naam en die van hun eigen kinderen bijna vergeten waren. Maar ik weet dat ze zich hun Heere en Maker nog steeds herinnerden. Ik heb van iemand gehoord die op zijn sterfbed lag en wiens vrienden hem bepaalde dingen probeerden te laten herinneren, dat hij zijn hoofd schudde. Ten slotte zei er iemand: ’’Herinnert u zich de Heere Jezus?” Toen liet zijn geest zich gelden, zijn ogen gingen schitteren en de oude man prees zijn Zaligmaker op welbespraakte toon. Onze laatste ademtocht zal aan de lofprijzing tot de Heere besteed worden.
Wanneer we eenmaal door de ijzeren poort gegaan zijn en de doodsrivier doorgewaad, dan zullen we God op een manier gaan prijzen, die veel genoegzamer is dan we momenteel ooit kunnen bereiken. We zullen op een statiger wijze zingen en aanbidden. Wat een hoge vluchten zullen we op de adelaarsvleugels van de liefde ondernemen! Wat een sprongen zullen we in de kristallen rivier van de lofprijzing nemen! Ik denk dat we, als we de troon voor de eerste keer zien, enige tijd niets anders zullen doen dan onze kronen te werpen aan de voeten van Hem Die ons liefhad, en ons daarna onder de last van sprakeloze lofprijzing neerbuigen. We zullen met verwondering en dankbaarheid overladen worden.
Wanneer we weer gaan staan, zullen we ons verenigen in het gezang van onze broeders, verlost door het bloed, en we zullen ons lied enkel staken als we ons weer van blijde aanbidding overweldigd voelen en weer tot een heilig stilzwijgen gedwongen worden, om voor de eeuwige, onveranderlijke God der liefde tot niets te verschrompelen. Och, was ik maar daar! Was ik maar spoedig daar!
Wij zijn er misschien veel dichterbij dan we denken. Ik kan u niet vertellen wat ik zal doen, maar dit weet ik, dat ik geen andere hemel wens dan om God volkomen en eeuwig te prijzen. Is dit ook zo bij u? Een hart vol lofprijzing is als de hemel in de knop. Volmaakte lofprijzing is als de hemel in volle bloei. Laten we deze verkondiging besluiten door God om genade te bidden dat we, als we in de lofprijzing tekort geschoten zijn, nu ons weer beter mogen gedragen en de gewaden van heilige aanbidding aantrekken. Laat ons parool vanaf vandaag zijn: ’’Halleluja! Prijs de HEERE!”
Amen.