Christus Jezus, dewelken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed Romeinen 3:25
We begonnen de diensten in dit kerkgebouw met de verklaring dat Christus hier zal gepredikt worden. De broeder die na ons sprak, drukte zijn vreugde uit dat Christus gepredikt werd. Daarin verblijdde hij zich, ja, hij zou zich ook verblijden. En onze vrienden moeten hebben opgemerkt hoe de diensten daarna niet alleen de ware Geest van Christus ademden, maar ook hoe daarin doelgericht en bewonderend gewezen werd op heerlijkheid en de schoonheid van Zijn persoon. Deze morgen komen we opnieuw op hetzelfde verheven onderwerp. Christus Jezus moet vandaag worden voorgesteld. U zult me niet verwijten dat ik in herhalingen val. U zult niet naar de preekstoel kijken en zeggen: ‘Preekstoelen zijn plaatsen waar dingen nodeloos twee keer gezegd worden.’ U zult niet reageren met de opmerking dat u dit verhaal zo vaak gehoord hebt dat u het inmiddels beu bent, want ik weet heel goed dat de persoon, het karakter en het werk van Christus wat u betreft thema’s zijn om u altijd opnieuw over te verwonderen.
We hebben allemaal wel eens de zee gezien, sommigen onder ons wel honderden keren. Haar diepgroene waterspiegel heeft een constant karakter, maar wie heeft de zee ooit monotoon genoemd? Een zeeman vaart erover, soms het hele jaar door, maar hij kan steeds weer iets nieuws zien in de rimpeling van het water, in het witte schuim van de brekers, in de krul van de golfkammen en in de plezierige manier waarop ze elkaar achterna zitten. Wie van ons heeft er ooit over geklaagd dat de zon ons maar weinig afwisseling geeft? Dat ze ’s morgens op dezelfde eentonige manier opgaat, en naar het hoogste punt klimt, om vervolgens even saai als altijd naar het westen te zakken en onder te gaan?
Wie van ons heeft ooit geklaagd over de eentonigheid van het brood dat we eten? We eten het vandaag, morgen, de dag daarna; we hebben het al jaren gegeten en hoewel we er andere smakelijke zaken bij hebben, wordt toch steeds dat ene niet gevarieerde voedsel geserveerd. Het brood blijft de staf des levens. Ik weet zeker dat als Christus uw voedsel en uw geestelijke brood is; als Hij uw zon, uw hemelse licht is; als Hij de zee van liefde is waarin uw lusten zwemmen en al uw vreugden gevonden worden – dan is het onmogelijk dat u als christenen erover zult klagen dat Hij iets eentonigs heeft. ‘Hij is gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid.’ En toch heeft Hij de dauw Zijner jeugd. Hij is het manna in de gouden kruik dat altijd hetzelfde is, maar Hij is ook het manna dat van de hemel kwam en iedere morgen nieuw was. Hij is de staf van Mozes die dor was en niet van vorm veranderde, maar Hij is voor ons ook de staf van Aaron die knoppen en later bloesem krijgt en amandelen voortbrengt.
Ik kom dan nu om Christus en Die gekruisigd te prediken, omdat God Hem heeft voorgesteld tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed. Laten we allereerst opmerken wat er hier bedoeld is met de woorden dat God Christus heeft voorgesteld tot een verzoening. In de tweede plaats zullen we spreken over de waarheid die heel eenvoudig uit de eerste kan worden afgeleid: Christus de verzoening, zoals Hij aanschouwd wordt door de gelovige. En in de derde plaats zullen we die twee samennemen en omkeren. We zullen zien op Christus als voorgesteld door ons en beschouwd door God.
In de eerste plaats zegt de tekst over Jezus Christus: ‘Dewelken God voorgesteld heeft tot een verzoening, door het geloof in Zijn bloed.’
Het woord ‘voorgesteld’ kan in de grondtekst betekenen ‘voorbestemd’; maar volgens belangrijke commentatoren heeft het woord behalve die betekenis ook de notie die onze vertaling ‘voorgesteld’ weergeeft. Barnes zegt: ‘Het woord betekent eigenlijk aan het publiek vertonen, tentoonstellen op een opvallende plaats, zoals goederen worden tentoongesteld of uitgestald voor de verkoop, of zoals prijzen of beloningen voor overwinningen aan het publiek worden getoond bij de Griekse spelen.’
Zo heeft God de Vader de persoon van de Heere Jezus als de verzoening voor de zonde voorgesteld, getoond, onder de aandacht gebracht. Hoe heeft Hij dit gedaan? Hij heeft dit allereerst gedaan door Hem in de goddelijke raad te bestemmen tot slachtoffer voor de zonde. Christus nam het ambt van Hogepriester niet op Zich zonder daartoe verkozen te zijn, zoals Aaron.
Zo zeker als ieder lid van Christus lichaam is uitverkoren naar de voorkennis van God, zo zeker als in Gods boek al Zijn leden geschreven waren toen nog niemand van hen bestond – zo zeker was Degene die ertoe bestemd werd het Hoofd Zelf te zijn de uitverkorene van God. Zoals onze dichter het zegt:
Christus zij Mijn eerste uitverkorene, sprak Hij.
Daarna verkoos Hij onze zielen in Christus ons hoofd.
Misschien zegt iemand dat er geen uitverkiezing kon zijn waar niets te kiezen viel. Maar hoe weten we dat er niets te kiezen viel? We kunnen ons moeilijk voorstellen dat een engel of aartsengel had kunnen worden voorgesteld als slachtoffer voor de zonde; maar wie kan zeggen of de Almachtige God niet een ander plan had kunnen uitdenken? Wie zal de Heilige Israels beperkingen durven opleggen? In ieder geval was er deze keuze tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De goddelijke wijsheid, samengevoegd met goddelijke soevereiniteit, verkoos, bepaalde en besloot dat Christus Jezus, de tweede van de Verborgen Drie, de verzoening voor onze zonden zou zijn. Toen Christus in de wereld kwam, kwam Hij als Eén over Wie de hele eeuwigheid gesproken had. Hij is het geboren kind – geboren uit de baarmoeder van de bestemming. Hij is het Lam dat God had uitgekozen voor de grondlegging der wereld. Lang voor deze wereld was geschapen, of voor Adam viel, was Christus voorgesteld. In de rol des Boeks was van Hem geschreven: ‘Ik heb lust, o Mijn God, om uw wil te doen.’
Ik denk dat zij niet durven terugzien naar de grote besluiten van God omdat het volgens hen verborgenheden zijn, een angst hebben die geen angst is. We lopen nooit het gevaar, broeders, om ons te mengen in verborgenheden. Als het verborgenheden zijn, is het volkomen zeker dat we ons er niet in zullen mengen. Laat het alleen voor eens en voor altijd zijn uitgesproken dat ze verborgen zijn en dat er niemand is die de verborgenheden van God kan onthullen. Maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen; en dit is een van de dingen die geopenbaard zijn. Dit is het besluit. We zullen het verkondigen, dat de Heere tot Christus zei: ‘Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.’ En verder heeft Hij tot Hem gezegd: ‘Ik zal Hem Mijn Eerstgeborene maken, hoger dan de koningen der aarde.’ En dit alles opdat Hij de ‘verzoening voor onze zonden door het geloof in Zijn bloed’ zou mogen zijn.
Vervolgens heeft God Christus voorgesteld tot een verzoening voor de zonde in Zijn beloften voordat Hij geboren werd. Stelde Hij Hem niet heel duidelijk voor in de hof waar wij vielen? Werd Hij daarna niet duidelijk geopenbaard in de ark waar Noach gered werd? Sprak God niet voortdurend, niet alleen door gesproken beloften, maar ook door beloften in voorafschaduwingen, die precies even vast en zeker zijn als degene die worden verwoord? Openbaarde Hij niet aan vele profeten en aan talloze heilige mannen en vrouwen voortdurende de komst van Hem Die de kop van de slang zou verpletteren en Zijn volk zou verlossen van de kracht van de vloek? Het is wonderlijk om te zien hoe de Heilige Geest in iedere eeuw bezig was in het instellen van voorafschaduwingen, in het geven van beelden en symbolen waarin Christus voorgesteld zou worden als de aangewezen verzoening voor de zonde door het geloof in Zijn bloed.
Maar het grote voorstellen was het feitelijke verrichten van de daad toen Jezus Christus te voorschijn kwam uit de kamers van de verborgenheid en Hij Zichzelf openbaarde in de beestenstal. Toen God Hem voorstelde door hemelse boodschappers die ertoe bestemd waren om Zijn dienaren te zijn. Toen Hij Hem voorstelde door de ster in het Oosten die de verre vreemdelingen naar de plaats zou leiden waar het jonge kind was. Toen Hij Hem daarna voorstelde door Zijn leven te bewaren te midden van levensbedreigende gevaren, de beloften aangaande Hem vervullend in de plaats waar Hij voor Herodes’ woede verborgen werd en in de plaats waar Hij werd onderwezen en opgevoed.
Hoezeer stelde God de Vader Christus gedurende heel Zijn leven voor! De stem van God klonk door in die van Johannes – ‘Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.’ En aan het kruis zelf, ‘toen het de Vader behaagde om Hem te verbrijzelen en Hem krank te maken’, wat een voorstellen van Christus waren daar voor het oog van de Jood en de heiden, van de prins en de plattelander, van de geleerde Griek en de ruwere Romein – dat God Christus ertoe bestemd had om een volkomen verzoening te zijn. Ik denk, lieve vrienden, dat we het kruis niet alleen moeten beschouwen als het teken van Christus’ liefde tot Zijn kerk, maar ook als God Die de mens de weg voorstelt waardoor Hij de mens wil aanvaarden, zijn zonde vergeven, zijn gebed horen en waarin hij verzoend wil zijn met Zijn falende schepselen.
Maar, lieve vrienden, dit is niet alles. God de Vader stelde Christus sindsdien voor door de tekenen die volgden. Wat een voorstellen van Christus de verzoener was dat, toen de Heilige Geest neerkwam met Pinksteren! En wat zijn alle bekeringen sindsdien geweest? Waren het geen herhaalde zegelen op het getuigenis dat Christus de aangestelde Verlosser van mensen is, en dat door Hem de gelovigen gerechtvaardigd en aanvaard worden? Ik vertrouw erop dat in het hart van velen van u Christus op zo’n bijzonder manier wordt voorgesteld, dat u uw zegel op de tekst voor ons kunt zetten, want God heeft Hem in u voorgesteld als de verzoening. Door krachtdadige genade zijn uw ogen geopend; door oneindige liefde is uw harde hart gesmolten. U bent van iedere andere hoop en iedere andere toevlucht afgewend. U hebt gezien dat Christus de kracht Gods is en de wijsheid Gods. Gedrongen door een almachtige invloed die u kon noch wilde weerstaan, hebt u Hem aangenomen als de door God gezondene, hebt u Hem gehouden voor Gods Messias en uw enige toevlucht. God in U heeft de tekst genadig vervuld: ‘Dewelke God voorgesteld heeft tot een verzoening.’
Maar nu, om het onderwerp even te veranderen en toch op hetzelfde punt door te gaan: Wat is het dat God zo duidelijk heeft voorgesteld? We hebben gezien hoe Hij het gedaan heeft – we keren ons nu tot het wat. Zondaar, luister, en als u reeds aanvaard hebt wat de Vader heeft geopenbaard, laat uw blijdschap dan vervuld worden. God heeft Christus voorgesteld tot een verzoening. Het originele Grieks heeft de betekenis: een genadetroon of een bedekking. Nu heeft God tegen de zondaar gezegd: ‘Verlangt u Mij te ontmoeten? Wilt u niet langer Mijn vijand zijn? Kunt u Mij uw smart vertellen? Wilt u Mijn zegen ontvangen? Wilt u omgang tussen uw Schepper en uw ziel beginnen? Ik stel Christus u voor als de genadetroon waar Ik u kan ontmoeten en waar u Mij kunt ontmoeten.’ Of neem het woord in de betekenis van ‘bedekking’; zoals de genadetroon de tafelen der wet bedekte en op die manier datgene bedekte wat de oorzaak was van de goddelijke toom, omdat wij Zijn gebod hadden verbroken.
‘Wilt u iets hebben dat uw zonde kan bedekken? Iets dat het voor Mij, uw God, bedekt, zodat Ik niet tot toorn verwekt hoef te worden; iets dat het voor Mij bedekt, zodat u niet door extreme angst bezet hoeft te zijn en niet hoeft te beven terwijl u tot Mij nadert zoals u deed toen Ik in donder en bliksem op de Sinaï kwam? Wilt u een schuilplaats die uw zonden en ongerechtigheid geheel zal bedekken? Ik stel Hem aan u voor in de persoon van Mijn bloedende Zoon. Vertrouw op Zijn bloed en uw zonde is bedekt voor Mijn ogen; ja, hij zal ook voor uw ogen worden bedekt. En gerechtvaardigd door het geloof hebt u de genade om nu aan te nemen wat God de Vader voorstelt!’
De roomse priester stelt dit en dat voor; onze eigen roomse harten stellen weer iets anders voor. Maar God stelt Christus voor. De prediker van leerstukken stelt een dogma voor, de prediker van bevinding stelt een gevoel voor. De prediker van de praktijk stelt vaak een inspanning voor, maar God stelt u Christus voor. ‘Hier zal Ik u ontmoeten.’ Dit is de plaats van Mijn rust – heerlijk voor Mij, veilig voor u. Kom tot Christus! ‘Kom tot Christus en u zult tot Mij komen.’ De almachtige God komt tot Christus en daar komt Hij tot u. God heeft Christus Jezus voorgesteld. Hij heeft Hem geopenbaard als de genadetroon en de grote zondebedekker.
Wat heeft Hij voorgesteld? Hij heeft Christus voorgesteld voor ieder van u, in de dagelijkse prediking van het Woord en in het geïnspireerde Boek, als Zijn gezalfde om Zijn werk te doen, lijdend in de plaats van allen die in Hem geloven. Hij heeft Hem voorgesteld als genageld aan het kruis van Golgotha, opdat uw zonden daaraan genageld mogen zijn. Hij heeft Hem voorgesteld als stervend, opdat uw zonden mogen sterven. Nee, Hij heeft Hem voorgesteld als begraven, opdat uw zonden begraven zouden mogen worden. Als opgestaan, opdat u moge opstaan tot nieuwigheid des levens. Als opgevaren ten hemel, opdat u tot God moge naderen; als in triomf aangenomen, opdat u ook in triomf zou mogen worden aangenomen. Als regerend, opdat u in Hem moge regeren. Als voor eeuwig geliefd en voor eeuwig gekroond, opdat u in Hem voor eeuwig geliefd en gekroond moge zijn. Hem heeft God de Vader voorgesteld, opdat door het geloof in Zijn bloed uw zonden zijn weggedaan, u de zegen van de volkomen rechtvaardigmaking moge genieten. ‘Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is, ja, wat meer is, Die ook opgewekt is. Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt.’ ‘Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods?’ Zo en in deze opzichten heeft God de Vader Christus voorgesteld.
De gelovige en die verzoening
En nu ga ik in de tweede plaats spreken -en moge de Geest van God zichtbaarder in ons midden neerdalen dan tot op dit moment- over een plicht die, nee, over een voorrecht dat op zo’n natuurlijke wijze voortkomt uit het feit dat God Zijn Zoon heeft voorgesteld als de verzoening door het geloof in Zijn bloed. Dat voorrecht is: dat we op Christus behoren te zien en op Christus alleen als de verzoening voor onze zonden en erop letten dat ons geloof eenvoudig is en alleen gericht op Zijn dierbare bloed.
Het is een heel gangbare fout om op ons besef van onze behoeften te zien en om dat tenminste enigermate te beschouwen als een verzoening voor de zonde. Berouw is een absolute plicht en een christelijke genade – een genade zonder welke er geen zaligheid kan zijn. Maar velen zijn er sterk toe verleid om berouw tot een voorbereiding voor Christus te maken en een besef van behoeften tot een soort bruidskleed waarin ze de Zaligmaker mogen naderen. Hoeveel mensen lezen niet de belofte: ‘Komt tot Mij allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven’ en beelden zich vervolgens in dat als ze vermoeider en belaster konden zijn, ze dan rust zouden hebben? Terwijl vermoeid en belast zijn een mens geen rust geeft. Het komen tot Christus geeft rust; niet het vermoeid en belast zijn.
En ik heb sommige predikanten gekend die preken wat een diepe ervaring en een wetswerk wordt genoemd, en die dat ook heel juist preken, omdat velen van Gods volk dit moeten doormaken. Maar ik denk dat ze de mensen doen dwalen, want de mensen beelden zich in dat dit wetswerk iets te maken heeft met de verzoening van hun zonden. Nu, hoorders, de zonden van Gods volk zijn al weggenomen door het bloed van Christus en niet door enig berouw van hun kant. Ik heb mezelf al duidelijk uitgedrukt en nu zal ik het zo vrijmoedig mogelijk doen. Ik zeg dat berouw over de zonde op geen enkele wijze verdienstelijk is om bij te dragen aan het wegnemen van die zonde. Ik zeg dat ons besef van behoefte onze schuld niet wegneemt, noch daarbij helpt. Maar het bloed, het bloed alleen, zuiver en onvermengd, heeft het volk van God voor eeuwig gewassen en witter gemaakt dan sneeuw.
Dus, arm hart, als uw ziel zo hard is als de onderste molensteen, als uw geweten verdord lijkt vanwege de langdurige gewoonte om te zondigen, als u geen tranen uit uw ogen kunt krijgen en nauwelijks een kreun uit uw hart, terwijl u vandaag toch kreunt omdat u niet kunt kreunen en weent omdat u niet kunt wenen – hoor dan deze evangelieboodschap, dat God de Vader Christus heeft voorgesteld om uw verzoening te zijn; niet uw tere geweten, niet uw kreunen, niet uw besef van behoefte, niet uw wetswerk, niet uw diepere ervaring. Hij is genoeg zonder iets daarvan. Heb geloof in Zijn bloed en u bent gered.
Velen zijn tot een andere fout vervallen. Ze laten hun verzoening afhangen van hun kenmerken. Ik zou de laatste zijn om te zeggen: ‘Weg met kenmerken, weg met kenmerken’, want op de geëigende plaats zijn het goede zaken. Maar er zijn zoveel mensen die hun vroegere bekering en uiteindelijke zaligheid afleiden uit kenmerken in het heden. Broeders, als u het kunt, probeer dan de toestand van de wereld te beoordelen op grond van haar uiterlijk op een bepaalde dag. Als ik u een maand geleden meegenomen had de natuur in, dan zou u verklaard hebben dat de bomen dood waren. Wat voor levenstekenen zou u hebben waargenomen? De bloembollen waren in de grond begraven. U had kunnen zweren dat de bloemen waren gerooid en u had kunnen denken dat, omdat er geen te zien waren, er ook nooit meer zouden zijn.
Maar wat was uw beoordeling van de toestand van de wereld waard? Kijk er nu naar, terwijl de knoppen aan de takken openbreken, terwijl bloemen uit de grond komen, terwijl alles zich haast naar het voorjaar en de zomer. Het is absurd en belachelijk om de toestand van de wereld te beoordelen op grond van het feit dat er vandaag een wolk hangt en gisteren een regenbui viel en daarom te denken dat de zon haar kracht verloren heeft en nooit meer zal schijnen. Het is even belachelijk om onze verhouding tot God te beoordelen aan de hand van onze huidige toestand, op grond van de kenmerken van de een of andere dag.
De goede manier om kenmerken te beschouwen, is deze. Allereerst, mijn ziel, of u nu gered bent of niet, zie naar Christus als een arme schuldige zondaar. Als u dat gedaan hebt, bekijk dan uw kenmerken. Dan, en niet eerder. Dan zal het gezegende bewijs een bevestiging zijn; het getuigenis van de Geest zal uw geloof bevestigen. Maar als u eerst naar uw kenmerken kijkt, zult u inderdaad dwaas zijn. Het is net als met een reflector.
Laat er eerst licht zijn, dan zal de reflector nuttig zijn om de hoeveelheid licht te doen toenemen en terugkaatsen; maar als ik mijn reflector in een donkere plek neerzet en erin naar licht zoek, dan zal ik dat niet vinden. Ik moet eerst naar het licht zelf zien en dan naar de weerkaatsing ervan.
Onze genadegaven zijn de weerkaatsing van Christus’ liefde; ze zijn er de bewijzen van, maar we zouden beter eerst naar Christus kunnen gaan, om pas daarna naar de tekenen te zien. Ik weet zeker dat als u, als echtgenote, uw man beledigd had, u maar heel weinig troost zou putten uit het zien op de liefdesbewijzen die hij u in het verleden gegeven had. U zou eerst naar hem toegaan, hem vragen of zijn liefde nog steeds krachtig was, of hij de fout vergeven had. En als u de verzekering van zijn onverminderde en zuivere genegenheid ontvangen had, dan kon u naar boven gaan, naar de geheime lade en de liefdesbrieven en de liefdestekenen bekijken. Maar voor die tijd zouden ze u maar weinig troost gegeven hebben.
Hetzelfde geldt voor een kind dat gestraft is door zijn vader. Als hij denkt dat zijn vader boos is, zal hij niet, als hij tenminste een verstandig, eenvoudig kind is, naar zijn kamer gaan en naar de cadeaus kijken die zijn vader hem ooit gaf. Nee, hij zal naar zijn vader gaan en met een traan in zijn oog opkijken en zeggen: ‘Vader, houdt u van mij? Kunt u uw kind vergeven?’ En als hij het persoonlijke teken ontvangen heeft, de kus van de aanvaarding, dan kan het kind teruggaan en in iedere hap voedsel die hij eet en in ieder kledingstuk dat hij draagt het betrouwbare bewijs van zijn vaders voortdurende genegenheid zien. Bewijzen zijn goed als ze op de tweede plaats komen, maar op de eerste plaats zijn ze aanmatigend en kunnen ze antichristen ten opzichte van Christus blijken te zijn. Wat mijn bewijzen ook mogen zeggen, als ik in het dierbare bloed geloof is er in Gods boek geen zonde tegen mij.
Zoals ik ben, zonder enige pleitgrond
Dan dat Zijn bloed voor mij gestort is
En dat Hij me vraagt te komen.
Ik kom weer en opnieuw tot Hem Die God voorgesteld heeft om de verzoening voor onze zonden te zijn.
Vrienden, misschien verbaas ik u door wat ik nu ga zeggen, maar er is nog een fout waar we soms in vallen, namelijk: zien op Gods beloften in plaats van op Christus als de verzoening voor de zonden. De tekst zegt niet dat God de Vader beloften heeft voorgesteld. Inderdaad heeft Hij ons grote en dierbare beloften gegeven en ze zijn waar in Christus. We dwalen vaak door naar beloften te gaan in plaats van naar Christus. Ik ken veel christenen die, wanneer ze zorgen hebben, de Bijbel opnemen om een belofte te vinden – een heel goed en bewonderenswaardig plan als het, let op, vooraf wordt gegaan door iets anders. Als ze eerst naar Christus gaan, mogen ze daarna tot de belofte komen. ‘Ja’, zegt iemand, ‘maar veronderstel dat een belofte wordt toegepast.’ Heel goed; u hebt er troost uit, maar ik zeg: veronderstel dat de belofte niet wordt toegepast, wat dan? Wel, hij is desondanks even zeker, of hij nu wel of niet wordt toegepast. Toepassen is niet mijn plicht; het is mijn zaak om Christus aan te nemen Die God de Vader heeft voorgesteld tot een verzoening voor mijn zonden. En als ik terwijl ik dit boek doorzoek niet één belofte kan vinden waar ik mijn hand op durf te leggen, als ik niet één fles kan vinden met de rijke wijn der vertroosting, als ik de tros druiven van Eskol niet kan krijgen, dan nog heeft God de Vader Christus voorgesteld, welke zaken Hij dan ook verder niet heeft voorgesteld, en mijn ogen zien op Christus en op Christus alleen.
Stel u een man voor die erg naar een landgoed verlangt en tegelijkertijd is zijn hart overweldigd door de schoonheid van de een of andere erfgename. Hij verkrijgt de eigendomsakten van haar landgoed. Nu, de eigendomsakten zijn goed, maar het landgoed is niet van hem, hoewel hij de akten heeft. Na verloop van tijd trouwt hij met de dame en alles is van hem. Krijg de erfgenaam en u hebt het landgoed. Zo is het in Christus: beloften zijn de eigendomsakten van Zijn landgoederen. Een man kan de belofte krijgen zonder Christus te krijgen. Dan heeft hij er niet meer aan dan ik zou hebben aan de opbrengst van andermans landgoed als ik niet de wettige eigenaar ben. Maar als mijn ziel met Christus getrouwd is, dan ben ik een erfgenaam van alle dingen in Hem en met Hem.
Wel, christen, welk recht hebt u om te zeggen: ‘Die belofte is niet van mij, want hij is niet toegepast’? Uw recht op de belofte ligt niet in het toegepast worden ervan, noch in onze kracht om haar aan te grijpen. Iedere belofte in de Bijbel hoort toe aan ieder mens die in Christus is en hoort hem op de ene dag evenzeer toe als op de andere, omdat Christus, Die altijd Dezelfde is, altijd de zijne is.
O, ik weet niet of ik het precies zo kan beschrijven als ik het bedoel, maar ik bedoel dit, dat de duivel me vaak verzocht heeft met: ‘Je hebt al maanden geen belofte in je hart gekregen, je bent geen kind van God, je kunt niet zoveel zoetheid uit dat en dat gedeelte halen als sommige anderen.’ Ik antwoord satan op deze manier: ‘Nu, God heeft nooit gezegd dat Hij de belofte heeft voorgesteld tot een verzoening door het geloof, maar Hij heeft Christus voorgesteld en mijn ziel aanvaardt wat Christus heeft voorgesteld. Als de belofte nooit aan mij wordt toegepast dan is de belofte desondanks de mijne, in het geloof zal ik haar aangrijpen en u niet toestaan me ervan te beroven als mijn ziel Christus heeft aangegrepen.’ O, dat we meer uit Christus leefden en minder uit iets anders. Dichter bij Christus’ persoon, zekerder rustend op Christus’ bloed, eenvoudiger Hem aannemend als ons alles in allen.
Nog een enkele opmerking over dit tweede punt. God heeft Christus voorgesteld om de verzoening door het geloof in Zijn bloed te zijn en we behoren Christus te aanvaarden als een algenoegzame verzoening. Ik geloof vandaag in Christus. Maar als er een zonde op mijn geweten ligt en ik daar bezorgd en verontrust over ben, behoor ik dan niet meteen in te zien dat ik er niet in geslaagd ben om Christus aan te nemen als een algenoegzame verzoening? Of mijn zonde nu klein is of groot, of hij nu pas bedreven is of lang geleden, het is dezelfde zonde en, geloofd zij God, er is geheel verzoening voor gedaan door Christus, Die de verzoening is. We behoren Christus aan te nemen als de dood van iedere zonde en van alle zonden, als Degene Die de grote schuld evenzeer heeft weggedaan en uitgewist als de kleine; de tienduizend talenten zowel als de honderd penningen. We zullen nooit een volledig begrip van Christus hebben voordat we weten dat iedere zonde van gedachte, van woord en van daad waar de gelovige ooit schuldig aan is geweest, zijn dood, zijn totale vernietiging vindt in de verzoening die God heeft voorgesteld. O, we willen komen waar Kent was toen hij zei:
Nu vrij van de zonde wandel ik in de ruimte.
Het bloed van mijn Zaligmaker is mijn volledige vrijspraak. Aan Zijn dierbare voeten leg ik mijn ziel,
Als een geredde zondaar bewijs ik Hem eer.
Nu, maar als we zover gekomen zijn, dan moeten we er een tweede gedachte aan toevoegen. God heeft Christus niet alleen voorgesteld als een algenoegzame verzoening voor de zonde, maar ook als een onveranderlijke verzoening. Christus is evenzeer de verzoening voor mijn ziel wanneer mijn ziel in zonde is gevallen als wanneer ik dapper overeind ben gebleven en de verleiding heb weerstaan – als ik tenminste een gelovige ben. ‘Zo stelt u het,’ zegt u misschien, ‘op een vrijpostige en bijna antinomiaan- se manier.’ Dat kan ik niet helpen, het is waar – het is waar dat de verzoening van Christus nooit meer is, nooit minder. Ze kan niet toenemen, want ze is compleet; ze kan niet verminderen, want ze is dezelfde gisteren, heden en tot in eeuwigheid. De man die in bloed gewassen is, is wit. Zijn twijfels en vrees hebben die witheid niet aangetast. Zijn krachteloosheid gisteren in het gebed, zijn moedeloosheid een week geleden, zijn nog net niet volstrekte ongeloof vorige maand, bederven de volmaaktheid van Jezus’ gerechtigheid niet. Ze doen niets af aan de volkomen vergeving van zijn zonden door het kostbare bloed. Ik geloof de dierbare waarheid, ik houd eraan vast en ik verheug me erin, dat ons staan voor God, als we in Jezus hebben geloofd, niet méér van onze gestalten en onze gevoelens afhangen dan dat de zon zelf in haar ingeschapen heerlijkheid afhankelijk is van de wolken en donkerheid die hier beneden zijn. De gerechtigheid en het bloed van Christus blijven gelijk – gelijk in al hun heerlijkheid, even ongetemperd, even vol heerlijkheid, even vol majesteit. En wij, in Hem en niet in onszelf voor God staand, zijn altijd volmaakt in Hem – altijd aangenomen in de Geliefde: nooit meer, nooit minder.
‘Dat is sterk,’ zegt iemand. Laat het sterk zijn. Niets minder dan dit zal de beproefde christen ooit tevreden stellen in het uur dat de zonde over zijn hoofd rolt. Als een mens een verkeerd gebruik kan maken van de leer van de werkelijke plaatsvervanging van Christus en van het staan van Christus volk in Christus plaats iedere dag – als een mens daar misbruik van kan maken, dan is zijn verdoemenis rechtvaardig; hij heeft geen deel in deze zaak. Maar dit weet ik, dat ik niet mag worden afgehouden van de troost van een leerstuk omdat de een of andere liederlijke schurk zijn ziel ermee wil vernietigen.
De heerlijke waarheid staat er nog steeds. En niets minder dan dit is de volle heerlijkheid van Christus’ verzoening: dat Hij eens Zijn bloed stortte en dat als dat bloed eenmaal aan ons toegepast is wij daardoor, en daardoor alleen, volmaakt heilig staan, de ene dag even volmaakt als de andere; volmaakt, geheel aanvaard, geheel veilig en zeker in Christus Jezus de Heere. ‘Hem heeft God de Vader voorgesteld tot een verzoening voor de zonde.’ Mijn ziel neemt Hem vandaag op dezelfde manier aan als gisteren en weet dat de zonde voor eeuwig is weggedaan.
Christus zoals God Hem beschouwt
Nu kom ik bij mijn derde en laatste punt. Draai de gedachten om. We hebben gezegd dat God Christus voorstelt en dat wij op Hem zien. Nu, bij wijze van plicht en van voorrecht, moeten wij Christus voorstellen en zal God op Hem zien.
De prediker die hier voor deze vele mensen staat weet dat zijn bediening ijdel en leeg zal zijn als God er niet op neerziet. Hoe kan hij zeker zijn van Gods oog? Hoe kan Zijn aanwezigheid gegarandeerd worden? Als op deze preekstoel Christus wordt voorgesteld, zal God zien op die voorgestelde Christus en zal Hij het Woord eren en zegenen. Broeders, ik kan duidelijke leerstukken preken, maar misschien zou God daar nooit op neerzien. Want ik zou u kerken kunnen aanwijzen -met tranen in de ogen, omdat ik dat inderdaad zou kunnen doen- waar bekeringen zeldzaam zijn. De leer is hoog, hoog genoeg; misschien zo hoog dat hij bedorven is geraakt. Dat laatste wil ik niet beweren, maar ik weet dat er sommige kerken zijn waaraan in geen tien of twaalf jaar leden zijn toegevoegd, en ik weet hoe het komt. Christus werd er niet voorgesteld en daarom zag God niet op wat er wel werd voorgesteld, omdat dat het verkeerde was. Ik heb ook kerken gekend, en die noem ik met evenveel verdriet, waar een praktisch christendom werd gepredikt, maar niet Christus. Mensen werden aangespoord om duizend dingen te doen. Morele plichten werden hun voorgesteld in aangename en keurig gepolijste verhandelingen. Ze vervingen het kruis van Christus en er kwam niemand tot bekering. Geleidelijk kwamen er minder mensen luisteren. Want waar Christus niet gepreekt wordt, zijn er in de regel weinig hoorders. Vreemd genoeg zijn er sommige uitzonderingen op deze regel, maar desondanks is het de regel. Preek alleen socinianisme en wat een prachtig jachtterrein voor spinnen zou dit kerkgebouw zijn! Geef Christus op en preek filosofie. Dan hoeft u geen orgel te hebben en een bekwame organist om de mensen de kerk uit te spelen. Dat zullen ze nooit nodig hebben; want ze zullen er nooit inkomen.
Zo is het. Deze onbenullige dogma’s kunnen nooit standhouden, omdat niemand ernaar wil luisteren. Ze zijn niet aantrekkelijk. Ze zien eruit alsof ze iedereen aan zouden trekken, maar niemand kan ze aannemen. Het geheim is dat God op bediening van iemand zal neerzien, tenzij die mens voorstelt wat Christus voorstelt: Christus Jezus als de verzoening voor de zonde. Het is geen vraag of er bekeringen zullen plaatsvinden als Christus wordt voorgesteld; dat is zeker. Sommige goede broeders halen de tekst aan: ‘Het is Paulus die plant en Apollos die natmaakt, maar’ – en dan wachten ze een poos en verdraaien ze de tekst een beetje: ‘Maar het is God Die de wasdom geeft.’ Nu, de tekst zegt zoiets niet. Die zegt: ‘Paulus plant en Apollos maakt nat, en God geeft de wasdom.’ Ze zijn alle met elkaar verbonden. Paulus plant niet te vergeefs, Apollos maakt niet tevergeefs nat; God geeft de wasdom, dat is zeker. En als er geen zielen gered worden, dan is daar altijd de een of andere reden voor. En de reden waar ik naar wil kijken -waarbij ik de ondoorgrondelijke soevereiniteit van God even buiten beschouwing laat- is óf dat Christus niet gepreekt wordt óf dat Hij op een verkeerde manier gepreekt wordt, met een koud hart, met gebrek aan ijver of te weinig tederheid.
Laat Christus door een ernstig hart gepreekt worden. AI is er dan ook geen welsprekendheid, al is de voordracht gebrekkig – als Christus voorgesteld wordt, dan zal de Heilige Geest ook komen en het Woord moet en zal gezegend worden. Zijn Woord zal niet ledig tot Hem weerkeren; het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Hij het zendt.
Zoals wij in de bediening Christus moeten voorstellen als we Gods goedkeuring willen hebben, zo moet u, mijn broeders en zusters, in uw gebeden voor de zielen van mensen dat ook doen. Wat een enorme hoeveelheid verdorvenheid is hier in de buurt. Tienduizenden in de onmiddellijke omgeving van dit kerkgebouw weten niets van God. Hier is een stad met bijna 3 miljoen inwoners. Dit is geen stad, maar een koninkrijk op zich. Wat zullen we doen als we op onze knieën liggen? Ik belijd dat ik soms merkte dat ik volstrekt niet in staat was om mijn verlangens voor deze stad in het gebed tot God uit te drukken.
Als u eenmaal een indruk krijgt van de zonden van deze stad, van haar schande en haar roversholen, van haar ontelbare apostelen die een satanische leer preken, van de velen die er een dagtaak van maken om de een- voudigen te verleiden, dan is het een vreselijke last om voor God te dragen. U kunt alleen zuchtend en kreunend voor Londen bidden.
De goede oude Roby Flockhart stond jaren in de straten van Edinburgh. Hij werd vaak uitgelachen, maar iedere avond van de week preekte hij. In de wintermaanden had hij een kleine lantaarn die hij aan een stok bond en dan stond hij op een beschutte plek en preekte hij voor de voorbijgangers, heel krachtig en heel excentriek. Deze goede man was voortreffelijk in zijn gebeden als hij alleen was. Een heer vertelde me dat hij op een avond op bezoek ging bij arme Robert. Hij was heel arm. De lantaarn was uitgeblazen en hij stommelde twee of drie trappen op en kwam uiteindelijk bij Flockharts kamer. Hij kon de goede oude man niet zien, maar hij hoorde hem zeggen: ‘O Heere, vergeet Edinburgh niet. Vergeet Edinburgh niet. Trek uw hand niet af van deze stad, vergeet haar niet, Heere. Uw dienaar zal u nooit rust geven voor u uw Geest uitstort over Edinburgh.’
Mijn vriend stond stil, en daar was die oude man alleen met zijn God. Mijn vriend had nooit zulk gekreun en geroep gehoord. Het was alsof hij zelfs de tranen kon horen vallen terwijl Roby God bad om Edinburgh te zegenen en Zijn Geest over die stad uit te storten. Toen maakte hij wat geluid en de oude man zei: ‘Ik geloof dat daar iemand is.’ Hij maakte licht en mijn vriend ontdekte dat hij een van de kussens van zijn bed had genomen om op te knielen bij een oude stoel, die behalve het bed ongeveer het enige meubelstuk was. Hij zou een uur lang voor Edinburgh bidden en daarna uitgaan om te preken, hoewel velen om hem lachten en hem uitjouwden.
O, iemand zou dat ook voor Londen moeten voelen, knielend tot zijn knieën pijnlijk waren en roepend: ‘Vergeet Londen niet, Heere, vergeet Londen niet; wendt uw aangezicht niet af van Londen, maar ontbloot uw arm in deze grote stad.’ Maar hoe moeten wij onze gebeden laten overwinnen bij God? Broeders, we moeten Christus tonen in het gebed en dan zal God op onze gebeden zien. Tijdens een gebedsbijeenkomst van de methodisten wist een arme methodistenbroeder niet hoe hij verder moest in zijn gebed en toen roep iemand van achter uit het gebouw: ‘Pleit op het bloed, broeder, pleit op het bloed.’ Die oude methodistenroep heeft kracht in zich. ‘Pleit op het bloed.’ God kan de roep van het bloed van Christus onmogelijk weerstaan. Het bloed van Abel riep om wraak en kreeg haar ook. Christus’ bloed roept om vergeving en die zal en moet het ook ontvangen. Onze God kan niet doof zijn voor de roep van het bloed van Zijn eigen Zoon. Als u en ik en wij allen kunnen pleiten op het dierbare bloed van Christus voor Londen, dan moet en zal er een opwekking komen en het aanzien van deze stad zal veranderen. Gods arm zal geopenbaard worden en ‘alle vlees zal het tezamen zien, want de mond van de Heere heeft het gesproken.’
Vervolgens, en met gevoelige ernst, kom ik persoonlijk ieder van u een dringend verzoek doen. Ziel, bent u vanmorgen ziek van uw eigen ik en verlangt u ernaar gered te worden? Veroordelen uw zonden u, beschuldigen uw lusten u, slaat uw geweten u? Bent u in het gebed tot God gegaan? Hebt u naar genade gezocht? Hebt u de Bijbel gelezen om een belofte te vinden en heeft wat u betreft geen enkele belofte van honing gedropen? Kom, bid ik u, en gehoorzaam het woord van God dat ik tot u spreek. Kom en neem Christus aan en toon Christus’ bloed aan God en Hij zal. Hij moet u welwillend aanzien. Als u de belofte niet kunt nemen, neem dan het bloed. Als u niet voor God kunt komen met gevoelens, kom dan met Christus in uw handen.
‘Mag ik op Christus vertrouwen?’ vraagt iemand. Of u het mag? Het wordt u bevolen. Wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt omdat Hij niet gelooft. Wie gelooft, heeft verzegeld dat God waarachtig is. Zondaar, God is tevreden met Christus. Stelt Hij God tevreden en zal Hij u dan niet tevreden stellen? De eeuwige Rechter heeft Jezus aanvaard en wijst u Hem af? De Heere heeft de deur geopend en staat daar te wachten. Is de deur goed genoeg voor de Koning, en toch niet goed genoeg voor een rebel zoals uzelf?
‘Maar…’ Weg met uw ‘maars’. U wilt iets meebrengen om aan Christus toe te voegen. Is Hij genoegzaam om God te verzoenen en toch niet genoeg om u te verzoenen? ‘Maar…’ Weer dat ‘maar’. Dus God denkt dat het dierbare bloed een toereikende prijs is en u denkt dat het niet zo is? O onverstandige en trage van hart, hoe durft u te denken dat God niet genoeg heeft voorgesteld maar dat u er iets aan moet toevoegen? Van Christus’ wege bid ik u: Geloof in plaats daarvan in Christus, zoals u bent. Wie u ook bent, hoe uw verleden ook is, welke gevoelens u op dit moment ook hebt, vertrouw uw ziel toe aan Christus en God verklaart dat uw zonden zijn weggedaan.
Leg uw ziel zoals zij is – het maakt me niet uit hoe zwart, het doet er niet toe hoe verdorven ze is, maar leg uw ziel hier bij de genadetroon die God heeft voorgesteld, en dan hebt u haar gelegd op de plaats waar God u vroeg om haar neer te leggen. Dan hangt de zaligheid niet meer af van u, noch loopt ze meer gevaar. U hebt uw zaligheid in Christus’ handen gelegd. Het is Zijn zaak om u te redden en Hij zal het doen.
Wat ik aan Zijn handen heb toevertrouwd.
Ik weet dat dat veilig bij Hem rust,
Beschermd door Zijn kracht.
Tot het laatste, beslissende uur.
Ik weet niet waarom, maar niets is zo moeilijk als deze eenvoudige leer duidelijk uit te leggen. Het lijkt zo gemakkelijk en toch zullen velen haar verduisteren en twijfelen. ‘Wat, geen goede werken, geen gevoelens!’ Al deze dingen zijn vruchten van genade; maar de zaligheid hangt er niet vanaf. De zaligheid is in Christus, geheel in Christus, in Christus alleen, en het moment waarop iemand van u Hem oprecht vertrouwt om uw gehele en enige Zaligmaker te zijn, hebt uw Gods verzoening aanvaard en heeft God u aangenomen. Het is voor de Heere onmogelijk, tenzij Hij Zijn natuur zou kunnen veranderen, Zijn eer zou kunnen bevlekken, Zijn karakter zou kunnen verloochenen, Zijn Woord inhoudsloos zou kunnen maken en de verzoening van Christus tot een leugen, om ook maar één mens ter wereld af te wijzen die in Christus gelooft en die Hem aanneemt om zijn alles in allen te zijn.
Deze dag wordt Goede Vrijdag genoemd. Moge het een Goede Vrijdag zijn voor sommigen van u.
Misschien is hier iemand tot wie ik de achterliggende zeven jaar gepreekt heb en toch bent u nog niet gered. Ik ben rein van uw bloed als u alleen de preek van deze morgen had gehoord, want God is er getuige van dat ik niet weet hoe ik het verlossingsplan duidelijker moet uitleggen dan ik heb gedaan. ‘God heeft Christus voorgesteld om een verzoening te zijn door Zijn bloed.’ Ik bid u, zie op Christus Die bloedt, Die bloeddruppels zweet. Zie op Christus Die gegeseld wordt, op Christus Die aan een hout genageld wordt. Als u in Christus’ bloed gelooft, is Hij de verzoening van uw zonden.
Maar ik kan niet meer doen dan dit. Ik kan bidden, preken en smeken. O, moge God de Heilige Geest u de genade geven om te ontvangen, om aan te nemen, om in te gaan op deze gezegende verkondiging van vrije genade. Er is geen andere zaligheid. U kunt uw ziel kwellen met pijn en uw beenderen belasten met werk, maar er is nergens rust behalve hier. ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden.’ ‘Wie met zijn hart gelooft zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal verdoemd worden.’
Wat zal ik zeggen? In plaats van verder te pleiten bij u zal ik bij God pleiten in de binnenkamer, dat velen van u nu zullen beproeven of Christus u niet kan zalig maken. Rust op Hem, vertrouw uzelf aan Hem toe en Hij zal even goed zijn als Zijn Woord en u nu zalig maken, ja, u volkomen zalig maken. De Heere geve Zijn zegen, om Jezus’ wil.
Amen.